ECLI:NL:GHARL:2014:2478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
200.139.300
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling minderjarige na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hier aangeduid als [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 2 oktober 2013 had besloten de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 11 oktober 2014. De moeder stelde dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer voldaan waren, aangezien het goed ging met [minderjarige]. De stichting, verweerster in hoger beroep, betoogde echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef vanwege de spanningen tussen de ouders en de behoefte aan sturing en regie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2014 zijn zowel de moeder als de vader verschenen, bijgestaan door hun respectieve advocaten. De stichting was vertegenwoordigd door een gezinsvoogd en een teamleider. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige], die in 2003 is geboren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de ondertoezichtstelling en de ontwikkeling van [minderjarige] zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigden, aangezien [minderjarige] goed functioneerde op school en er geen ernstige bedreigingen voor haar zedelijke of geestelijke belangen waren.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor de periode na de datum van de uitspraak in hoger beroep, maar bekrachtigde de beschikking voor de periode tot aan die datum. De ouders werden aangespoord om samen te werken aan de problemen rondom de omgang en de communicatie, met de hulp van een kinderpsycholoog. De beslissing van het hof benadrukt het belang van vrijwillige hulpverlening en de rol van de ouders in het welzijn van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.300
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 350875)
beschikking van de familiekamer van 27 maart 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G. van der Vliet-Blokziel te Almere,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem, locatie Hilversum,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder, ingekomen op 24 december 2013;
- een e-mailbericht van de Raad voor de Kinderbescherming van 31 december 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 februari 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de vader is verschenen. Namens de stichting zijn verschenen M. Abba (gezinsvoogd) en G. Willemse (teamleider). Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.
2.3
De stichting voert verweer ter zitting.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren op geboren op [geboortedatum]2003. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2011 is [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd tot 11 oktober 2013.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn waarvoor [minderjarige] onder toezicht is gesteld verlengd met ingang van 11 oktober 2013 tot 11 oktober 2014.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd voor ten hoogste een jaar.
4.2
In dit hoger beroep ligt voor de beslissing van de kinderrechter inhoudende verlenging van de termijn waarvoor [minderjarige] onder toezicht is gesteld.
4.3
De moeder kan zich met deze verlenging niet verenigen omdat volgens haar – kort gezegd – niet wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Het goed gaat met [minderjarige], aldus de moeder.
4.4
Volgens de stichting is de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk omdat sturing en regie nodig zijn en nog niet alle ontwikkelingsuitkomsten zijn behaald. Hulp in een vrijwillig kader is ontoereikend, omdat er veel spanningen zijn tussen de ouders.
4.5
Het hof is van oordeel dat van gronden die een ondertoezichtstelling van [minderjarige] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen, niet is gebleken, zodat het hof het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], voor zover dit verzoek betrekking heeft op de periode gelegen vanaf de datum van deze beschikking in hoger beroep, alsnog zal afwijzen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.6
Tussen de ouders en de stichting bestaat geen verschil van mening over de omstandigheid dat het thans goed gaat met [minderjarige] op school. Hoewel [minderjarige] in groep 7 zit krijgt ze leerstof van groep 8 aangeboden. Van de school heeft ze dan ook een VWO-plus advies gekregen. Ze heeft het naar haar zin op school, doet aan tennis en streetdance, heeft veel sociale contacten en leuke vriendinnen.
Wel is gebleken dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader nog niet naar wens verloopt, waarbij [minderjarige] op dit moment nog teveel de frequentie en duur van de omgang bepaalt. Deze problemen vallen enerzijds terug te voeren op de gebrekkige en moeizame communicatie tussen de ouders en worden anderzijds veroorzaakt door omstandigheden die bij [minderjarige] zelf liggen. Sinds enige tijd is geleidelijk een vooralsnog onverklaarde weerstand bij [minderjarige] ontstaan tegen de omgang met de vader. Deze weerstand uit zich in huilen en buikpijnklachten. In het verleden verliepen de omgangsweekenden prettig en hebben de vader en [minderjarige] leuke weekenden met elkaar gehad; dan was hij er helemaal voor haar en bleven ook geregeld vriendinnetjes van [minderjarige] bij vader logeren. Hoewel [minderjarige] op grond van de geldende - na ouderbemiddeling in 2013 tot stand is gekomen - omgangsregeling eenmaal in de veertien dagen een weekend bij de vader zou moeten verblijven, wordt aan deze regeling inmiddels in de praktijk, vanwege de weerstand bij [minderjarige], geen uitvoering meer gegeven. Alleen als er een vriendinnetje van [minderjarige] meegaat, wil [minderjarige] de omgang en verloopt deze prettig en zonder problemen. Zonder de aanwezigheid van een vriendinnetje is de omgang hooguit een aantal uren gezellig en daarna klaagt [minderjarige] over buikpijn en heeft ze huilbuien. De vader weet niet wat hiervan de oorzaak is, voelt zich machteloos en brengt haar dan na enkele uren weer terug naar de moeder. Naar de vader desgevraagd heeft verklaard vindt dit gedrag van [minderjarige] mogelijk zijn oorsprong in de periode van uiteengaan van de ouders, waarbij in het bijzijn van [minderjarige] is geschreeuwd. Ook zou het feit dat de vader inmiddels een nieuwe partner heeft, volgens de vader mogelijk van invloed kunnen zijn op haar huidige gedrag. De moeder heeft verklaard dat zij graag zou zien dat de overeengekomen omgangsregeling wordt nagekomen. Teneinde het gedrag van [minderjarige] te kunnen plaatsen en een oplossing te kunnen vinden voor de weerstand bij [minderjarige], heeft de moeder in 2012 een kinderpsycholoog, mevrouw Mulders verbonden aan de Gooise Psychologen Praktijk, ingeschakeld. Sinds de gesprekken met deze kinderpsycholoog merkt de moeder bij [minderjarige] veranderingen ten goede. [minderjarige] voelt zich bij mevrouw Mulders op haar gemak. Ook de vader staat geheel achter de gesprekken met de kinderpsycholoog, zo heeft hij ter zitting verklaard. Nadat de vorige gezinsvoogd, mevrouw Zevering, in beeld kwam, zijn de gesprekken met deze psycholoog gestopt. De moeder heeft verklaard dat zij inmiddels initiatieven heeft genomen om de gesprekken van [minderjarige] met mevrouw Mulders te hervatten.
4.7
De ten tijde van de indiening van het verlengingsverzoek bestaande schoolproblemen van [minderjarige] zijn inmiddels opgelost. Wel bestaan op dit moment nog de nodige problemen op het gebied van de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Dit enkele gegeven is naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende om te kunnen oordelen dat [minderjarige] op dit moment nog steeds zodanig opgroeit of zal opgroeien dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden of zullen worden bedreigd en andere middelen ter afwending van die bedreiging in een vrijwillig kader, hebben gefaald of, naar is te voorzien zullen falen. Naar immers ter zitting is gebleken, onderkennen de ouders deze problemen en hebben zij zich ook uitdrukkelijk bereid verklaard om, in het belang van [minderjarige], stappen te zetten om, onder begeleiding van een kinderpsycholoog, te proberen voor deze problemen een oplossing te vinden. Het hof verwacht van de vader dat hij zijn volledige medewerking zal verlenen aan de door de moeder geïnitieerde psychologische begeleiding, zoals ter zitting door hem is toegezegd, en lopende deze begeleiding niets zal forceren in het kader van de omgangsregeling. Van de moeder wordt verwacht dat zij de omgang van [minderjarige] met de vader zal blijven stimuleren, zoals ook zij ter zitting bij dit hof heeft toegezegd. Het hof gaat verder ervan uit dat de ouders in het belang van [minderjarige] zullen gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie.
In deze situatie, waarin vrijwillige hulpverlening voldoende soelaas voor de nog overgebleven problemen kan bieden, heeft de ondertoezichtstelling naar het oordeel van het hof niet langer toegevoegde waarde.
Dit betekent dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de periode na de datum van deze beschikking in hoger beroep en wordt bekrachtigd voor de periode tot aan de datum van deze beschikking in hoger beroep.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 oktober 2013, voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf de datum van deze beschikking in hoger beroep, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf de datum van deze beschikking in hoger beroep, alsnog af;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 oktober 2013, voor zover deze betrekking heeft op de periode tot aan de datum van deze beschikking in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R.A. Dozy en J.P. Balkema, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 27 maart 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.