Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[OGEM] OGEM B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[Yachts] Yachts B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[Verkoop] Verkoop B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
1.[Yachting] Yachting B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[Jachtbouw] Jachtbouw B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Holding [Holding] [vestigingsnaam] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Beheer [Beheer] Marine B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geintimeerde 5],
wonende te [woonplaats] ,
[geintimeerde 6],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/265455/HAZA 13-441)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens houdende een wijziging van eis, met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 29 mei 2015 door [appellanten c.s.] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht;
- de bij brief van 29 mei 2015 door [geïntimeerden c.s.] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht;
- de brief van 12 juni 2015 van [appellanten c.s.] , waarbij zij na te melden vorderingen hebben ingetrokken.
3.De beoordeling
a. onrechtmatig jegens [Yachts] Yachts hebben gehandeld met bijkomende bepaling dat [Yachting] Yachting tevens wanprestatie heeft gepleegd jegens [Yachts] Yachts en dat ieder hoofdelijk jegens [Yachts] Yachts is gehouden de schadepost bestaande uit de voor haar opgetreden winstderving als gevolg van hun onrechtmatig handelen aan [Yachts] Yachts te vergoeden, des dat de één betaald hebbende, de ander zal zijn gekweten, schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
“op het oog”hebben kunnen waarnemen en alleen een deskundige daartoe in staat was, en die toelichting ontbreekt, ziet het hof niet in hoe [appellanten c.s.] bij de oplevering geen kennis heeft kunnen nemen van het door [scheepsexpertise] waargenomen slechte afwerkingsniveau. Uit de tekst van het rapport (op de eerste pagina staat vermeld:
“Het onderzoek vindt niet destructief plaats en beperkt zich tot normaal toegankelijke delen zonder demontage.”) blijkt dat de inspectie geen destructief onderzoek heeft behelsd. Op basis van de duiding
“té lage kwaliteit”kan overigens geen concreet gebrek worden vastgesteld. De gebruikte woorden
“laag afwerkingsniveau”en
“slechtere kwaliteit”geven evenmin aan dat daadwerkelijk sprake is van gebreken. [appellanten c.s.] hebben verder ook geen concrete gebreken als verborgen aangemerkt. Voorts lopen de gestelde verwijten en gevolgen van de gestelde gebrekkige afbouw en de gestelde verwaarlozing dermate door elkaar dat van een duidelijk onderscheid geen sprake meer is. In voormelde schriftelijke reactie van [scheepsexpertise] op het rapport van [contra-expertise] heeft [scheepsexpertise] nog vermeld:
“De conditie waarin het schip bij de inspecties in oktober 2014 is aangetroffen duidt erop dat er langere tijd geen of nauwelijks onderhoud aan het schip is gepleegd. Indien het schip tijdens de bewaring wel op gebruikelijke wijze was onderhouden, dan waren de geconstateerde gebreken niet in de huidige omvang opgetreden, ongeacht het matige afwerkingsniveau van het schip op diverse punten. Het schip is op amateuristische wijze bewaard. Wanneer men een schip een dergelijk lange periode in bewaring heeft, kan dit feitelijk alleen naar behoren gebeuren door het schip onder dak te zetten en te overtrekken met folie. De geconstateerde onderhoudsgebreken hadden daarmee op eenvoudige wijze kunnen worden voorkomen. Kostentechnisch is dit veel goedkoper. In dit geval was het schip ‘als nieuw’ gebleven.”Zoals hierna zal worden geoordeeld kunnen [appellanten c.s.] ter zake van mogelijke verwaarlozing geen aanspraken doen gelden. Uit het bovenstaande volgt dat op grond van het aangevoerde geen gebreken in de afbouw vallen vast te stellen waarvoor [geïntimeerden c.s.] (thans nog) aansprakelijk kunnen worden gehouden. De grieven 2, 4, 8 en 11 falen in zoverre. De ter zake gevorderde bedragen van € 35.000,- en
€ 95.000,- komen derhalve niet (op grond van gebrekkige afbouw) voor toewijzing in aanmerking.
[appellanten c.s.] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de stelling dat tussen [Verkoop] Verkoop en [Yachting] Yachting een overeenkomst tot verkoop van de Femina is gesloten onvoldoende is onderbouwd door [appellanten c.s.] (grief 6). Ook hebben [appellanten c.s.] in verband met grief 7 verwezen naar voormeld rapport van [scheepsexpertise] en een uitspraak van een zekere [betrokkene] van [marine] Marine B.V., luidende dat hem van de zijde van [geïntimeerden c.s.] gezegd zou zijn dat de Femina de werf van [Yachting] Yachting alleen als een bonk roest zou verlaten. [appellanten c.s.] houden [geïntimeerden c.s.] aansprakelijk voor de uit deze verwaarlozing volgens [appellanten c.s.] voortvloeiende schade. [geïntimeerden c.s.] hadden naar de stellingen van [appellanten c.s.] een zorgplicht voor de Femina en zijn daarin ernstig tekort geschoten.
“(…) Na inspectie van uw schip hebben wij geconstateerd dat er een water lekkage is in het voorschip. Graag ontvangen wij binnen 8 dagen uw opdracht tot reparatie om verdere schade te voorkomen. (…)”[appellant 1] heeft hierop bij e-mail van 3 september 2014 (productie 7 bij memorie van antwoord) als volgt gereageerd:
“(…) Wij hebben uw brief d.d. 21 augustus jl. (waar notabene geen enkele toelichting vermeld staat!), ontvangen en wijzen u erop dat u als bewaarder, het schip als een goed huisvader dient te behandelen en ervoor dient te zorgen dat er geen schade aan het schip ontstaat en dat de goede staat waarin de Femina verkeerde toen deze in uw macht kwam, onverkort behouden blijft. Ik verzoek, voorzover nodig sommeer u al datgene te doen dat op de weg van de bewaarder ligt om de Femina in die goede toestand te behouden, dit alles op uw eigen kosten. (…)”. De inspectie van [scheepsexpertise] betrof volgens [geïntimeerden c.s.] een momentopname. Er stond een onderhoudsbeurt gepland. [Yachting] Yachting is nog steeds bereid onderhoud te plegen. Zij dient die kans ook te krijgen ondanks de verstoorde verhoudingen. Die zijn immers niet aan [Yachting] Yachting te wijten, zo hebben [geïntimeerden c.s.] ten slotte gesteld.
op eigen kostenin goede toestand te houden is dus onterecht. Voor zover [Yachting] Yachting de Femina uiteindelijk in de periode na de vaststellingen in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden alsnog zou hebben verwaarloosd, hetgeen vooralsnog gelet op de betwisting van [geïntimeerden c.s.] geenszins vaststaat, oordeelt het hof dat die mogelijke verwaarlozing gezien de houding van [appellant 1] zoals deze blijkt uit voormelde e-mail van 3 september 2014 ten aanzien van de door de eigenaar van de Femina (feitelijk [appellant 1] ) te betalen kosten, niet door [appellanten c.s.] aan [Yachting] Yachting kunnen worden verweten. [appellant 1] heeft immers expliciet te kennen gegeven niet aan de met de onderhoudsplicht van [Yachting] Yachting gepaard gaande verplichting tot kostenvergoeding te zullen voldoen. [appellanten c.s.] hebben ook niet berust in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden waarin deze op [appellanten c.s.] rustende verplichting werd bevestigd. Gelet hierop, en gezien het bepaalde in artikel 6:263 lid 1 BW, was [Yachting] Yachting gerechtigd het onderhoud – behoudens eventuele calamiteiten, die evenwel zijn gesteld noch gebleken – op te schorten totdat [appellanten c.s.] zich bereid hadden verklaard de kosten van het onderhoud te zullen betalen. Óf de Femina ook daadwerkelijk verwaarloosd is, kan met dit oordeel in het midden blijven. Grief 7 faalt derhalve.
€ 95.000,- evenmin op deze door [appellanten c.s.] genoemde alternatieve grond toewijsbaar is.
€ 179.895,36 niet voor toewijzing in aanmerking. Grief 11 faalt.
€ 2.944,-. Dit bedrag van € 2.944,- zal evenwel niet worden toegewezen nu het hof Arnhem-Leeuwarden in genoemd arrest van 29 juli 2014 reeds tot toewijzing van dit bedrag heeft beslist en dit bedrag niet twee maal kan worden toegewezen. Ook grief 13 kan [appellanten c.s.] derhalve niet baten.