ECLI:NL:GHSHE:2014:1899

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.136.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet op het consumentenkrediet op aanvullende diensten en kredietvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) met betrekking tot de kosten van vrijwillig aangegane aanvullende diensten. De appellante, Kredit AB, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen een man, die niet verschenen was, over de vraag of de kosten voor aanvullende diensten zoals het Beschermingsplan en de Kaartbescherming onder de maximaal toegestane kredietvergoeding vielen. Het hof oordeelde dat de kosten voor deze aanvullende diensten niet onder de kredietvergoeding vallen, omdat deze diensten vrijwillig zijn aangegaan en niet verplicht zijn voor het verkrijgen van het krediet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering van de appellante toe, waarbij het een bedrag van € 4.099,38 aan de appellante toekende, vermeerderd met rente. Tevens werden de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van de appellante toegewezen, terwijl de kosten van het hoger beroep voor rekening van de appellante bleven. Het hof benadrukte dat de kredietgever duidelijkheid moet verschaffen over de vrijwilligheid van aanvullende overeenkomsten en dat de artikelen 34, 35 en 36 Wck en het Besluit kredietvergoeding correct nageleefd moeten worden. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wck en de rechten van consumenten met betrekking tot aanvullende diensten bij kredietovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.826/01
arrest van 24 juni 2014
in de zaak van
[Kredit] Kredit AB,
gevestigd te [Kredit] (Zweden), mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
appellante,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 maart 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Bergen op Zoom, onder zaaknummer 2127297 CV EXPL 13-3331 gewezen vonnis van 31 juli 2013.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 maart 2014;
- de akte na tussenarrest van 29 april 2014 met producties.
[appellante] heeft arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1
Bij genoemd tussenarrest is [appellante] in de gelegenheid gesteld alsnog haar memorie van grieven, een exemplaar van het vonnis waarvan beroep alsmede het tussenarrest van het hof aan [geïntimeerde] te doen betekenen en vervolgens het exploot van betekening middels akte over te leggen.
7.2.
Bij akte van 29 april heeft [appellante] een afschrift van het exploot van betekening en de betekende stukken overgelegd. [geïntimeerde] heeft het tegen hem verleende verstek vervolgens niet gezuiverd.
7.3.
Het hof overweegt verder als volgt.
7.3.1.
De rechter dient ambtshalve te toetsen of de artikelen 34 juncto 35 en 36 Wck en het Besluit kredietvergoeding (de maximaal toegestane kredietvergoeding) correct worden nageleefd. In dat kader is het - anders dan [appellante] meent - aan de kredietgever om duidelijkheid te verschaffen omtrent het vrijwillig (of niet) aangegaan zijn van aanvullende overeenkomsten, in verband met de voor deze aanvullende overeenkomsten gewenste vergoedingen, wanneer althans in totaliteit een vergoeding wordt gewenst die rekenkundig de maximaal toegestane kredietvergoeding overstijgt. De door [appellante] genoemde uitspraak van Kifid (24 april 2012, nr. 2012-130) doet - wat daar verder van zij - aan het voorgaande niet af, nu het daar een andere situatie betrof. Het ging in de Kifid-zaak namelijk om een consument die vernietiging wenste van een samen met een kredietovereenkomst gesloten verzekering wegens schending van artikel 33 sub b Wck, terwijl hier sprake is van een kredietgever die betaling wenst van een rekenkundig hogere vergoeding dan de wettelijk maximaal toegestane kredietvergoeding. Ook voornemens van de wetgever als blijkend uit het door [appellante] genoemde consultatiedocument Consumentenkredietovereenkomst, ter zake waarvan sinds 2011 geen nadere stappen zijn gezet, leiden thans niet tot een andere benadering.
7.3.2.
[appellante] heeft zich voor het eerst in hoger beroep op het standpunt gesteld dat - kort samengevat - de in rekening gebrachte kosten voor het Beschermingsplan en de Kaartbescherming zijn toegestaan, omdat het Beschermingsplan en de Kaartbescherming vrijwillig aangegane aanvullende diensten betreffen en aldus de kosten hiervoor niet kunnen worden aangemerkt als onderdeel van de (maximaal toegestane) kredietvergoeding. [appellante] heeft dit standpunt onder meer onderbouwd met:
 een printscreen van een aanvraagformulier voor een krediet zoals dat volgens [appellante] in 2002 bij de retailers werd gevoerd (productie 1 memorie van grieven), waarop de kredietnemer volgens [appellante] met een vinkje de diensten “Comfort servicepakket” en “Kaartbescherming” wel of niet kon aanvinken;
 de door [geïntimeerde] ondertekende kredietovereenkomst “PrimaLease” van 2 november 2002 (productie 3 memorie van grieven/productie 1 inleidende dagvaarding) waarop onder “Aanvullende diensten” de “Kaartbescherming” en het “Servicepakket (Pluspakket)”- dat is het Beschermingsplan - zijn vermeld en de (apart vermelde) kosten hiervoor;
 een overzicht waaruit volgens [appellante] blijkt dat in 2002 slechts 9,9 % respectievelijk 9,7 % van de klanten die een kredietverzekering hebben afgesloten bij Primafoon de aanvullende diensten Cardverzekeringen en Pluspakket hebben gekozen;
 het bepaalde in artikel 16 van de algemene voorwaarden van de kredietovereenkomst (productie 4 memorie van grieven/ productie 2 inleidende dagvaarding):
“16. Aanvullende service
Comfort Card biedt rekeninghouders extra service met de Comfort Kaartbescherming, de Comfort Productbescherming en het Comfort Servicepakket. Voor de aanvullende service gelden afzonderlijke voorwaarden, welke op aanvraag én voor het sluiten van de overeenkomst(en) aan rekeninghouder worden verstrekt.”
 de afzonderlijke algemene voorwaarden van het Beschermingsplan (productie 5 memorie van grieven) en de Kaartbescherming (productie 6 memorie van grieven).
7.3.3.
[geïntimeerde] heeft verstek laten gaan en dit standpunt van [appellante] en de onderbouwende producties niet weersproken. Voor het hof staat aldus vast dat het Beschermingsplan en de Kaartbescherming aanvullende diensten (overeenkomsten) zijn die vrijwillig door [geïntimeerde] zijn aangegaan. Daarmee staat tevens vast dat deze (aanvullende) diensten niet verplicht zijn voor het verkrijgen van het doorlopend krediet. Dit betekent dat de voor het Beschermingsplan en de Kaartbescherming in rekening gebrachte kosten in dit geval niet vallen onder de kredietvergoeding als bedoeld in artikel 34 Wck en dus niet hoeven te worden meegenomen in de berekening van de ingevolge de artikelen 35, 36 Wck en het Besluit kredietvergoeding maximaal toegestane kredietvergoeding. Deze conclusie sluit aan bij artikel 3 onder g van de Richtlijn 2008/48/EG en het daarop gebaseerde artikel 7:57 lid 1 onder g juncto lid 2 BW, dat bepaalt dat - vanaf 25 mei 2011 voor de onder die regeling vallende gevallen - de totale kosten van het krediet voor de consument ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst omvatten indien het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet te verkrijgen.
[appellante] heeft derhalve in dit - vrijwillige - geval de kosten voor het Beschermingsplan en de Kaartbescherming bij [geïntimeerde] in rekening mogen brengen. De grief van [appellante] slaagt. De (primaire) vordering van [appellante] dient alsnog te worden toegewezen.
7.4.
De slotsom is dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellante] in eerste aanleg. [geïntimeerde] zal niet worden veroordeeld in de proceskosten van [appellante] in hoger beroep, nu [appellante] de proceskosten van het appel nodeloos heeft veroorzaakt door pas in deze instantie de grondslag van haar vordering (deels) te veranderen respectievelijk aan te vullen en te verduidelijken, als bedoeld in onderdeel 4.5. van het tussenarrest van 18 maart 2014.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 4.099,38, vermeerderd met de overeengekomen - en afhankelijk van de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt tot het maximum van het Besluit kredietvergoeding volgens de artikelen 35 en 36 Wck aan te passen - rente, thans uitmakende 15% per jaar, over de (resterende) hoofdsom, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van eerste aanleg, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 542,79 aan verschotten en € 200,-- aan salaris advocaat,
en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
laat de kosten van het hoger beroep voor rekening van [appellante];
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en
R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juni 2014.