GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00891
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:
[belanghebbende] ,
wonende te
[woonplaats](Frankrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2014, nummer AWB 12/2613, betreffende het geding tussen:
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de uitspraak van de Inspecteur van 8 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de gelijktijdig bij die aanslag bij afzonderlijke beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 april 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn partijen niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende en de Inspecteur bij op 17 februari 2016, met nummer [nummer 1] (de belanghebbende) respectievelijk [nummer 2] (de Inspecteur), aangetekend naar het door belanghebbende respectievelijk de Inspecteur zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodigingen betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op die verzendbewijzen betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodigingen op 22 februari 2016 (de belanghebbende) respectievelijk op 18 februari 2016 (de Inspecteur) op de door hen opgegeven adressen zijn afgeleverd.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 25 april 2016, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
handhaaft de aanslag en de beschikking heffingsrente;
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt, en
bepaalt dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 122 terugbetaalt.