In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) aan belanghebbende. De zaak is ontstaan na een aangifte door belanghebbende op 5 april 2011, waarbij een teruggaaf van BPM werd verzocht. De Inspecteur heeft de aangifte niet geaccepteerd en een naheffingsaanslag opgelegd. Na bezwaar heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2015 geoordeeld dat belanghebbende geen BPM verschuldigd was en de naheffingsaanslag heeft vernietigd. De Inspecteur heeft vervolgens een teruggaafbeschikking gegeven, maar de rentevergoeding die daarbij werd vastgesteld, voldeed niet aan de eisen van het Unierecht, zoals uiteengezet in het arrest Mariana Irimie.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, omdat de Rechtbank geen beslissing had genomen over de toekenning van een adequate rentevergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de rentevergoeding die door de Inspecteur was vastgesteld, niet adequaat was, omdat deze niet de periode tussen de onverschuldigde betaling en de terugbetaling dekte. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding over het bedrag van de teruggaaf van € 855, te berekenen over de periode van 12 april 2011 tot de dag van terugbetaling.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de Inspecteur gelast om de rentevergoeding te betalen en het griffierecht van belanghebbende te vergoeden. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor een adequate rentevergoeding in overeenstemming met het Unierecht, en benadrukt de verplichtingen van de belastingautoriteiten in Nederland.