ECLI:NL:GHSHE:2015:736

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
F 200.159.710_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens afwezigheid van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de dochter], die sinds 7 september 2012 onder toezicht staat van de stichting. De moeder van [de dochter] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 augustus 2014 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling met een jaar werd verlengd. De moeder stelt dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer aanwezig is en dat de stichting onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2015 heeft de moeder haar standpunten toegelicht, waarbij zij benadrukt dat de communicatie met de vader van [de dochter] verbeterd is en dat de stichting niet adequaat heeft gehandeld in de begeleiding van de situatie.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de stichting afgewogen. De stichting heeft gesteld dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar het hof oordeelt dat de stichting dit niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat [de dochter] sinds haar plaatsing op SBO De Lings een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de moeder actief hulp heeft ingeschakeld voor haar dochter. Gezien deze omstandigheden concludeert het hof dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummer : F 200.159.710/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/194460 / JE RK 14-1752
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Noord-Limburg, locatie Venlo,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie Roermond,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair:alsnog het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van één jaar, ingaande 7 september 2014, af te wijzen;
subsidiair:de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling te beperken tot maximaal zes maanden;
meer subsidiair:een andere stichting te benoemen;
nog meer subsidiair:een andere gezinsvoogd te benoemen;
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2014, heeft de stichting verzocht (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schyns;.
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger stichting 2].
2.3.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 23 januari 2015;
  • de brief met bijlagen van de stichting d.d. 26 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) is, op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]) geboren.
De vader heeft [de dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [de dochter] uit.
3.2.
[de dochter] staat sinds 7 september 2012 onder toezicht van de stichting.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de dochter] verlengd met één jaar, ingaande 7 september 2014.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - samengevat - het volgende aan.
De stichting heeft niet dan wel volstrekt onvoldoende onderbouwd waaruit thans de ontwikkelingsbedreiging van [de dochter] nog bestaat. De moeder verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:3264) en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:2478).
De ondertoezichtstelling is uitgesproken om een omgangsregeling tussen [de dochter] en de vader tot stand te brengen. Van een andere ontwikkelingsbedreiging was toen – naar de mening van de moeder – geen sprake. De moeder heeft steeds naar de stichting toe kenbaar gemaakt dat zij zich niet verzet tegen een omgangsregeling tussen [de dochter] en de vader. De moeder heeft alleen voortdurend bij de stichting aandacht gevraagd voor het feit dat de vader de gemaakte afspraken niet nakwam en dat [de dochter] als gevolg van de omgang met de vader gedragsproblemen vertoonde. De stichting heeft hierop echter geen actie ondernomen. De moeder stelt dat nu de vader na 31 mei 2014 vrijwillig heeft afgezien van een omgangsregeling, hiermee ook de noodzaak van een ondertoezichtstelling is komen te vervallen. Ook de stichting is niet bij machte om de vader voor wat betreft de omgang met [de dochter] op andere gedachten te brengen. De moeder heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat een omgangsregeling tussen de vader en [de dochter] is vastgelegd en dat indien de vader besluit om de omgang te hervatten, zij dit zal ondersteunen. De moeder stelt dat zij de afgelopen twee jaren “kosten nog moeite heeft gespaard” om de communicatie met de vader te verbeteren. De ondertoezichtstelling heeft tot op heden niet bijgedragen aan een verbetering van de communicatie tussen de moeder en de vader.
De moeder is ontevreden over de begeleiding door de gezinsvoogden. De gespreksverslagen van de gezinsvoogden komen niet overeen met de inhoud van de gevoerde gesprekken en zij willen de heer [de directeur SBO] (de directeur van SBO De Lings) buiten de deur houden. Verder wil de stichting de moeder intensieve ambulante begeleiding van Rubicon opdringen en hebben zij de moeder zonder haar medeweten en toestemming bij Rubicon aangemeld. De moeder is van mening dat de stelling van de stichting dat er ondersteuning in de thuissituatie voor de moeder en [de dochter] dient te komen nergens op is gebaseerd. De stichting heeft in het verleden nimmer gesteld dat de moeder een slechte moeder voor [de dochter] zou zijn noch dat zij de verzorging en opvoeding niet alleen zou aankunnen. De moeder is ernstig gefrustreerd geraakt door de in haar ogen onjuiste begeleiding door de gezinsvoogden. De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de gezinsvoogd mevrouw [gezinsvoogd 1] de toegang tot haar woning heeft geweigerd, maar dat de andere gezinsvoogd mevrouw [gezinsvoogd 2] welkom is. Mevrouw [gezinsvoogd 2] heeft dit echter geweigerd.
De moeder voert verder aan dat zij in staat is om zelf hulp voor [de dochter] in te schakelen. Zij heeft een speltherapeute voor [de dochter] benaderd en contact met Maatschappelijk Werk opgenomen. Maatschappelijk Werk heeft geconstateerd dat de contacten tussen [de dochter] en de moeder goed zijn er geen punten van zorg aanwezig zijn. Daarnaast doet [de dochter] het uitstekend op SBO De Lings. De directeur van voornoemde school is positief over de moeder en [de dochter] ontwikkeling. De moeder heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard dat zij niet langer nastreeft om [de dochter] de overstap te laten maken naar regulier onderwijs. Ook uit het feit dat de moeder al een lange tijd de huisarts niet meer met problemen heeft bezocht, kan worden afgeleid dat het goed gaat met [de dochter].
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - samengevat - het volgende aan.
Vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling was wel degelijke sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [de dochter]. De stichting verwijst daarbij naar de inhoud van het rapport van de raad van 29 augustus 2012. Bij de verlenging van de ondertoezichtstelling in 2013 is duidelijk geworden dat sprake is van een achterstand in het schoolrijp zijn van [de dochter], zij angstig gedrag vertoont, zij veiligheid zoekt bij volwassenen, zij een sterke controlebehoefte heeft en zij te kampen heeft met spanningsklachten en obstipatie.
De stichting weerspreekt dat de moeder “kosten nog moeite heeft gespaard” om de communicatie met de vader te verbeteren. De moeder blijft het gedrag van [de dochter] aan omgang met de vader koppelen, zij beschuldigt de vader ervan dat hij het proces rondom de plaatsing van [de dochter] op het speciaal onderwijs heeft vertraagd en labelt zij ten onrechte uitspraken van de vader als bedreigingen. De stichting erkent dat zij niet bij machte is de vader voor wat betreft de omgangsregeling op andere gedachten te brengen.
De stichting betwist dat zij feiten zou verdraaien en zaken verkeerd zou vermelden in de stukken. Er was tweemaal sprake van een onjuistheid in stukken, hetgeen de stichting heeft aangepast; de moeder blijft hier echter op terugkomen. De stichting betwist eveneens dat zij de directeur van SBO De Lings buiten de deur wil houden. De stichting verwijst naar de inhoud van een e-mail aan de moeder van 6 november 2014. Verder is er inmiddels een gesprek gepland met de directeur van SBO De Lings en de moeder gezamenlijk.
De stichting is van mening dat er ondersteuning moet komen in de thuissituatie. De moeder ervaart de hulpverlening niet als helpend maar als aanvallend. Hoewel de stichting vaststelt dat de moeder het beste voor [de dochter] wil en dat zij goed voor [de dochter] zorgt, kan zij niet realistisch aansluiten bij de beleving en de leeftijd van [de dochter]. De stichting heeft ter zitting van het hof erkend dat de moeder het laatste half jaar goed met de school van [de dochter] heeft samengewerkt en speltherapie voor [de dochter] heeft geregeld. Ook de informatie die de stichting heeft ontvangen van informanten waaronder de school van [de dochter] en de huisarts, zou er op kunnen wijzen dat het goed gaat met [de dochter] in de thuissituatie. De stichting heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard vertrouwen in de school van [de dochter] te hebben. De stichting heeft verder verklaard dat nu het vertrouwen van de moeder in de stichting weg is een derde zou kunnen worden ingeschakeld (bijvoorbeeld IAG), die de ogen en oren van de stichting in de thuissituatie zouden kunnen zijn.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de termijn van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de dochter] te verkorten voert de stichting aan dat de periode van zes maanden te kort is om de ontwikkeling van [de dochter] goed in beeld te krijgen. Voor zover de moeder verzoekt om een andere gezinsvoogd c.q. andere gezinsvoogdijinstelling merkt de stichting op dat de moeder weigert met de teamleiding van de betrokken gezinsvoogd in gesprek te gaan. De moeder is herhaaldelijk gewezen op de mogelijkheid om een andere gezinsvoogd aan te vragen; zij weigert dit echter. De moeder weigert verder de gezinsvoogd toe te laten in haar woning.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling van minderjarigen waarbij het inleidend verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidend verzoekschrift is ingediend op 25 juli 2014 is derhalve artikel 1:254 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:254 (oud) BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.7.3.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat sedert de verlenging van de ondertoezichtstelling de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de dochter] niet langer aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe dat niet is gebleken dat [de dochter] thans nog op enigerlei wijze in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Voor zover de stichting van mening is dat [de dochter] wel in haar ontwikkeling wordt bedreigd, is het hof van oordeel dat de stichting dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting van het hof is gebleken dat voor zover de stichting informatie over [de dochter] bij derden heeft ingewonnen daaruit blijkt dat het goed gaat met [de dochter]. [de dochter] heeft sinds zij speciaal onderwijs volgt op SBO De Lings een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De moeder ziet thans ook in dat [de dochter] gebaat is bij speciaal onderwijs, waardoor zij niet meer voornemens is om [de dochter] over te plaatsen naar het reguliere onderwijs. Het contact tussen de moeder en de school van [de dochter] is goed en ook de stichting heeft ter zitting van het hof verklaard vertrouwen te hebben in SBO de Lings. De enkele stelling van de stichting dat de moeder niet aan de ondertoezichtstelling meewerkt acht het hof onvoldoende om de ondertoezichtstelling van [de dochter] te rechtvaardigen. Overigens wekt deze stelling enige verbazing op bij het hof gezien het feit dat wanneer de moeder de toegang van de ene gezinsvoogd tot haar woning weigert, de andere gezinsvoogd vanwege deze weigering niet meer met de moeder in gesprek wil.
3.7.4.
Het hof is verder van oordeel dat in hoger beroep evenmin is komen vast te staan dat andere middelen hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Het hof overweegt daartoe dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder voor [de dochter] de benodigde hulpverlening heeft ingeschakeld. De moeder heeft [de dochter] onder meer aangemeld voor speltherapie en contact opgenomen met Maatschappelijk Werk.
3.7.5.
Nu de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de dochter] sedert de verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, ziet het hof aanleiding om het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen. De overige verzoeken van de moeder behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
3.9.
Het hof zal gezien de aard van de zaak de kosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 augustus 2014
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.