Uitspraak
GERECHTSHOF ’ s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Definities
Groei
IN AANMERKING NEMENDE
(…);
(…);
dat optiegerechtigde(Hof: de heer [W] )
bij overeenkomst d.d. 17 november 1998 7500 en bij overeenkomst d.d. 31 december 1998 2500 optierechten tot het verkrijgen van even zoveel certificaten van aandelen B [N] heeft verkregen;
dat [N] in verband met de continuïteit van de onderneming haar positie in de markt opnieuw moet positioneren zulks om een eventuele beursgang of verkoop van alle aandelen [N] mogelijk te maken:
dat [R] de optiegerechtigden aanbiedt tegen vergoeding te verklaren geen gebruik te zullen maken van hun optierechten;
dat partijen terzake een regeling wensen overeen te komen, welke zij schriftelijk wensen vast te leggen als volgt.
De optiegerechtigde verklaart door ondertekening van de onderhavige overeenkomst geen gebruik te zullen maken van 5000 optierechten zoals verkregen op 17 november 1998.
[R] betaalt aan optiegerechtigde een vergoeding van Fl. 1.095.000,-- welke als volgt zal worden betaald: de vergoeding zal in beginsel in drie termijnen van ieder 33 1/3% aan de optiegerechtigde worden betaald. De eerste termijn zal worden voldaan binnen vijf werkdagen na de eventuele beursgang ofwel verkoop van alle aandelen [N] ; de tweede termijn zal worden voldaan binnen zes maanden na de eerste termijn; de derde termijn zal worden voldaan twaalf maanden na de eerste termijn.
De betalingen zullen uiterlijk op 31 december 2001 plaatsvinden, ook in geval nog geen beursgang ofwel verkoop van alle aandelen [N] mocht hebben plaatsgevonden.
Het recht op betaling (van de resterende termijnen) vervalt indien op de afgesproken betalingsmomenten het dienstverband met de optiegerechtigde is geëindigd door of op initiatief van optiegerechtigde zelf dan wel door [N] op grond van dringende redenen, zoals bij ontslag op staande voet.
Over de periode vanaf 1 januari 2000 tot de tijdstip(pen) van betaling als vermeld in artikel 2 zal [R] aan optiegerechtigde over de nog niet betaalde bedragen een rentevergoeding geven op basis van de 1-jaars Euribor rente ten tijde van vijf werkdagen voor de datum van betaling van de betreffende termijn(en). De rente zal steeds worden voldaan bij de betaling van een termijn en alsdan over die termijn.
Indien en voor zover aanvullende loonbelastingheffing terzake van deze overeenkomst aan de orde mocht komen, geeft [R] een bruto compensatie ter grootte van het bedrag van de ongebruteerde loonbelastingheffing. Indien loonbelastingheffing aan de orde mocht komen, zal [N] c.s. bezwaar en beroep aantekenen bij uiteindelijk de belastingrechter. Indien [N] c.s. deze procedure zal verliezen, zal de nageheven loonbelasting op de optiegerechtigde worden verhaald en een brutocompensatie worden gegeven.
[N] c.s. heeft kennis genomen van het feit dat de optiegerechtigde heeft verklaard geen gebruik te zullen maken van zijn optierechten en terzake een vergoeding als vermeld ontvangt van [R] . [N] c.s. geeft – voor zover nodig – haar goedkeuring hiervoor.
3. Optieplan
en de resultaten van de buitenlandse vestigingen.
3. De door u met [R] B.V. en [N] N.V. gesloten overeenkomsten “inzake het niet gebruik zullen maken van optierechten” blijft onverkort van kracht. De onderhavige beëindiging van de arbeidsovereenkomst is geen beëindiging op uw initiatief als bedoeld in artikel 4 van voornoemde overeenkomsten. Het recht op betaling als in dat artikel bedoeld blijft derhalve in stand.’
9. De door u met [R] B.V. en [N] N.V. gesloten overeenkomsten “inzake het niet gebruik zullen maken van optierechten” blijft onverkort van kracht. De onderhavige beëindiging van de arbeidsovereenkomst is geen beëindiging op uw initiatief als bedoeld in artikel 4 van voornoemde overeenkomsten. Het recht op betaling als in dat artikel bedoeld blijft derhalve in stand, waardoor uiterlijk op 31 december 2001 uitbetaling van de optieregeling zal plaatsvinden.’
4.De Aandelen en Groepsaandelen
is onaantastbaar houder van de Aandelen. De Vennootschap(Hof: [N] NV)
of een of meer andere leden
tot het verkrijgen van de Aandelen) of tot het verkrijgen van enig recht tot het verkrijgen van zulk een aandeel of enig Groepsaandeel, en niemand maakt aanspraak op zulk een recht.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
4.4.2. Het hof is voorshands van oordeel dat het bij de uitleg van de artikelen 1 en 2 van de onderhavige optieovereenkomst(Hof: vergelijk de artikelen 1 en 2 van de onderhavige overeenkomsten inzake het niet gebruik zullen maken van optierechten)
aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is mede van belang hetgeen partijen als considerans(Hof: vergelijk de considerans van de onderhavige overeenkomsten inzake het niet gebruik zullen maken van optierechten)
in die overeenkomst hebben overwogen. De in artikel 1 en 2 gekozen formuleringen houden weliswaar letterlijk genomen niet een verkoop of overdracht of vervallenverklaring van de optierechten in, doch in materiële zin moet uit de gekozen formulering, zoals die redelijkerwijs moet worden begrepen, worden afgeleid dat [DD] afziet van het uitoefenen van zijn optierechten en derhalve afstand heeft gedaan van die rechten tegenover de overeengekomen vergoeding, waarmee de eerdere optieovereenkomsten(als)
vervallen worden beschouwd. Mitsdien moet voorshands worden aangenomen dat art. 15 van het Reglement(Hof: reglement optieregeling certificaten [N] BV)
toepassing mist en dat [DD] op grond van artikel 2 van genoemde overeenkomst de overeengekomen vergoedingen per 31 december 2001 kan vorderen. Voorshands moet er in rechte van worden uitgegaan dat [R] op grond van art. 16B van het Reglement zijn recht heeft uitgeoefend om de optierechten terug te kopen, waarbij [DD] in feite afstand doet van die rechten in verband met een mogelijke beursgang van [R] . Ook fiscale aspecten lijken bij de precieze formulering daarvan een rol te hebben gespeeld, zoals zou kunnen blijken uit een in eerste aanleg overgelegde brief van [EE] d.d. 4 december 2001.(…).’
Art. 10a
(…). De voorgestelde wettelijke wijzigingen hebben met name betrekking op kortlopende aandelenoptierechten. Van een kortlopend aandelenoptierecht is in dit voorstel sprake indien de periode tussen het toekennen dan wel het overeenkomen van het optierecht en de feitelijke uitoefening dan wel vervreemding (derhalve naast verkoop ook schenking of afkoop) van dat recht hooguit drie jaar bedraagt. In geval van uitoefening of vervreemding van een aandelenoptierecht binnen drie jaar na het overeenkomen van dat recht zal naast de belastingheffing ter gelegenheid van het (onvoorwaardelijk) overeenkomen van het aandelenoptierecht een aanvullende heffing plaatsvinden. Dit leidt er toe dat het totale voordeel dat genoten wordt uit dergelijke kortlopende aandelenoptierechten als loon – in natura of in geld – in de heffing wordt betrokken. Op deze wijze wordt de fiscale behandeling van een kortlopend aandelenoptierecht meer op één lijn gesteld met winstbonussen en tantièmes.
is dat het totale voordeel dat wordt genoten ter zake van een kortlopend aandelenoptierecht bij de werknemer als loon wordt aangemerkt. De belastingheffing over dergelijke kortlopende optierechten sluit op deze wijze beter aan bij hetgeen naar economische opvattingen als loon wordt beschouwd. (…)’
(…). Het voorgestelde regime bevat in de eerste plaats een aanvullende heffing indien het aandelenoptierecht binnen drie jaar na toekenning wordt uitgeoefend, vervreemd of anderszins te gelde wordt gemaakt. (…).’
(…). In gevallen waarin optierechten worden vervangen door gelijkwaardige rechten, gaat het om een situatie die geen aanleiding geeft een vervreemding aan te nemen. Ontvangt een werknemer in dat kader voor zijn optierecht een schadeloosstelling zoals bedoeld in artikel 334p, eerste lid, of artikel 320, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wordt dit (…) uitdrukkelijk als een vervreemding van het optierecht aangemerkt. Daardoor is ook in dat geval evenals bij afkoopsommen, schadeloosstellingen, e.d. die hun oorzaak niet vinden in juridische splitsing de aanvullende heffing op grond van het nieuwe artikel 10a van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing. (…).’
Het eerste punt betreft de afspraak, dat de medewerkers (certificaten van) aandelen zouden kopen tegen nominale waarde. De waardevermeerdering zou op deze wijze niet belast zijn. De wijze waarop dat in de arbeidscontracten verwoord is, leidt volgens jouw eerdere opmerkingen[…]
tot de conclusie dat hier een optie is verstrekt, die had moeten leiden tot een heffing LB en die bovendien zal leiden tot een heffing IB, indien deze optie binnen drie jaar wordt verzilverd. (…) Gezien het belang van het onderwerp wil ik objectief door een externe deskundige vastgesteld hebben wat de feitelijke situatie is en wat de mogelijkheden zijn om met name het eerste punt alsnog te regelen in de geest van de oorspronkelijke afspraken. Ik verzoek je daarom hierbij om op korte termijn een separaat advies te schrijven, waarin de volgende vragen worden beantwoord:
5.De beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- verklaart het incidenteel hoger beroep gegrond
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor zover het betreft de boetebeschikking
- vermindert de boete tot een bedrag van € 265.036.