Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2733718/CV EXPL 14-891/410)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven zijdens [appellant] met producties;
- de memorie van antwoord zijdens LaSer;
- het pleidooi op 9 november 2015, waarbij partijen ieder pleitnotities hebben overgelegd;
3.De beoordeling
Vervolgens heeft [appellant] nader overleg gevoerd met zijn toenmalige echtgenote over het bedrag waarvoor hij de echtelijke woning zou overnemen.
LaSer voert aan dat vanaf november 2009 problemen ontstonden met de
LaSer stelt voorts dat zij wettelijk verplicht is een melding aan het BKR te doen als een
Laagste prijs & garantieplan(kosten € 14,95 per jaar) (LPGP) - als blijkend uit de als productie 1 aan de inleidende dagvaarding gehechte kredietovereenkomst (persoonlijke lening & doorlopend krediet) - tevens een protectie-overeenkomst zou gelden, het zogenaamde PrimeLine Protectie Plan (PPP), in welk verband [appellant] een maandelijkse beschermingsbijdrage verschuldigd zou zijn waarvan de hoogte afhankelijk is van de hoogte van het uitstaande saldo. Het bestaan van het PPP is [appellant] eerst gebleken na kennisname van de conclusie van antwoord, aldus [appellant] . Bij pleidooi heeft [appellant] voorts aangegeven dat het PPP in strijd is met artikel 34 Wet op het Consumentenkrediet (Wck), nu geen andere bijdragen van een kredietnemer mogen worden verlangd dan die genoemd in laatstgenoemd artikel. Hierbij heeft [appellant] verwezen naar het arrest van dit hof van 24 mei 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9465. Aldus heeft LaSer ten onrechte beschermingsbijdragen in rekening gebracht, aldus [appellant] .
LaSer acht het ongeloofwaardig dat [appellant] vijf jaar lang maandelijkse incasso’s ten laste van zijn bankrekening in verband met zijn creditcardrekening – waarvoor hij ook overzichten ontving - heeft gezien maar zich nooit heeft afgevraagd waar dat voor was. Dit terwijl ook de jaarlijkse bijdrage voor het LPGP als verbonden aan de persoonlijke lening ten laste van hetzelfde krediet werd geïnd .
Op het krediet was een zogenoemde protectieovereenkomst met een laagste prijs & garantieplan van toepassing, waarvoor [appellant] onder meer een maandelijkse bijdrage van € 10,-- was verschuldigd. Afspraak was dat Laser dit bedrag maandelijks zou incasseren via een automatische incasso, als aflossing op het uitstaande kredietsaldo”. Het beroep op het ontbreken van een contractuele grondslag alsook op artikel 34 Wck is een eerst bij pleidooi opgeworpen nieuwe grief, waartegen LaSer bezwaar maakt.
Van een nieuwe grief is ten aanzien van het ontbreken van een contactuele grondslag voorts geen sprake, zoals blijkt uit de voorlaatste alinea van p. 4 van de memorie van grieven.
nade kredietovereenkomsten gesloten PPP, zodat uit dien hoofde sprake kan zijn van een vrijwillig afgenomen dienst. In dat geval hoeft er niet getoetst te worden aan artikelen 34 Wck jo 35 en 36 Wck. [appellant] betwist echter stellig dat hij een PPP met LaSer is overeengekomen. Nu het door LaSer incasseren via de credit cardrekening van de daarmee samenhangende beperkte kosten per maand als zodanig geen sluitend bewijs vormt van de door [appellant] betwiste nadere overeenkomst, ligt het op de weg van LaSer te bewijzen dat het PPP tussen partijen is overeengekomen. LaSer zal zich mogen uitlaten over haar mogelijkheden dienaangaande op de wijze als hierna te bepalen.
Levert LaSer bedoeld bewijs wel dan rijst de vraag of de registratie zoals door [appellant] betwist had mogen plaatsvinden respectievelijk moeten plaatsvinden.
Voorshands lijkt het zonder eerdere waarschuwingen hanteren van een betaaltermijn van twee kalenderdagen in een op vrijdag verzonden brief in ieder geval geen redelijke termijn.
Self Certified Hypotheek(SCH) heeft miskend. Bij een SCH beoordelen de beoogde kredietnemer/klant en zijn adviseur zelf of de inkomenssituatie van klant toereikend is om de geldlening af te sluiten. De door de klant (en door de adviseur gecontroleerde) verklaring ter zake is vervolgens voldoende. Inkomensbescheiden behoeven in dat geval niet te worden overgelegd, het inkomen hoeft niet middels officiële jaarstukken van een accountant te worden aangetoond en daarom was de SCH aantrekkelijk voor [appellant] . Naast een inkomenstoets aan de hand van de eigen verklaring als hiervoor omschreven vindt een BKR-toets plaats door of namens de beoogd hypotheekverstrekker. Eventuele coderingen op naam van de aanvrager, ook herstelde betalingsachterstanden, zijn voor de beoogd verstrekker aanleiding om de offerte in te trekken. Dat is hetgeen [appellant] overkomen is naar aanleiding van de A-codering en H-codering in februari 2010: BLG ) heeft naar aanleiding hiervan per 9 augustus 2010 de oorspronkelijke offerte ingetrokken en stukken van de laatste drie jaar verlangd. Een SCH hoorde niet meer tot de mogelijkheden. [appellant] kon niet binnen de gegeven termijn volledige jaarcijfers laten opstellen en bovendien was niet aannemelijk dat de jaarcijfers van [appellant] aan de vereisten van BLG zouden voldoen. Ten tijde van de verwijdering van de onterechte coderingen in juli 2011 was de SCH niet meer als hypotheekvorm beschikbaar. Hierdoor heeft [appellant] schade geleden die in condictio sine qua non – verband staat tot de onterechte BKR- registratie, en die daarvan ook een voorzienbaar gevolg was. De door BLG naar aanleiding van die registratie gestelde nadere voorwaarden vormen geen aan [appellant] toe te rekenen schadeoorzaak. De kantonrechter had de zogenaamde omkeringsregel moeten toepassen, aldus [appellant] .