In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [liftonderhoud] B.V. en [vastgoed] Vastgoed B.V. De kern van de zaak betreft de vraag of [vastgoed] ongerechtvaardigd is verrijkt door werkzaamheden aan een liftinstallatie die door [liftonderhoud] zijn uitgevoerd in opdracht van Beautyline B.V., de huurder van het pand. Beautyline is failliet verklaard voordat zij de facturen voor de werkzaamheden heeft betaald.
Het hof heeft vastgesteld dat [vastgoed] van 1 december 1993 tot 31 augustus 2009 het pand aan [adres] verhuurde aan Beautyline. In 2005 heeft [liftonderhoud] in opdracht van Beautyline renovatiewerkzaamheden aan de lift uitgevoerd, maar Beautyline heeft de facturen niet voldaan. Het hof heeft de contractuele bepalingen tussen [vastgoed] en Beautyline in overweging genomen, waaruit blijkt dat de huurder verantwoordelijk was voor onderhoud en reparatie van de lift.
De vorderingen van [liftonderhoud] tot schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking zijn door het hof afgewezen. Het hof oordeelde dat [vastgoed] niet ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat de contractuele afspraken tussen de partijen bepaalden dat de kosten voor onderhoud en reparatie voor rekening van de huurder kwamen. Bovendien werd vastgesteld dat [vastgoed] geen profijt had van de werkzaamheden die door [liftonderhoud] waren uitgevoerd, aangezien de liftinstallatie geen waarde toevoegde aan het pand na het beëindigen van de huurovereenkomst.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees [liftonderhoud] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak om contractuele verplichtingen en de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders zorgvuldig te overwegen in gevallen van ongerechtvaardigde verrijking.