ECLI:NL:RBMNE:2013:3264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
C-16-331569 - JE RK 12-2738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling in verband met communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2013 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld door de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ) en liep tot 11 juli 2013. BJZ had op 16 oktober 2012 een verzoek ingediend voor verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen de termijn van de ondertoezichtstelling al eens verlengd, maar de beslissing over de verlenging van het verzoek was aangehouden.

Tijdens de procedure is gebleken dat de opvoedingssituatie bij zowel de moeder als de vader, hoewel verschillend, goed is voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders blijven verschillen van visie, wat invloed heeft op de ontwikkeling van [minderjarige]. BJZ heeft in een brief aangegeven dat de school van [minderjarige] geen bijzonderheden heeft opgemerkt in zijn ontwikkeling en dat de samenwerking met de ouders goed verloopt. De moeder heeft aangegeven dat de communicatie tussen de ouders de laatste weken is verbeterd en dat zij zonder toezicht beter kunnen communiceren. De vader heeft echter aangegeven dat BJZ niet adequaat heeft gereageerd op eerdere vragen van de rechtbank en dat de begeleiding door BJZ eerder tot meer discussie heeft geleid.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals bepaald in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet langer aanwezig zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de school geen zorgen meer heeft over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat de ouders inmiddels op eigen initiatief hebben geprobeerd om weer in gesprek te komen. Daarom heeft de kinderrechter besloten om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De kinderrechter heeft ook de verzoeken van de vader tot wijziging van de stichting en gezinsvoogd niet in behandeling genomen, omdat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
Verlenging ondertoezichtstelling
Zaak-/rolnummer: C/16/331569 / JE RK 12-2738
Beschikking van de kinderrechter van 3 juli 2013 met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], nader te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbenden aan:
- [vader],
wonende te [woonplaats 1],
-[moeder],
wonende te [woonplaats 2].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders[moeder] en [vader].

1.Verloop van de procedure

1.1.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: BJZ). De ondertoezichtstelling loopt tot 11 juli 2013.
1.2.
BJZ heeft op 16 oktober 2012 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar.
1.3.
Het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en het daarbij behorende hulpverleningsplan zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4.
Bij beschikking van 28 mei 2013 is de termijn waarvoor [minderjarige] onder toezicht is gesteld van BJZ verlengd, met ingang van 10 juni 2013 tot 10 juli 2013, waarbij de beslissing op het verzoek voor het overige is aangehouden.
1.5.
Op 25 juni 2013 heeft de rechtbank een brief ontvangen van BJZ, gedateerd 24 juni 2013.
1.6.
De moeder heeft op 25 juni 2013 en aansluitend op 28 juni 2013 schriftelijk gereageerd.
1.7.
De vader heeft op 2 juli 2013 schriftelijk gereageerd.
1.8.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken, zal de kinderrechter het verzoek van BJZ schriftelijk afhandelen.

2.Vaststellingen en overwegingen

2.1.
In de brief van 24 juni 2013 schrijft BJZ dat in de afgelopen periode duidelijk is geworden dat zowel de opvoedingssituatie bij de moeder als de opvoedingssituatie bij de vader, hoewel verschillend, beide goed is voor [minderjarige]. De verwachting is wel dat ouders blijven verschillen van visie. Dit betekent dat [minderjarige] zich zal moeten gaan ontwikkelen gegeven deze situatie. Het lijkt onmogelijk, aldus BJZ, dat [minderjarige] niets mee krijgt van de gespannen situatie. De zorg bestaat dan ook dat [minderjarige] zich zeer aangepast (onopvallend) gedraagt om de situatie draaglijk te houden. Uit dezelfde brief van BJZ blijkt dat de school van [minderjarige] heeft aangegeven geen bijzonderheden te zien in zijn ontwikkeling. Het sociale gedrag van [minderjarige] is normaal en leeftijdsadequaat. Ook meldt de school dat de samenwerking met ouders goed is en dat [minderjarige] op school open vertelt over zijn beide ouders.Tevens lijkt [minderjarige] geen hinder te ondervinden van de huidige zorgregeling waarbij de overdracht verloopt via school.
Beide ouders hebben gereageerd op de brief van BJZ.
De moeder heeft aangegeven dat de omgang en communicatie tussen de ouders de laatste weken soepeler verloopt en dat ouders inmiddels in onderling overleg proberen om tot een betere communicatie te komen. Naar het oordeel van de moeder zorgt BJZ voor veel onrust in de communicatie tussen de ouders. De ouders lijken, naar de mening van de moeder, zonder toezicht beter te communiceren. Zij is dan ook van mening dat de ondertoezichtstelling niet verlengd dient te worden.
De vader heeft aangegeven dat BJZ in de brief van 24 juni 2013 niet ingaat op de vraag van de rechtbank zoals geformuleerd in de tussenbeschikking van 28 mei 2013. Naar het oordeel van de vader maakt BJZ zich er met een “jantje van leiden” van af en wordt in de brief nergens het standpunt van BJZ zelf verwoord. Door toedoen van BJZ is er tussen ouders eerder meer dan minder discussie ontstaan over de interpretatie van de beschikking van de rechtbank van 27 maart 2013. Naar het oordeel van de vader maakt BJZ er een chaos van. Ouders worden, aldus de vader, onterecht door BJZ in een hoekje geplaatst omdat zij de discussie zoeken.
De vader verzoekt de ondertoezichtstelling te verlengen. Naar het oordeel van de vader zijn de ernstige bedreigingen zoals verwoord in het oorspronkelijke rapport van de Raad voor de Kinderbescherming niet of nauwelijks verbeterd. Dat er nu duidelijkheid ontbreekt over de ernst van de bedreiging doet daar niet aan af, aldus de vader. Tevens verzoekt hij de rechtbank een andere stichting te benoemen of subsidair om een andere gezinsvoogd te benoemen.
Naar het oordeel van de kinderrechter zijn de gronden voor een ondertoezichtstelling – zoals bepaald in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek – niet langer aanwezig.
BJZ heeft in het verslag van 24 juni 2013 onvoldoende duidelijk kunnen maken waaruit de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment nog bestaat en wat er concreet dient te gebeuren om deze door BJZ gestelde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
In het oorspronkelijke Raadsrapport van 5 november 2010 wordt als bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] genoemd het feit dat [minderjarige] belasting ervaart vanwege de strijd die ouders voeren. De Raad constateert dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] op dat moment niet adequaat verloopt. Als [minderjarige] met vragen of gevoelens zit, zal hij ouders daar niet mee belasten, vanwege het loyaliteitsconflict waar hij in verkeert. Zijn conflicten op school en zijn aandachtsproblemen zijn hier een uitingsvorm van. [minderjarige] heeft last van het ontbreken van adequate communicatie tussen zijn ouders, aldus de Raad in november 2010.
Op basis van de door BJZ, de moeder en de vader ingediende stukken komt de kinderrechter tot de conclusie dat de school op dit moment geen zorgen meer heeft over de sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat de school een goede samenwerkingsvorm met de ouders heeft gevonden. Daarnaast verloopt de overdracht van [minderjarige] van de ene ouder naar de andere inmiddels via de school waardoor [minderjarige] geen hinder ondervindt van die overdracht.
Beide ouders geven op hun eigen manier aan dat de ondertoezichtstelling tot op heden niet heeft bijgedragen aan verbetering van de communicatie van de ouders. Meer nog: het laat zich, naar het oordeel van de kinderrechter, aanzien dat de ouders zo gefrusteerd zijn geraakt door de, in hun ogen onjuiste, begeleiding door de gezinsvoogd, dat ouders geen ruimte hebben gevoeld om weer met elkaar in gesprek te raken. Volgens de moeder hebben ouders de laatste weken op eigen initiatief een eerste poging gedaan om wel weer in gesprek te komen.
Naar het oordeel van de kinderrechter is er gezien het bovenstaande geen reden meer om aan te nemen dat [minderjarige] zodanig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het verbeteren van de communicatie tussen de ouders was een belangrijk doel van de ondertoezichtstellingen van de afgelopen jaren. Daar lijkt nu - volgens moeder eerder ondanks dan dankzij de gezinsvoogd - beweging in te komen. De ergenissen van beide ouders over BJZ lijken ouders zoveel energie te kosten, dat zij niet toekomen aan het adequaat vormgeven van hun communicatie. De andere ontwikkelingsbedreiging vormde de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Nu de school geen probleemgedrag van [minderjarige] meer ervaart en de school inmiddels ook een goede samenwerking met de ouders ervaart en BJZ geen andere signalen over mogelijk zorgelijk gedrag van [minderjarige] heeft genoemd, is naar het oordeel van de kinderrechter ook deze ontwikkelingsbedreiging op dit moment niet meer aan de orde.
Hoewel de kinderrechter de ondertoezichtstelling niet zal verlengen blijft het feit dat de ouders onder ogen zullen moeten zien dat zij ieder een andere visie hebben op het leven en dat zij een manier moeten vinden om [minderjarige] samen te begeleiden in het vinden van de juiste balans in die situatie. De kinderrechter gaat er van uit dat ouders, nu de door hen ervaren ‘last’ van BKZ is weggevallen, ruimte zullen vinden om hun onderlinge communicatie, in het belang van [minderjarige], adequaat vorm te geven.
Ten aanzien van de verzoeken van de vader:
Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
Hierboven is reeds uiteengezet dat de kinderrechter van oordeel is dat de ontwikkelingsbedreigingen zoals die beschreven zijn in het oorspronkelijke rapport van de Raad voor de Kinderbescherming niet langer aanwezig zijn. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom niet aan de orde.
Verzoek tot wijziging stichting, subsidiair wijziging gezinsvoogd
Gezien het bovenstaande komt de kinderrechter aan het beoordelen van deze verzoeken niet toe.

3.Beslissing

De kinderrechter
3.1.
wijst het aangehouden deel van het verzoek af;
3.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Crouwel, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 3 juli 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van M.F. van Ee, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.