ECLI:NL:GHSHE:2016:1858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.189.096_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake voeging en schorsing van dwangsommen in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in een incident tot voeging en schorsing van dwangsommen. De eiseres in het incident, A.A.S. Autoschadeherstel Forepark B.V., heeft zich willen voegen aan de zijde van Coöperatie Allround Automotive Solutions (A.A.S.) U.A. in een geschil met Autoschadebedrijf [autoschadebedrijf] B.V. De vordering van Forepark is gebaseerd op het belang dat zij heeft bij de uitkomst van de procedure, aangezien zij schade lijdt door de beëindiging van haar lidmaatschap en samenwerkingsovereenkomst met A.A.S., die door een eerdere uitspraak van het hof is opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat Forepark voldoende belang heeft bij de gevraagde voeging, ondanks het verweer van [autoschadebedrijf] dat de procedure al eerder is gevoerd en dat er geen nieuwe discussie kan plaatsvinden. Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen en de vordering van A.A.S. tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechter die hierover moet beslissen niet dezelfde is als die over de schorsing van dwangsommen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord door [autoschadebedrijf].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.189.096/01
arrest van 10 mei 2016
gewezen in het incident tot voeging/tussenkomst in de zaak van
A.A.S. Autoschadeherstel Forepark B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: Forepark,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. D. Berlijn,
in het geding tussen
Coöperatie Allround Automotive Solutions (A.A.S.) U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: AAS,
advocaat: mr. A.J. van der Knijff,
tegen
Autoschadebedrijf [autoschadebedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [autoschadebedrijf] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op de bij exploot van dagvaarding van 4 april 2016 door AAS ingeleide vordering op de voet van artikel 611d Rv, strekkende tot opheffing, althans schorsing van de door dit hof bij arrest in kort geding van 23 februari 2016 (zaaknr. 200.180.670/01) op vordering van [autoschadebedrijf] aan AAS opgelegde dwangsom.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties waarbij AAS [autoschadebedrijf] heeft opgeroepen te verschijnen ter rolzitting van 12 april 2016
  • de constatering op de rol van 26 april 2016 dat [autoschadebedrijf] in de hoofdzaak geen memorie van antwoord heeft genomen;
  • de memorie in het incident van Forepark d.d. 26 april 2016;
  • de memorie van antwoord in het incident van [autoschadebedrijf] d.d. 3 mei 2016;
  • de 'antwoordmemorie inzake verzoek tot voeging danwel tussenkomst ex art. 217 Rv tevens verzoek om een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv' van AAS d.d. 3 mei 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

2.De beoordeling

In het incident tot interventie
2.1.
Forepark vordert primair zich op de voet van artikel 217 Rv in de hoofdzaak aan de zijde van AAS te mogen voegen. Subsidiair vordert zij in het geding te mogen tussenkomen.
Kort gezegd heeft Forepark aan haar vordering in het incident ten grondslag gelegd dat zij zich niet wenst neer te leggen bij de beëindiging van haar lidmaatschap van en de samenwerkingsovereenkomst met Forepark, waartoe AAS bij arrest van dit hof van 23 februari 2016 op straffe van verbeurte van een dwangsom is veroordeeld en waartoe AAS ook reeds is overgegaan. Door die onterechte opzegging/beëindiging lijdt Forepark schade en heeft zij er recht en belang bij om in het geschil tussen AAS en [autoschadebedrijf] te interveniëren, aldus Forepark.
2.2.
AAS erkent het belang van Forepark bij de gevraagde voeging dan wel tussenkomst en verzet zich niet tegen toewijzing van de vordering in het incident.
2.3.
[autoschadebedrijf] voert verweer tegen toewijzing van de vordering in het incident. [autoschadebedrijf] voert aan dat het debat over de vraag of AAS al dan niet de samenwerking met Forepark diende te beëindigen reeds is gevoerd in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 23 februari 2016 en dat voor een nieuw debat daarover in het onderhavige geding geen plaats is. Ook indien de onderhavige vordering tot opheffing dan wel schorsing zou worden toegewezen, is AAS op grond van het arrest van 23 februari 2016 nog steeds gehouden het lidmaatschap van/de samenwerkingsovereenkomst met Forepark te beëindigen. De in de onderhavige procedure voorliggende vraag of de bij genoemd arrest opgelegde dwangsom moet worden opgeheven of geschorst raakt Forepark niet. Forepark ondervindt geen nadelige gevolgen van een voor AAS ongunstige uitspraak in dit geschil en heeft daarom geen belang bij de gevraagde voeging/tussenkomst, aldus [autoschadebedrijf] .
[autoschadebedrijf] stelt zich voorts op het standpunt dat toewijzing van de incidentele vordering in strijd komt met de eisen van een goede procesorde omdat een onredelijke vertraging van het geding te verwachten valt.
Ook heeft Forepark, zo voert [autoschadebedrijf] aan, willens en wetens ervoor gekozen om zich niet aan de zijde van AAS te voegen in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 februari 2016. Forepark maakt misbruik van procesrecht door nu nog, in een executiegeschil, door middel van voeging/tussenkomst te proberen de hoofdveroordeling onderuit te halen.
Het hof overweegt als volgt.
2.4.
Een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde zij zich voegt. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602).
2.5.
Op zichzelf is juist, zoals [autoschadebedrijf] heeft aangevoerd, dat het debat dat in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 23 februari is gevoerd, niet in de onderhavige procedure nog eens kan worden overgedaan. De juistheid van de bij het arrest van 23 februari 2016 uitgesproken veroordeling kan in deze procedure op zichzelf niet ter discussie staan. Wel staat in procedures als de onderhavige ter beoordeling of nakoming van de met een dwangsom verstrekte veroordeling tijdelijk of blijvend onmogelijk is en kan onder omstandigheden, indien zich na verbeurte van een dwangsom een nieuwe omstandigheid heeft voorgedaan, worden getoetst of de titel waarbij de dwangsom is opgelegd nog doeltreffend en uitvoerbaar is. In dit licht bezien kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten dat Forepark (nadelige) gevolgen kan ondervinden - in ieder geval feitelijk - van een (voor AAS ongunstige) beslissing op de vordering tot opheffing dan wel schorsing van de dwangsom. De prikkel tot nakoming van de veroordeling van AAS om het lidmaatschap/de samenwerking met Forepark te beëindigen kan thans immers wel ter discussie staan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat Forepark voldoende belang heeft bij de gevraagde voeging.
2.6.
De angst van [autoschadebedrijf] voor een onredelijke vertraging van de hoofdzaak (als gevolg van toewijzing van de vordering in het incident) is niet gerechtvaardigd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Forepark vanaf punt 22 van haar incidentele memorie - kennelijk voorwaardelijk, voor het geval de vordering in het incident zou worden toegewezen - reeds haar standpunt in de hoofdzaak heeft verwoord. Forepark hoeft dus geen gelegenheid meer te worden geboden een memorie in de hoofdzaak te nemen. De datum die op de rol van 26 april 2016 gelijktijdig met het instellen van de incidentele vordering voor het pleidooi is bepaald, 1 juni 2016, kan gehandhaafd blijven.
De enkele omstandigheid dat Forepark, naar [autoschadebedrijf] stelt, reeds in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 23 februari 2016 had kunnen interveniëren, kan naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie leiden dat Forepark het procesrecht misbruikt door dat nu alsnog te doen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de eisen van een goede procesorde niet in de weg staan aan de gevraagde voeging.
2.7.
Gelet op het hiervoor overwogene is de primaire vordering in het incident (voeging) toewijsbaar. Op de stellingen van partijen in verband met de subsidiaire vordering (tussenkomst) hoeft niet meer te worden ingegaan.
2.8.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten aanhouden tot de uitspraak in de hoofdzaak.
In het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.9.
In punt 8 van haar memorie van antwoord in het incident heeft AAS gevraagd om op de voet van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, inhoudende dat het [autoschadebedrijf] wordt verboden om tot invordering van de dwangsom over te gaan totdat in de hoofdzaak uitspraak zal zijn gedaan.
Deze voorziening kan niet worden gegeven. De rechter die in artikel 611d Rv is aangewezen om te beslissen over opheffing dan wel schorsing van dwangsommen, is een andere dan de rechter die in artikel 438 Rv is aangewezen om te beslissen omtrent executiegeschillen. AAS dient zich voor een voorlopige voorziening als door haar gewenst te wenden tot de in laatstgenoemd artikel aangewezen rechter.
In de hoofdzaak
2.10.
Bij H-formulier van 18 april 2016 heeft [autoschadebedrijf] voor de rolzitting van 26 april 2016 uitstel verzocht voor het nemen van de memorie van antwoord in de hoofdzaak, met de vermelding dat het verzoek is gedaan na overleg en met instemming van AAS. Het is het hof niet gebleken dat er op dit verzoek is beslist. Het hof zal [autoschadebedrijf] alsnog in de gelegenheid stellen de memorie te nemen.
Reeds bepaald is dat partijen - AAS, [autoschadebedrijf] en dus ook Forepark - ter zitting van 1 juni 2016 hun standpunten kunnen bepleiten.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van Forepark toe, in die zin dat het haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van AAS te voegen;
weigert de door AAS gevraagde voorlopige voorziening;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 mei 2016 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [autoschadebedrijf] , waarna ter zitting van 1 juni 2016 om 9.30 uur gelegenheid zal worden geboden tot het houden van pleidooien;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, D.A.E.M. Hulskes en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2016.
griffier rolraadsheer