In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) met betrekking tot de kosten van vrijwillig aangegane aanvullende diensten. De appellante, Kredit AB, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen een man, die niet verschenen was, over de vraag of de kosten voor aanvullende diensten zoals het Beschermingsplan en de Kaartbescherming onder de maximaal toegestane kredietvergoeding vielen. Het hof oordeelde dat de kosten voor deze aanvullende diensten niet onder de kredietvergoeding vallen, omdat deze diensten vrijwillig zijn aangegaan en niet verplicht zijn voor het verkrijgen van het krediet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering van de appellante toe, waarbij het een bedrag van € 4.099,38 aan de appellante toekende, vermeerderd met rente. Tevens werden de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van de appellante toegewezen, terwijl de kosten van het hoger beroep voor rekening van de appellante bleven. Het hof benadrukte dat de kredietgever duidelijkheid moet verschaffen over de vrijwilligheid van aanvullende overeenkomsten en dat de artikelen 34, 35 en 36 Wck en het Besluit kredietvergoeding correct nageleefd moeten worden. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wck en de rechten van consumenten met betrekking tot aanvullende diensten bij kredietovereenkomsten.