ECLI:NL:GHSHE:2015:784

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
HV 200 162 508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldsaneringsregeling en toekenning van een schone lei aan appellant na tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in een niet-zelfredzame toestand verkeerde. De rechtbank had eerder op 23 december 2014 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor hem geen 'schone lei' werd verleend. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. L.C. van Kasteren, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet voldoende op de hoogte was van de regels van de schuldsaneringsregeling en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het standpunt van de beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft de zaak gevoegd behandeld met een andere zaak en de mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2015.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, nu hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, geen sollicitatieplicht meer heeft in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft ook geconstateerd dat de beschermingsbewindvoerder op de hoogte was van het verzoek van de appellant om een schone lei en dat de appellant in voldoende mate aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant in de nakoming van zijn verplichtingen gezien hun geringe betekenis buiten beschouwing kunnen blijven. Hierdoor heeft het hof besloten om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de appellant alsnog de 'schone lei' te verlenen.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de omstandigheden van het geval en de rol van de beschermingsbewindvoerder in het proces. Het hof heeft de appellant in het gelijk gesteld en hem de kans gegeven om zijn schuldenlast opnieuw te herzien, wat een belangrijke stap is in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.162.508/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/11/584 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C. van Kasteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verstrekking van een schone lei, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken HV 200.162.503/01
en HV 200.162.508/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] alsmede mevrouw [echtgenote van appellant], bijgestaan door mr. Van Kasteren en mr. S.C. Blommendaal;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder], in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 december 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 20 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het verzoek van [appellant] tot het alsnog verlenen van een schone lei en met het hoger beroep dat [appellant] in dat kader heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 20 december 2011 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daar inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een eerdere tussentijdse beëindiging van de schuldsanering, hetgeen het Hof vermeldt in haar arrest waarna de schuldenaar een laatste kans geboden wordt, de waarschuwingsbrieven namens de rechter-commissaris alsmede de verslagen van de bewindvoerder, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij verkeert in een niet-zelfredzame toestand zodat het door de rechtbank gestelde feit dat [appellant] op de hoogte zou zijn van de regels van de schuldsaneringsregeling nu hij bij aanvang een formulier heeft ondertekend achterhaald en onjuist is, althans hij heeft de inhoud van die regels niet voldoende begrepen en kunnen begrijpen om hieraan gevolg te geven op de wijze zoals dit gewoonlijk dient te geschieden. Voorts is [appellant] van mening dat de rechtbank ten onrechte de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei heeft beëindigd zonder kennis te nemen van het standpunt van de beschermingsbewindvoerder. Tevens stelt [appellant] dat de rechtbank niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze en in welke mate hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat het verstrekken van inlichtingen zou hebben geleid tot een ander verloop van de schuldsaneringsregeling en een andere uitkomst voor de schuldeisers. Tot slot merkt [appellant] op dat er geen goede communicatie en samenwerking is geweest tussen de bewindvoerders en dat, indien deze samenwerking en communicatie beter waren geweest, een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de toekenning van een schone lei voorkomen had kunnen worden.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] benadrukt dat er voor hem, nu hij inmiddels de 65 jarige leeftijd heeft bereikt, uit hoofde van de schuldsaneringsregeling geen sollicitatieplicht meer geldt. [appellant] stelt voorts dat hij de door de bewindvoerder bevraagde bescheiden waaronder, doch niet uitsluitend, zijn uitkeringsspecificaties tijdig naar zijn beschermingsbewindvoerder heeft gezonden. Daarbij verkeerde hij in de veronderstelling dat de beschermingsbewindvoeder deze bescheiden onverwijld naar de bewindvoerder zou doorzenden. [appellant] erkent wel dat hij de bewindvoerder niet terstond heeft bericht dat hij de 65 jarige leeftijd had bereikt, maar dat hij dit eerst een maand later heeft gedaan.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder acht het verwijtbaar dat [appellant] de allerlaatste kans om de schuldsaneringsregeling alsnog succesvol te laten verlopen, niet heeft benut. Daarbij acht de bewindvoerder het voorts niet terecht dat [appellant] zich opnieuw verschuilt achter zijn sociale onkunde en een naar zijn zeggen niet functionerende beschermingsbewindvoerder voor het wederom niet nakomen van haar verplichtingen. [appellant] kon immers worden geacht doordrongen te zijn van het feit dat hij een allerlaatste kans had gekregen. [appellant] had dan ook de nodige stappen moeten nemen om de regeling alsnog tot een goed einde te brengen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] is verantwoordelijk voor het aan haar verstrekken van informatiebescheiden en niet zijn beschermingsbewindvoerder of advocaat. Daarnaast geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] zich tot haar had gewend met een aantal klachten over zijn beschermingsbewindvoerder waarbij zij hem had gewezen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen teneinde een andere beschermingsbewindvoerder te laten benoemen. Dat [appellant] hieraan geen gehoor heeft gegeven dient naar de mening van de bewindvoerder voor zijn eigen rekening en risico te komen. Voorts merkt de bewindvoerder op dat de advocaat en beschermingsbewindvoerder thans de belangen van [appellant] nadrukkelijk behartigen, maar dat hiervan tijdens de looptijd van schuldsaneringsregeling nagenoeg geen sprake was. Indien dit wel het geval zou zijn geweest zou de schuldsaneringsregeling van [appellant] naar alle waarschijnlijkheid doeltreffender zijn verlopen dan nu het geval is gebleken. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat zij het in het algemeen niet haar taak acht om sanieten gedurende de schuldsaneringsregeling op alle gebieden te begeleiden of ondersteunen. De beschermingsbewindvoerder behartigt immers uitsluitend de vermogensbelangen van een saniet. Voorts bevestigt de bewindvoerder dat zij een groot aantal door de bewindvoerder opgevraagde informatiebescheiden van [appellant] heeft ontvangen en onverwijld aan de beschermingsbewindvoerder heeft doorgezonden. Toen de bewindvoerder kenbaar maakte dat zij deze informatiebescheiden niet had ontvangen heeft zij zulks nogmaals gedaan.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat dat voor [appellant], nu hij de 65 jarige leeftijd heeft bereikt, uit hoofde van de schuldsaneringsregeling geen sollicitatieplicht meer geldt (hetgeen, heel algemeen geformuleerd, een 65plusser er overigens niet van behoeft te weerhouden om toch te solliciteren, zeker als hij of zij schulden heeft). Met betrekking tot de voor hem uit hoofde van de schuldsaneringsregeling wél van kracht zijnde informatieplicht merkt het hof het volgende op. De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk verklaard dat zij de door de bewindvoerder opgevraagde informatiebescheiden van [appellant] heeft ontvangen en terstond heeft doorgezonden aan de bewindvoerder. Daardoor is het voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] voornoemde plicht naar behoren is nagekomen. Dat [appellant] pas een maand na het bereiken van de 65 jarige leeftijd de bewindvoerder hiervan op de hoogte heeft gesteld acht het hof daarbij van geringe, althans te geringe, betekenis. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat door de beschermingsbewindvoerder bepaalde informatie (alsnog/wederom) later aan de bewindvoerder werd verstrekt. Daarbij hecht het hof eraan nog op te merken dat, hoezeer het hof ook begrijpt dat het voor de bewindvoerder praktischer zou zijn geweest als hij dit zo mogelijk wel had gedaan, [appellant] niet was gehouden om informatie te verstrekken over de stand van zaken met betrekking tot de sollicitatieactiviteiten van zijn partner, nu het hier, formeel bezien, om verschillende, van elkaar te onderscheiden schuldsaneringsregelingen gaat (vgl. onder meer HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6933 en HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2657).
3.10.3.
Het hof stelt, alles in onderlinge samenhang beschouwend, op grond van het voorgaande dan ook vast dat, mede nu hij sinds het door dit hof op 11 juli 2013 gewezen arrest nog eens werd gewezen op de op hem rustende verplichtingen, [appellant] weliswaar uiteindelijk toerekenbaar is tekortgeschoten in een in alle opzichten correcte en stipte nakoming van de voor hem geldende informatieverplichting, doch dat er in dit geval evenwel aanleiding bestaat om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat de tekortkoming gezien haar geringe betekenis buiten beschouwing kan blijven. Aan [appellant] kan derhalve alsnog de schone lei worden verleend.
3.11.
Voor zover de beschermingsbewindvoerder in eerste aanleg niet zou zijn gehoord door de rechtbank – het hof begrijpt: kennelijk niet door de griffie van de rechtbank opgeroepen - is met het oproepen (en vervolgens ook daadwerkelijk horen) van de beschermingsbewindvoerder in hoger beroep deze door [appellant] gestelde omissie thans in hoger beroep hersteld.
3.12.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover noodzakelijk teneinde [appellant] de schone lei te doen toekomen, derhalve met inachtneming van het onderstaande.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor zover daarin geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 354 lid 2 Fw en de “schone lei” aan [appellant] is onthouden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toerekenbare tekortkoming van [appellant] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gezien haar geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
verleent aan [appellant] alsnog de “schone lei”;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.