In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant. De rechtbank had geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De appellant had in eerste aanleg verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de appellant in het verleden meerdere kansen had gehad om zijn situatie te verbeteren, maar dat deze kansen niet waren benut, mede door problematisch gedrag en druggebruik.
In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald en betoogd dat er geen sprake is van verslavingsproblematiek en dat hij in staat is om zijn verplichtingen na te komen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn psychosociale problemen beheersbaar zijn en dat hij geen verslavingsproblemen meer heeft. De door de appellant overgelegde verklaringen van hulpverleners werden als ontoereikend beoordeeld.
Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoet aan de vereisten van artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet, en heeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof bekrachtigt daarmee het vonnis van de rechtbank en benadrukt dat de appellant in de toekomst opnieuw kan verzoeken om toelating, mits hij over de benodigde documentatie beschikt die zijn situatie ondersteunt.