ECLI:NL:GHSHE:2015:5411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
HD 200 156 589_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diverse vorderingen tot schadevergoeding tussen ondernemingen in de jachtbouw en -verkoop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van diverse appellanten, waaronder OGEM B.V., Yachts B.V. en Verkoop B.V., tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten vorderen schadevergoeding van de geïntimeerden, waaronder Yachting B.V. en Jachtbouw B.V., wegens onrechtmatig handelen en wanprestatie. De zaak betreft de afbouw en verkoop van een luxe jacht, de Femina, en de gevolgen van een beslaglegging op dit jacht en op auto’s van de appellanten. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep gingen. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de grieven van de appellanten. Het hof oordeelt dat de appellanten niet kunnen aantonen dat de Femina gebrekkig is afgebouwd en dat de geïntimeerden niet onrechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen, met uitzondering van een beperkte schadevergoeding voor de onrechtmatige inbeslagname van auto’s van OGEM. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.156.589/01
arrest van 29 december 2015
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[OGEM] OGEM B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[Yachts] Yachts B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[Verkoop] Verkoop B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
appellanten,
hierna afzonderlijk aan te duiden als [appellant 1] , [OGEM] OGEM, [Yachts] Yachts, [Verkoop] Verkoop en gezamenlijk als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. E.J.H. Reitsma te Vught,
tegen

1.[Yachting] Yachting B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[Jachtbouw] Jachtbouw B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Holding [Holding] [vestigingsnaam] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
Beheer [Beheer] Marine B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[geintimeerde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[geintimeerde 6],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk aan te duiden als [Yachting] Yachting, [Jachtbouw] Jachtbouw, Holding [Holding] [vestigingsnaam] , Beheer [Beheer] Marine, [geintimeerde 5] , [geintimeerde 6] en gezamenlijk als [geïntimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. N.Th. ter Haar Romeny te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 september 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2014, gewezen tussen [appellanten c.s.] als eisers en [geïntimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/265455/HAZA 13-441)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende een wijziging van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 29 mei 2015 door [appellanten c.s.] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht;
  • de bij brief van 29 mei 2015 door [geïntimeerden c.s.] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht;
  • de brief van 12 juni 2015 van [appellanten c.s.] , waarbij zij na te melden vorderingen hebben ingetrokken.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant 1] is directeur en enig aandeelhouder van [OGEM] OGEM, een onderneming die onroerend goed bezit en verhuurt.
b. [Yachts] Yachts is een door [OGEM] OGEM ten behoeve van de exploitatie van luxe jachten opgerichte vennootschap. [appellant 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Yachts] Yachts.
c. [Verkoop] Verkoop is een vennootschap die goederen koopt en verkoopt. [appellant 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [Verkoop] Verkoop.
d. [geintimeerde 5] is enig aandeelhouder en bestuurder van Beheer [Beheer] Marine.
e. [geintimeerde 6] is enig aandeelhouder en bestuurder van Holding [Holding] [vestigingsnaam] .
f. Beheer [Beheer] Marine en Holding [Holding] [vestigingsnaam] zijn beide voor vijftig procent aandeelhouder en bestuurder van [Jachtbouw] Jachtbouw.
g. [Jachtbouw] Jachtbouw is enig aandeelhouder en bestuurder van [Yachting] Yachting, een onderneming die zich bezig houdt met de (af)bouw en verkoop van motorjachten.
h. [Yachts] Yachts heeft het casco van een “demojacht” laten bouwen dat de naam Femina heeft gekregen. Dit type jacht kreeg de naam [Yachts] .
i. [Yachting] Yachting heeft in opdracht van [Yachts] Yachts de Femina in 2006 afgebouwd.
j. Nadat [appellant 1] met de Femina door het gebied van de Middellandse Zee had gevaren, heeft [appellant 1] dit jacht in 2007 weer teruggebracht naar de haven van [Yachting] Yachting. De Femina is sindsdien onder [Yachting] Yachting gebleven.
k. Op 15 juni 2007 heeft [OGEM] OGEM aan [Yachting] Yachting het exclusieve recht voor de bouw en verkoop van de jachten van het type [Yachts] verleend. Voorts hebben zij op deze datum afgesproken dat het [Yachting] Yachting vrij zou staan de Femina te verkopen en dat [appellant 1] dit jacht, zolang dat niet verkocht zou zijn, ter beschikking zou stellen voor beurzen en promotiedoeleinden (productie 15 bij inleidende dagvaarding).
l. [shipyards] Shipyards B.V. (hierna [shipyards] ) heeft in 2006 in opdracht van [Yachts] Yachts een casco van een [Yachts] jacht gebouwd. Dit casco werd in het Scheepsregister van het Kadaster (naar het hof begrijpt) op naam van [Yachts] Yachts teboekgesteld.
m. Laatstgenoemd casco is in 2007 door [Yachts] Yachts aan [Verkoop] Verkoop verkocht. [Verkoop] Verkoop is na overdracht door [Yachts] Yachts ook eigenaar geworden van de Femina.
n. Op 15 juni 2007 heeft [Verkoop] Verkoop laatstgenoemd casco verkocht aan [Yachting] Yachting (productie 20 bij inleidende dagvaarding).
o. [Yachting] Yachting had toen reeds een potentiële koper genaamd [potentiële koper] (hierna [potentiële koper] ) voor dit nog af te bouwen jacht. [potentiële koper] (dan wel Chantilly Resources Limited, een aan [potentiële koper] gelieerde vennootschap, hierna ook als [potentiële koper] aangeduid) heeft met [Yachting] Yachting een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten betreffende dit jacht (productie 22 bij inleidende dagvaarding). [Yachting] Yachting heeft het casco op haar werf volledig afgebouwd tot een luxe zeewaardig jacht, inmiddels Masolino genaamd.
p. Op of omstreeks 24 juli 2009 is de Masolino door [Yachting] Yachting opgeleverd aan [potentiële koper] . De Masolino was evenwel niet bij notariële akte aan [Yachting] Yachting in eigendom overgedragen. Er heeft daarom geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht plaatsgevonden.
q. [Yachting] Yachting en [potentiële koper] zijn overeengekomen dat [Yachting] Yachting de Maselino zou tentoonstellen op de Hiswa te Water in de eerste week van september 2009 in [vestigingsplaats] .
r. [Yachts] Yachts is bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 juli 2009 veroordeeld tot betaling van € 134.548,69 aan [shipyards] ter zake van meerwerk aan de Masolino. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [shipyards] heeft op 28 augustus 2009 uit hoofde van dit vonnis conservatoir derdenbeslag doen leggen op de Masolino.
s. [Yachting] Yachting heeft op 30 augustus 2009 de Masolino naar de Hiswa te Water gevaren.
t. Op 4 september 2009 heeft de gerechtelijk bewaarder de Masolino overgebracht van de Hiswa te Water naar elders.
u. [shipyards] is er van de zijde van [Yachting] Yachting op gewezen dat ook de Femina een mogelijk beslagobject was.
v. [appellanten c.s.] hebben ter afwending van een executoriaal beslag op de Femina aan voormelde veroordeling tot betaling aan [shipyards] voldaan.
w. Bij arrest van 12 april 2011 van hof Arnhem (productie 19 bij inleidende dagvaarding) is voormelde veroordeling van [Yachts] Yachts tot betaling aan [shipyards] vernietigd en is [shipyards] tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van deze veroordeling reeds was voldaan veroordeeld. [shipyards] heeft hier echter niet aan voldaan. [shipyards] is op of omstreeks 8 januari 2013 in staat van faillissement verklaard.
x. Partijen zijn sinds de hierboven vermelde perikelen rondom de Masolino met elkaar in onmin geraakt als gevolg waarvan meerdere, waaronder onderhavige, gerechtelijke procedures zijn gestart. [Yachting] Yachting heeft in dat kader beslag laten leggen op een aantal aan [Verkoop] Verkoop en aan [OGEM] OGEM toebehorende auto’s.
ij. De Femina staat thans op bokken op het terrein van [Yachting] Yachting. [Yachting] Yachting houdt de Femina onder zich op grond van een retentierecht. [Yachting] Yachting heeft ook conservatoir beslag op de Femina laten leggen.
3.2.
[appellanten c.s.] hebben in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd een verklaring voor recht dat [Yachting] Yachting, [Jachtbouw] Jachtbouw, Holding [Holding] [vestigingsnaam] , Beheer [Beheer] Marine, [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] , ieder voor zich:
a. onrechtmatig jegens [Yachts] Yachts hebben gehandeld met bijkomende bepaling dat [Yachting] Yachting tevens wanprestatie heeft gepleegd jegens [Yachts] Yachts en dat ieder hoofdelijk jegens [Yachts] Yachts is gehouden de schadepost bestaande uit de voor haar opgetreden winstderving als gevolg van hun onrechtmatig handelen aan [Yachts] Yachts te vergoeden, des dat de één betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. onrechtmatig jegens [OGEM] OGEM hebben gehandeld met bijkomende bepaling dat [Yachting] Yachting tevens wanprestatie heeft gepleegd jegens [Yachts] Yachts (de rechtbank heeft begrepen: [OGEM] OGEM) en dat ieder hoofdelijk jegens [OGEM] OGEM is gehouden de schadepost bestaande uit de voor haar opgetreden winstderving als gevolg van hun onrechtmatig handelen aan [OGEM] te vergoeden, des dat de één betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. onrechtmatig jegens [Verkoop] Verkoop hebben gehandeld met bijkomende bepaling dat [Yachting] Yachting tevens wanprestatie heeft gepleegd jegens [Verkoop] Verkoop en dat ieder hoofdelijk jegens [Verkoop] verkoop is gehouden de schadepost bestaande uit de voor haar opgetreden winstderving als gevolg van hun onrechtmatig handelen aan [Verkoop] Verkoop te vergoeden, des dat de één betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. onrechtmatig jegens [Yachts] Yachts hebben gehandeld en ieder hoofdelijk jegens [Yachts] Yachts gehouden is ter zake de in randnummer 27 van de conclusie van repliek besproken schade post ‘ [shipyards] ’ een bedrag van € 179.895,36 te voldoen, dit bedrag te vermeerderen met rente, des dat de één betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten;
e. met de inbeslagname van de auto’s van [OGEM] onrechtmatig jegens [OGEM] OGEM hebben gehandeld en ieder hoofdelijk jegens [OGEM] OGEM gehouden is de voor haar uit die onrechtmatige inbeslagname ter zake voortvloeiende schade aan [OGEM] OGEM te voldoen, schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de kosten van deze procedure.
3.3.
[geïntimeerden c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De grondslag van de vordering van [appellanten c.s.] en het door [geïntimeerden c.s.] gevoerde verweer zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten c.s.] afgewezen en [appellanten c.s.] in de kosten van de procedure veroordeeld.
3.5.
[appellanten c.s.] hebben in hoger beroep hun eis opnieuw gewijzigd en veertien grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en, naar het hof begrijpt en kort samenvat, tot
- betreffende de beschadiging van de [Yachts]I./II. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [OGEM] OGEM van een bedrag van € 1.464.705,-, te vermeerderen met rente;
- betreffende de slechte afbouw en verwaarlozing van de Femina
III./IV. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling van een bedrag van € 95.000,-, aan hetzij [Verkoop] Verkoop hetzij [Yachts] Yachts, althans aan de partij die het hof de meest gerede benadeelde partij acht, dit bedrag te vermeerderen met rente;
V./VI. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [Verkoop] Verkoop van een bedrag van € 53.400,-, te vermeerderen met rente;
VII./VIII. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [Yachts] Yachts en aan [Verkoop] Verkoop van een bedrag van € 35.000,-, te vermeerderen met rente;
IX. een verklaring voor recht dat [Yachting] Yachting jegens hetzij [Verkoop] Verkoop hetzij [Yachts] Yachts, althans jegens de partij die het hof de meest gerede benadeelde partij acht, aansprakelijk is voor de door de slechte afbouw of verwaarlozing van de Femina ontstane schade die nog naar voren mocht komen en tot verwijzing van de procedure naar de schadestaatprocedure voor deze schadeposten;
- betreffende het onrechtmatige beslag op de auto’s
X./XI. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [Verkoop] Verkoop van een bedrag van € 118.858,-, te vermeerderen met rente;
XII./XIII. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [OGEM] OGEM van een bedrag van € 4.805,-, te vermeerderen met rente;
- betreffende het aan [shipyards] betaalde bedrag
XIV./XV. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [Yachts] Yachts van een bedrag van € 179.895,36, te vermeerderen met rente;
- betreffende advocaatkosten
XVI./XVII. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling aan [OGEM] OGEM voor appellanten gezamenlijk van een bedrag van € 255.271,81, te vermeerderen met rente;
met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten van beide instanties.
3.6.
[appellanten c.s.] hebben bij voormelde brief van 12 juni 2015 van [appellanten c.s.] de vorderingen I. en II.(betreffende de beschadiging van de Searoccolijn) en de vorderingen XVI. en XVII. (betreffende de advocaatkosten) ingetrokken. Deze posten behoeven derhalve geen bespreking meer. Dit betekent dat [appellanten c.s.] geen belang heeft bij behandeling van de grieven voor zover zij (uitsluitend) betrekking hebben op deze vorderingen. Het hof zal de grieven overigens behandelen volgens de door [appellanten c.s.] in de memorie van grieven aangegeven clustering. Grief 6, die in de clustering niet wordt genoemd, wordt door het hof samen met grief 7 behandeld.
de afbouw van de Femina (grieven 2, 4, 8, 11)
3.7.
Naar de stellingen van [appellanten c.s.] is de afbouw van de Femina gebrekkig uitgevoerd. Daarop hebben naar het hof begrijpt betrekking de grieven 2, 4, 8 en 11. [appellanten c.s.] hebben “EMCI Registered Surveyor” Y. [scheepsexpertise] van [scheepsexpertise] Scheepsexpertise (hierna [scheepsexpertise] ) opdracht gegeven de Femina te inspecteren en (onder meer) te kijken naar de kwaliteit van de afbouw. Deze inspectie heeft plaatsgevonden op 9 en 16 oktober 2014. [scheepsexpertise] heeft op 4 december 2014 zijn bevindingen schriftelijk gerapporteerd. [appellanten c.s.] hebben dit rapport ter onderbouwing van hun stellingen overgelegd (productie 59 bij memorie van grieven).
3.8.
[geïntimeerden c.s.] hebben weersproken de Femina gebrekkig te hebben afgebouwd. Zij hebben ter onderbouwing van deze betwisting een contra-expertise laten uitvoeren door [contra-expertise] van [Expertise] Expertise te [vestigingsplaats] (hierna [contra-expertise] ). [contra-expertise] heeft op 12 januari 2015 gerapporteerd (productie 10 bij memorie van antwoord) na op 23 december 2014 de Femina te hebben geïnspecteerd. Voorts hebben [geïntimeerden c.s.] ter zake van voormeld verwijt het volgende naar voren gebracht. [Yachting] Yachting heeft de Femina eind augustus 2006 aan [Yachts] Yachts opgeleverd. [appellant 1] heeft de Femina daarop in gebruik genomen. Hij heeft de Femina gepresenteerd op de Hiswa in september 2006 en op meerdere scheepsbeurzen aan de Middellandse Zee. [appellant 1] is daarna vanaf de Middellandse Zee teruggevaren naar Nederland. In juni 2007 kwam hij met de Femina in de haven van [Yachting] Yachting aan. Zoals afgesproken heeft [Yachting] Yachting vervolgens de gebreken die zich na oplevering hadden gemanifesteerd overeenkomstig de opgave van [appellant 1] aangepakt en opgelost. In die periode is ook de hierboven onder 3.1.k. vermelde overeenkomst gesloten, in welke overeenkomst [geïntimeerden c.s.] een bevestiging hebben gezien van het vertrouwen van [appellanten c.s.] in [geïntimeerden c.s.] . [appellanten c.s.] hebben de stelling dat de Femina gebrekkig is afgebouwd volgens [geïntimeerden c.s.] aanvankelijk niet ingenomen. Pas bij het verzoekschrift tot beslaglegging van 17 mei 2013 en bij onderhavige inleidende dagvaarding van 4 juni 2013 klagen [appellanten c.s.] over de afbouw van de Femina. Eventuele rechtsvorderingen ter zake waren toen echter al verjaard, aldus [geïntimeerden c.s.] ten slotte.
3.9.
[appellanten c.s.] hebben betwist dat de Femina is opgeleverd. Subsidiair hebben zij aangevoerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:761 lid 2 BW een verjaringstermijn van tien jaar geldt in het geval de opdrachtgever de gebreken niet eerder had ontdekt en ook niet redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Voorts hebben [appellanten c.s.] nog een op 29 mei 2015 gedateerde schriftelijke reactie van [scheepsexpertise] op voormeld rapport van [contra-expertise] (productie 63) ten pleidooie in de procedure gebracht.
3.10.
Het hof stelt vast dat [appellanten c.s.] hebben erkend dat [appellant 1] , nadat [Yachting] Yachting de Femina vaarklaar had gemaakt, met de Femina naar de Hiswa te Water in 2006 is gevaren en [appellanten c.s.] voorts niet hebben weersproken dat [appellant 1] de Femina pas weer naar de haven van [Yachting] Yachting heeft gebracht in juni 2007, varend vanuit het gebied van de Middellandse Zee. Op grond van deze handelwijze van [appellanten c.s.] (een lange periode van gebruik en deze grote vaartocht) moet worden aangenomen dat de Femina was opgeleverd aan [appellanten c.s.] . Voorts hebben [appellanten c.s.] niet weersproken dat zij in een andere gerechtelijke procedure hebben erkend dat de Femina in augustus 2006 is opgeleverd (arrest hof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2014, productie 2 bij conclusie van dupliek; naar het hof ambtshalve bekend is het cassatieberoep tegen dit arrest door de Hoge Raad verworpen (HR 10 juli 2015 ECLI:NL:HR:2015:1830)). De stelling dat dat toch niet het geval was, vraagt daarmee om een nadere toelichting. Die hebben [appellanten c.s.] niet gegeven. Het hof houdt het er daarom voor dat de Femina in augustus 2006 is opgeleverd.
3.11.
Artikel 7:758 lid 3 BW bepaalt dat de aannemer ontslagen is van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Voorts bepaalt artikel 761 lid 1 BW dat elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaar nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. [appellanten c.s.] hebben gesteld dat de Femina in 2007 is teruggekomen van de Middellandse Zee om een lange lijst van gebreken te laten herstellen. De betreffende gebreken hebben [appellanten c.s.] opgesomd in de inleidende dagvaarding onder 20. tot en met 32. en in de conclusie van repliek onder 5. tot en met 9. Uit genoemde wettelijke bepalingen volgt dat [appellanten c.s.] geen aanspraak meer kunnen doen gelden op grond van gebreken die bij de oplevering in augustus 2006 redelijkerwijs waren te ontdekken en evenmin op voormelde door [appellanten c.s.] opgesomde gebreken. Er zijn althans geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan voormelde verjaringstermijn van artikel 761 lid 1 BW nog niet zou zijn verstreken. [appellanten c.s.] kunnen hun vordering derhalve slechts nog stoelen op nog niet in of voor juni 2007 aangekaarte, verborgen gebreken. Het hof kan niet precies vaststellen in hoeverre er overlap is tussen genoemde in de inleidende dagvaarding en in de conclusie van repliek opgesomde gebreken en de in voormeld rapport van [scheepsexpertise] opgesomde gebreken. Naar het oordeel van het hof valt echter hoe dan ook uit de tekst van dit rapport en ook overigens uit de stellingen van [appellanten c.s.] onvoldoende af te leiden dat daadwerkelijk sprake was van afbouwgebreken die [appellanten c.s.] niet redelijkerwijs had moeten ontdekken bij de oplevering. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellanten c.s.] als een professionele partij in de scheepswereld valt te duiden die al eerder cascojachten had laten afbouwen terwijl [appellant 1] persoonlijk kennelijk ook enige deskundigheid kan worden toegedicht gezien zijn vaaractiviteiten. Het komt het hof voor dat de in het rapport van [scheepsexpertise] genoemde gebreken feitelijk afwerkingskwesties zijn. Zo staat in zijn rapport vermeld:
“Wat is uw algemene indruk van de staat van de Femina?
Veel achterstallig onderhoud, een laag afwerkingsniveau m.b.t. de kwaliteit en de techniek.”
(…)
1. Hoe luidt uw oordeel over het afwerkingsniveau/afbouwniveau van de Femina?Té lage kwaliteit
2. Indien u het afbouwniveau/afwerkingsniveau tekort vindt schieten, waarop baseert u dat en welke concrete gebreken hebt u op dat vlak geconstateerd?
Onder meer slecht kitwerk, matig schilderwerk aan romp en opbouw, slordige afwerking van de afdichting van de kajuitdeuren, lekkende ramen, verfsysteem binnenzijde casco onvoldoende waardoor het corrosie vertoont en de RVS-tank in het voorschip is niet geïsoleerd, etc. etc.
Voorts staat in het rapport van [scheepsexpertise] vermeld:
3. Hadden deze gebreken ten tijde van de afbouw van de Femina kenbaar kunnen/moeten zijn aan de opdrachtgever, of betroffen dit gebreken die nu pas aan licht konden komen n.a.v. de inspectie?
N.a.v. de inspectie. Als de tijd verstrijkt, komt de kwaliteit onder druk te staan en openbaart zich vanzelf de slechtere kwaliteit. Dit effect wordt versterkt door een structureel gebrek aan onderhoud.
Zonder verdere toelichting waarom [appellanten c.s.] de genoemde kwesties niet
“op het oog”hebben kunnen waarnemen en alleen een deskundige daartoe in staat was, en die toelichting ontbreekt, ziet het hof niet in hoe [appellanten c.s.] bij de oplevering geen kennis heeft kunnen nemen van het door [scheepsexpertise] waargenomen slechte afwerkingsniveau. Uit de tekst van het rapport (op de eerste pagina staat vermeld:
“Het onderzoek vindt niet destructief plaats en beperkt zich tot normaal toegankelijke delen zonder demontage.”) blijkt dat de inspectie geen destructief onderzoek heeft behelsd. Op basis van de duiding
“té lage kwaliteit”kan overigens geen concreet gebrek worden vastgesteld. De gebruikte woorden
“laag afwerkingsniveau”en
“slechtere kwaliteit”geven evenmin aan dat daadwerkelijk sprake is van gebreken. [appellanten c.s.] hebben verder ook geen concrete gebreken als verborgen aangemerkt. Voorts lopen de gestelde verwijten en gevolgen van de gestelde gebrekkige afbouw en de gestelde verwaarlozing dermate door elkaar dat van een duidelijk onderscheid geen sprake meer is. In voormelde schriftelijke reactie van [scheepsexpertise] op het rapport van [contra-expertise] heeft [scheepsexpertise] nog vermeld:
“De conditie waarin het schip bij de inspecties in oktober 2014 is aangetroffen duidt erop dat er langere tijd geen of nauwelijks onderhoud aan het schip is gepleegd. Indien het schip tijdens de bewaring wel op gebruikelijke wijze was onderhouden, dan waren de geconstateerde gebreken niet in de huidige omvang opgetreden, ongeacht het matige afwerkingsniveau van het schip op diverse punten. Het schip is op amateuristische wijze bewaard. Wanneer men een schip een dergelijk lange periode in bewaring heeft, kan dit feitelijk alleen naar behoren gebeuren door het schip onder dak te zetten en te overtrekken met folie. De geconstateerde onderhoudsgebreken hadden daarmee op eenvoudige wijze kunnen worden voorkomen. Kostentechnisch is dit veel goedkoper. In dit geval was het schip ‘als nieuw’ gebleven.”Zoals hierna zal worden geoordeeld kunnen [appellanten c.s.] ter zake van mogelijke verwaarlozing geen aanspraken doen gelden. Uit het bovenstaande volgt dat op grond van het aangevoerde geen gebreken in de afbouw vallen vast te stellen waarvoor [geïntimeerden c.s.] (thans nog) aansprakelijk kunnen worden gehouden. De grieven 2, 4, 8 en 11 falen in zoverre. De ter zake gevorderde bedragen van € 35.000,- en
€ 95.000,- komen derhalve niet (op grond van gebrekkige afbouw) voor toewijzing in aanmerking.
de verkoopopdracht inzake de Femina en de verwaarlozing van de Femina (grieven 6 en 7)
3.12.
Daarnaast hebben [appellanten c.s.] gesteld dat [Yachting] Yachting de Femina heeft verwaarloosd. Op deze stelling hebben, naar het hof begrijpt, de grieven 6 en 7 betrekking.
[appellanten c.s.] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de stelling dat tussen [Verkoop] Verkoop en [Yachting] Yachting een overeenkomst tot verkoop van de Femina is gesloten onvoldoende is onderbouwd door [appellanten c.s.] (grief 6). Ook hebben [appellanten c.s.] in verband met grief 7 verwezen naar voormeld rapport van [scheepsexpertise] en een uitspraak van een zekere [betrokkene] van [marine] Marine B.V., luidende dat hem van de zijde van [geïntimeerden c.s.] gezegd zou zijn dat de Femina de werf van [Yachting] Yachting alleen als een bonk roest zou verlaten. [appellanten c.s.] houden [geïntimeerden c.s.] aansprakelijk voor de uit deze verwaarlozing volgens [appellanten c.s.] voortvloeiende schade. [geïntimeerden c.s.] hadden naar de stellingen van [appellanten c.s.] een zorgplicht voor de Femina en zijn daarin ernstig tekort geschoten.
3.13.
[geïntimeerden c.s.] hebben hierop het volgende aangevoerd. In het kader van de hierboven onder 3.1.k. vermelde overeenkomst heeft [Yachts] Yachts [Yachting] Yachting per e-mail van 9 juli 2007 een oplopende bonus in het vooruitzicht gesteld, al naar gelang de prijs waarvoor de Femina zou worden verkocht. [appellant 1] heeft [Yachting] Yachting hierbij gevraagd de Femina verkoopklaar te houden. [Yachting] Yachting heeft dit verzoek aldus opgevat dat zij de Femina in “tiptop” conditie moest houden met het oog op eventuele belangstelling van aspirant kopers. [Yachting] Yachting heeft erop vertrouwd dat de daarbij ten behoeve van de Femina gemaakte kosten zouden worden verdisconteerd bij de verkoop van de Femina. De hoogte van de in het vooruitzicht gestelde bonus liet dat alleszins toe. Aldus heeft [Yachting] Yachting in de periode van 2007 tot in 2009 de Femina verkoopklaar gehouden. [Yachting] Yachting heeft de Femina in deze periode ook op meerdere scheepsbeurzen gepresenteerd. [Yachting] Yachting heeft na voormelde perikelen op de Hiswa te Water in 2009, waarbij [appellanten c.s.] naar de stellingen van [geïntimeerden c.s.] de belangen van [Yachting] Yachting volledig heeft veronachtzaamd, voormelde overeenkomst van 15 juni 2007 met [OGEM] OGEM beëindigd. Als gevolg van dit verbreken van de relatie met [appellanten c.s.] behoefde [Yachting] Yachting er niet meer op te rekenen, dat zij nog kon assisteren bij de verkoop van de Femina en dat zij nog aanspraak kon maken op voormelde in het vooruitzicht gestelde bonus. [Yachting] Yachting heeft daarom de vanaf juni 2007 aan de Femina bestede gelden in rekening gebracht bij [Yachts] Yachts en vervolgens bij [Verkoop] Verkoop als opvolgend eigenaar. Dat [Yachting] Yachting deze aanspraak kan doen gelden voor wat betreft de kosten van het verkoopklaar maken en stalling is inmiddels in een gerechtelijke procedure door de rechtbank bevestigd en in hoger beroep bekrachtigd bij het hiervoor genoemde arrest van hof Arnhem van 21 januari 2014. Bij brief van 22 oktober 2009 (productie 3 bij memorie van antwoord) is door [Yachting] Yachting met betrekking tot de Femina een beroep gedaan op haar retentierecht, aldus [geïntimeerden c.s.] .
3.14.
[geïntimeerden c.s.] hebben voorts gemotiveerd weersproken dat de Femina is verwaarloosd. [Yachting] Yachting voert naar de stellingen van [geïntimeerden c.s.] jaarlijks een viertal periodieke controles uit, waarbij de Femina aan de buitenzijde wordt gewassen, de romp, de opbouw en het onderwaterschip wordt gecontroleerd op corrosie, het houtwerk wordt gecontroleerd, de ramen, patrijspoorten en deuren worden gecontroleerd op lekkage, technische installaties worden gecontroleerd en zo nodig beschermd tegen vorst, de accu’s worden gecontroleerd en het interieur wordt droog gehouden tegen inwerking van vocht. Onvolkomenheden die tijdens deze controles worden geconstateerd die niet onmiddellijk moeten worden verholpen, worden op een lijst gezet en verholpen tijdens het groot onderhoud, dat de Femina acht à negen jaar na haar bouw dient te ondergaan. Onvolkomenheden die direct dienen te worden aangepakt, zijn aan [appellanten c.s.] gemeld. [appellanten c.s.] zijn regelmatig op de hoogte gehouden van de toestand van de Femina. Zo zijn [appellanten c.s.] bericht betreffende een lekkage van het staartstuk van de boegschroef, de brandstofvoorraad en de komst van een servicemonteur. Bij brief van 21 augustus 2014 (productie 6 bij memorie van antwoord) heeft [Yachting] Yachting aan [appellanten c.s.] gemeld:
“(…) Na inspectie van uw schip hebben wij geconstateerd dat er een water lekkage is in het voorschip. Graag ontvangen wij binnen 8 dagen uw opdracht tot reparatie om verdere schade te voorkomen. (…)”[appellant 1] heeft hierop bij e-mail van 3 september 2014 (productie 7 bij memorie van antwoord) als volgt gereageerd:
“(…) Wij hebben uw brief d.d. 21 augustus jl. (waar notabene geen enkele toelichting vermeld staat!), ontvangen en wijzen u erop dat u als bewaarder, het schip als een goed huisvader dient te behandelen en ervoor dient te zorgen dat er geen schade aan het schip ontstaat en dat de goede staat waarin de Femina verkeerde toen deze in uw macht kwam, onverkort behouden blijft. Ik verzoek, voorzover nodig sommeer u al datgene te doen dat op de weg van de bewaarder ligt om de Femina in die goede toestand te behouden, dit alles op uw eigen kosten. (…)”. De inspectie van [scheepsexpertise] betrof volgens [geïntimeerden c.s.] een momentopname. Er stond een onderhoudsbeurt gepland. [Yachting] Yachting is nog steeds bereid onderhoud te plegen. Zij dient die kans ook te krijgen ondanks de verstoorde verhoudingen. Die zijn immers niet aan [Yachting] Yachting te wijten, zo hebben [geïntimeerden c.s.] ten slotte gesteld.
3.15.
Inzake de gestelde verkoopopdracht overweegt het hof dat tijdens het pleidooi in hoger beroep de diverse procedures zijn besproken die tussen partijen gelopen hebben en op dat moment nog liepen. [geïntimeerden c.s.] hebben daarbij een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van deze uitspraken voor zover die onherroepelijk waren dan wel nog zouden worden. In het hiervoor reeds genoemde, en inmiddels na verwerping van het cassatieberoep onherroepelijke, arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2014 is door dat hof onder meer overwogen dat in de in dat arrest geschetste omstandigheden [Yachting] Yachting er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat [Yachts] Yachts de Femina in bewaring gaf voor de haar door [OGEM] OGEM onder een bonusregeling verstrekte bemiddelingsopdracht en dat [Yachting] Yachting er in redelijkheid ook niet op bedacht hoefde te zijn dat [OGEM] OGEM beoogde voor zichzelf en voor [Yachts] Yachts overeen te komen dat geen kosten van bewaring in rekening zouden worden gebracht. Bovendien heeft dat hof overwogen dat de beëindiging van deze overeenkomst van bewaring of consignatie door de brief van 22 oktober 2009 door [Yachting] Yachting terecht was. Gelet op het beroep op het gezag van gewijsde van dit arrest van 21 januari 2014 moet ook in de onderhavige procedure ervan worden uitgegaan dat er weliswaar aanvankelijk een overeenkomst is gesloten waaruit een bemiddelingsopdracht voor [Yachting] Yachting voortvloeide, maar dat [Yachting] Yachting deze overeenkomst vervolgens terecht heeft beëindigd. Weliswaar slaagt gelet hierop grief 6 in zoverre dat, anders dan de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het bestreden vonnis heeft overwogen, er aanvankelijk wel een consignatie-overeenkomst is geweest tussen partijen, maar nu het hof Arnhem-Leeuwarden tevens, en ook in deze procedure bindend, heeft beslist dat die overeenkomst inmiddels is beëindigd kan dit niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank leiden.
3.16.
Inzake de door [appellanten c.s.] gestelde verwaarlozing van de Femina overweegt het hof dat in voormeld arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2014 dat hof voorts heeft vastgesteld dat liggeld, walstroom, milieuheffing, antifouling, wasbeurten alsmede toediening van antivries nodig zijn voor het schip en regulier onderhoud vormen, terwijl [Yachting] Yachting als bewaarnemer uit hoofde van haar zorgplicht gehouden was om op deze wijze voor het reguliere onderhoud van het schip te zorgen. Daarom was een afzonderlijke opdracht van [Yachts] Yachts om het schip in dit regulier onderhoudsprogramma onder te brengen niet vereist. Derhalve heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de rechtbank de in dit verband door [Yachting] Yachting geclaimde posten terecht voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht. Nu [geïntimeerden c.s.] een beroep doen op het gezag van gewijsde van dit arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, gewezen tussen dezelfde partijen, gaat ook het hof uit van de overwegingen en vaststellingen in dit arrest. Genoemd arrest bevestigt dat, anders dan [appellanten c.s.] hebben aangevoerd, [Yachting] Yachting zich wel degelijk om de Femina heeft bekommerd. Uit het arrest blijkt ook dat [Yachting] Yachting ter zake van deze kosten een vordering heeft op de eigenaar van de Femina. De sommatie van [appellant 1] bij e-mail van 3 september 2014 de Femina
op eigen kostenin goede toestand te houden is dus onterecht. Voor zover [Yachting] Yachting de Femina uiteindelijk in de periode na de vaststellingen in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden alsnog zou hebben verwaarloosd, hetgeen vooralsnog gelet op de betwisting van [geïntimeerden c.s.] geenszins vaststaat, oordeelt het hof dat die mogelijke verwaarlozing gezien de houding van [appellant 1] zoals deze blijkt uit voormelde e-mail van 3 september 2014 ten aanzien van de door de eigenaar van de Femina (feitelijk [appellant 1] ) te betalen kosten, niet door [appellanten c.s.] aan [Yachting] Yachting kunnen worden verweten. [appellant 1] heeft immers expliciet te kennen gegeven niet aan de met de onderhoudsplicht van [Yachting] Yachting gepaard gaande verplichting tot kostenvergoeding te zullen voldoen. [appellanten c.s.] hebben ook niet berust in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden waarin deze op [appellanten c.s.] rustende verplichting werd bevestigd. Gelet hierop, en gezien het bepaalde in artikel 6:263 lid 1 BW, was [Yachting] Yachting gerechtigd het onderhoud – behoudens eventuele calamiteiten, die evenwel zijn gesteld noch gebleken – op te schorten totdat [appellanten c.s.] zich bereid hadden verklaard de kosten van het onderhoud te zullen betalen. Óf de Femina ook daadwerkelijk verwaarloosd is, kan met dit oordeel in het midden blijven. Grief 7 faalt derhalve.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat ook het ter zake van verwaarlozing gevorderde bedrag van € 53.400,- niet voor toewijzing in aanmerking komt en het gevorderde bedrag van
€ 95.000,- evenmin op deze door [appellanten c.s.] genoemde alternatieve grond toewijsbaar is.
het aan [shipyards] betaalde bedrag van € 179.895,36 (grief 11)
3.18.
[appellanten c.s.] hebben hun vordering tot betaling van voormeld bedrag van € 179.895,36 onderbouwd met de stelling dat door de aansporing door [Yachting] Yachting de Femina als beslagobject aan te wijzen [appellanten c.s.] in de positie zijn gemanoeuvreerd waarin zij waren gedwongen dit bedrag aan [shipyards] te betalen. Met het faillissement van [shipyards] is ieder uitzicht op terugbetaling van dit bedrag verloren gegaan. Indien [Yachting] Yachting niet met de Masolino naar de Hiswa te Water zou zijn gevaren, dan was het volgens [appellanten c.s.] gebleven bij het op de Masolino gelegde conservatoire derdenbeslag.
3.19.
[geïntimeerden c.s.] hebben weersproken met voormelde aanwijzing onrechtmatig te hebben gehandeld. De verdere ontwikkelingen in het hoger beroep van de procedure tussen [Yachts] Yachts en [shipyards] en het faillissement van [shipyards] waren voor [geïntimeerden c.s.] niet te voorzien en zijn omstandigheden die [Yachting] Yachting niet kunnen worden aangerekend, aldus [geïntimeerden c.s.] . [geïntimeerden c.s.] hebben voorts aangevoerd dat er wel degelijk een executietraject jegens [appellanten c.s.] liep.
3.20.
Het hof overweegt dat in het tussenarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2014 dat tussen tussen [Yachting] Yachting en [Verkoop] Verkoop is gewezen (productie 4 bij memorie van antwoord), dat hof, in het kader van de in conventie door [Yachting] Yachting gevorderde vergoeding van schade die zij zou hebben geleden als gevolg van de afsleep van de Masolino van de Hiswa te Water in 2009, na uitgebreide overwegingen over het handelen van partijen voorafgaand aan deze afsleep, heeft geoordeeld dat [Yachting] Yachting niet gehouden was om op enig moment af te zien van haar plan om met de Masolino naar de Hiswa te Water te gaan en terug te vallen op haar oorspronkelijke plan om de kleinere Femina op de Hiswa te Water tentoon te stellen. [geïntimeerden c.s.] hebben dit laatste in de memorie van antwoord geciteerd, zodat dit gedeelte van genoemd arrest nadrukkelijk aan de orde is gesteld in onderhavige procedure. [appellanten c.s.] hebben tegen de achtergrond van dit arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, en ook overigens, geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het hof in onderhavige procedure tot een ander oordeel doen komen betreffende het afvaren van de Masolino naar de Hiswa te Water in 2009. Dat [appellanten c.s.] geen bankgarantie hebben gesteld dan wel niet konden stellen, waardoor de Masolino vervolgens werd afgesleept, kan niet aan [Yachting] Yachting worden tegengeworpen. Het hof is voorts van oordeel dat [Yachting] Yachting met de aanwijzing van de Femina als beslagobject niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten c.s.] . Door een aan [appellanten c.s.] toe te rekenen fout is voor een (gestelde) schuld van [appellanten c.s.] beslag gelegd op het door [appellanten c.s.] aan [Yachting] Yachting verkochte schip. [shipyards] had daardoor een titel om beslag te leggen en [Yachting] Yachting had, gelet op de omstandigheden van het geval, een gerechtvaardigd belang bij de aanwijzing van een alternatief beslagobject teneinde de opheffing van het op de Masolino ten laste van [appellanten c.s.] gelegde beslag te bewerkstelligen. Nu geen onrechtmatig handelen van de zijde van [Yachting] Yachting kan worden vastgesteld, komt voormeld bedrag van
€ 179.895,36 niet voor toewijzing in aanmerking. Grief 11 faalt.
het beslag op de auto's (grief 13)
3.21.
[appellanten c.s.] vorderen vergoeding van schade bestaande in afschrijving, rentederving, wegenbelasting en verzekering op grond van de naar hun stellingen onrechtmatige inbeslagname door [Yachting] Yachting van auto’s toebehorend aan [OGEM] OGEM en auto’s toebehorend aan [Verkoop] Verkoop van de merken Lamborghini, Porsche, Bentley, Ferrari en Mercedes (productie 54 bij inleidende dagvaarding). Deze auto’s zijn publiekelijk afgevoerd ten overstaan van tal van dorpsgenoten. [Yachting] Yachting heeft op 14 september 2009 haar schade op € 3.024.000,- begroot en voor € 3.500.000,- beslag laten leggen (productie 47 bij inleidende dagvaarding). Dit beslag dat is gelegd uit hoofde van de verwikkelingen die waren ontstaan uit de afvoer van de Masolino, is ten onrechte gelegd daar [Yachting] Yachting deze afvoer aan haarzelf te wijten had. [Yachting] Yachting heeft volgens [appellanten c.s.] voorts welbewust het bedrag waarvoor zij verlof tot beslaglegging heeft gevraagd buitenproportioneel hoog gesteld. Op geen enkele wijze is aangetoond dat de hoogte van dit bedrag reëel was. Ook heeft [Yachting] Yachting in haar verzoek tot conservatoir verhaalsbeslag gesteld dat [appellanten c.s.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [Yachting] Yachting geleden en nog te lijden schade. Deze hoofdelijkheid is slechts onderbouwd met de stelling dat [appellant 1] directeur is. De grondslag voor de door [Yachting] Yachting gelegde beslagen is blijkens het beslagrekest gelegen in de leveringsomissie van [Verkoop] Verkoop. Slechts [Verkoop] Verkoop was daarbij de tekortschietende partij. Naar de stellingen van [appellanten c.s.] had [Yachting] Yachting zich jegens [shipyards] ook kunnen beroepen op het bepaalde in artikel 3:88 lid 1 BW en had [Yachting] Yachting een alternatief beslagobject ter beschikking met de onroerende zaak van [Verkoop] Verkoop in Gaanderen die een WOZ-waarde heeft van € 3.540.000,-.
3.22.
[geïntimeerden c.s.] hebben weersproken dat van onrechtmatige beslaglegging sprake is geweest. Zij hebben er in eerste aanleg op gewezen dat de vorderingen van [appellant 1] en [Verkoop] Verkoop tot vergoeding van de beweerdelijke schade uit hoofde van de door [Yachting] Yachting gelegde beslagen zijn afgewezen in een bij de rechtbank Arnhem gevoerde procedure, waarin op 22 december 2010 (productie 3 bij conclusie van antwoord), 5 oktober 2011 (productie 4 bij conclusie van antwoord) en 28 december 2011 (productie 5 bij conclusie van antwoord) vonnis is gewezen. [geïntimeerden c.s.] stellen in navolging van de rechtbank Arnhem dat de opgevoerde kosten ook hadden gespeeld als er geen beslag was gelegd. In hoger beroep hebben [geïntimeerden c.s.] nog geattendeerd op het op voormelde vonnissen van de rechtbank Arnhem gevolgde tussenarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2014 tussen [Yachting] Yachting en [Verkoop] Verkoop (productie 4 bij memorie van antwoord). Daarin is geoordeeld dat van de gestelde schadepost wegens inbeslagneming van de auto’s van [OGEM] OGEM B.V. een bedrag van € 2.944,- toewijsbaar is (hof: de betreffende vordering was gecedeerd aan [Verkoop] Verkoop) en dat het meer gevorderde zal worden afgewezen.
3.23.
Het hof constateert dat ten tweede maal dezelfde vordering tegen dezelfde partij is ingesteld. Dit is wel mogelijk, maar kan niet leiden tot dubbele toewijzing. Het hof Arnhem-Leeuwarden is in voormeld arrest van 29 juli 2014 tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken van argumenten op grond waarvan de beslaglegging op de auto’s van [Verkoop] Verkoop onrechtmatig zou zijn geweest. Ook het hof komt op grond van het volgende tot dat oordeel. Het hof verwijst naar het hierboven onder 3.20. overwogene betreffende de afvoer van de Masolino en de verwijtbaarheid van het daaraan voorafgaande handelen van [appellanten c.s.] en [Yachting] Yachting. De stelling dat [Yachting] Yachting de afvoer van de Masolino aan haarzelf te wijten had wordt derhalve verworpen. Dat het bedrag waarvoor verlof tot beslaglegging is gevraagd welbewust op een buitenproportioneel hoog bedrag is gesteld, is onvoldoende onderbouwd noch anderszins gebleken. Blijkens het betreffende verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag (productie 47 bij inleidende dagvaarding) had [potentiële koper] bij [Yachting] Yachting een schadeclaim ingediend van ruim € 3.000.000,-, hetgeen door [appellanten c.s.] niet is weersproken. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging op de auto’s van [Verkoop] Verkoop onrechtmatig zou zijn geweest. Het feit dat ook op andere zaken beslag had kunnen worden gelegd maakt het onderhavige beslag nog niet onrechtmatig. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellanten c.s.] dat [Yachting] Yachting zich jegens [shipyards] had kunnen beroepen op het bepaalde in artikel 3:88 lid 1 BW, wat daar verder ook van zij.
3.24.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft wel geoordeeld dat de inbeslagneming van de auto’s van [OGEM] OGEM onrechtmatig is geweest. Ook het hof is dit oordeel toegedaan. De onderliggende vordering tot schadevergoeding van [Yachting] Yachting betrof immers het handelen van [Verkoop] Verkoop, niet het handelen van [OGEM] OGEM. [appellanten c.s.] hebben de ter zake gevorderde schadevergoeding wegens afschrijving, rentederving, wegenbelasting en verzekering gedurende 34 dagen begroot op een bedrag van € 4.805,- (productie 54 bij inleidende dagvaarding). Daartoe wordt overwogen dat deze uitgaven uitgaven zijn ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en dat [OGEM] OGEM dit voordeel heeft moeten missen. Bij het begroten van de geleden schade, die als vermogensschade moet worden aangemerkt, zal als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen en dat indien deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, die ander deze schade in haar geheel zal moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn. De opgevoerde posten wegenbelasting en verzekering vormen zeker dergelijke uitgaven. Het hof oordeelt geheel overeenkomstig het hof Arnhem-Leeuwarden. De omvang van de ter zake van de wegenbelasting en verzekering opgevoerde bedragen is (ook in onderhavige procedure) niet weersproken, zodat het hof daarvan uit zal gaan. Ten aanzien van de door het hof Arnhem-Leeuwarden afgewezen post afschrijving, waarover in de betreffende procedure blijkens genoemd arrest onbetwist door [Yachting] Yachting was aangevoerd dat op de auto’s van [OGEM] OGEM (een Lamborghini Gallardo, een Porsche 911 en een Bentley Continental), die klassiekers zijn, niet hoeft te worden afgeschreven, omdat deze eerder in waarde stijgen dan dalen, hebben partijen in onderhavige procedure, ondanks het feit dat het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden expliciet naar voren is gebracht, niet nader gedebatteerd. Het zelfde geldt mutatis mutandis voor de toegewezen rentepost. Deze oordelen zijn, zoals vermeld door [geïntimeerden c.s.] in de memorie van antwoord naar voren gebracht. [appellanten c.s.] hebben voormelde overwegingen met betrekking tot de afschrijving niet weersproken. Het hof zal deze oordelen, die het hof ook overigens alleszins toewijsbaar voorkomen, daarom overnemen. De drie toewijsbare posten vormen in totaal een bedrag van (€ 294,- + 558,- + € 2.092,- =) € 2.944,-.
3.25.
Het hof oordeelt derhalve dat [appellanten c.s.] een aanspraak hebben tot een bedrag van
€ 2.944,-. Dit bedrag van € 2.944,- zal evenwel niet worden toegewezen nu het hof Arnhem-Leeuwarden in genoemd arrest van 29 juli 2014 reeds tot toewijzing van dit bedrag heeft beslist en dit bedrag niet twee maal kan worden toegewezen. Ook grief 13 kan [appellanten c.s.] derhalve niet baten.
3.26.
Het hof oordeelt samenvattend dat twee grieven slagen doch [appellanten c.s.] desondanks niet kunnen baten, een aantal grieven – gelet op de intrekking van een aantal vorderingen – geen behandeling behoeft en de overige grieven falen. Ook voor zover de vorderingen zijn gewijzigd komen zij niet voor toewijzing in aanmerking. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten c.s.] zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep, zoals onweersproken door [geïntimeerden c.s.] gevorderd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2014;
veroordeelt [appellanten c.s.] hoofdelijk, des dat één betalende de anderen zullen zijn gekweten, in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden begroot aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] op € 5.114,- aan griffierecht en op € 13.740,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 december 2015.
griffier rolraadsheer