ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9465

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.068.851
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kredietvergoeding en beschermingsbijdrage in geval van arbeidsongeschiktheid, onvrijwillige werkloosheid en overlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van LaSer Nederland B.V. tegen een verstekvonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. LaSer heeft drie grieven aangevoerd, waarbij de eerste twee grieven betrekking hebben op onduidelijkheden die door de rechtbank zijn geconstateerd, en de derde grief betreft de door LaSer in rekening gebrachte zogenaamde 'beschermingsbijdrage'. LaSer stelt dat [X.] in gebreke is gebleven met de betaling van de kredietvergoeding, maar verduidelijkt in hoger beroep dat het gaat om de correcte betaling van de maandelijkse aflossingen.

De rechtbank had de vordering van LaSer afgewezen, omdat de stellingen en gronden onvoldoende duidelijk waren. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat LaSer de wettelijke voorwaarden voor algehele opeising heeft nageleefd, aangezien [X.] gedurende ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na ingebrekestelling nalatig bleef in de nakoming van zijn verplichtingen.

Het hof heeft ook de beschermingsbijdrage beoordeeld, die door LaSer in rekening werd gebracht in het kader van een overeenkomst genaamd 'PrimeLine Protectieplan'. Het hof oordeelt dat deze bijdrage onder de reikwijdte van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) valt en dat LaSer niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot deze bijdrage. De vordering van LaSer wordt uiteindelijk toegewezen tot een bedrag van € 14.957,10, met vertragingsvergoeding, en de kosten in eerste aanleg worden gecompenseerd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van LaSer alsnog toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.068.851
arrest van de tweede kamer van 24 mei 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LaSer Nederland B.V.,
voorheen LaSer-Lafayette Nederland B.V. en PrimeLine Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. F.E.C. Koopman,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen verstekvonnis van 28 april 2011 tussen appellant - LaSer - als eiseres en geïntimeerde - [X.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 208691 / HA ZA 10-653).
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Tegen de niet verschenen [X.] is verstek verleend.
2.2. Bij memorie van grieven heeft LaSer drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog integrale toewijzing van haar vordering, met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten en rente over de kosten.
2.3. LaSer heeft daarna de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2. In de inleidende dagvaarding van 1 maart 2010 heeft LaSer de veroordeling gevorderd van [X.], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 17.583,56, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen variabele rente van 0,70% per maand vanaf 22 juni 2007, alsmede tot betaling van de in artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden bedoelde vertragingsvergoeding van 8,79% over € 17.583,56 met ingang van 14 februari 2010 tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X.] in de kosten van de procedure.
4.3. LaSer heeft daartoe gesteld dat zij per 28 januari 2004 op basis van een schriftelijke overeenkomst aan [X.] een doorlopend krediet heeft verstrekt met een bestedingslimiet van € 21.000,--, onder de conditie dat [X.] aan LaSer een variabele maandrente van 0,70% verschuldigd is, alsmede dat tussen partijen is overeengekomen dat [X.] per maand 1,5% van het uitstaand saldo aan LaSer zou betalen. Op de overeenkomst zijn de op de achterkant van de overeenkomst gedrukte algemene voorwaarden van toepassing. Volgens LaSer bleef [X.] weigerachtig om zorg te dragen voor correcte betaling van de bedongen en in rekening gebrachte kredietvergoeding, omdat de automatische afschrijvingen telkens werden geweigerd. Ondanks diverse betalingsherinneringen en sommaties heeft [X.] de kredietvergoeding onbetaald gelaten, waarna LaSer het verschuldigde in haar geheel vervroegd opeisbaar heeft gesteld, aldus LaSer.
4.4. Bij het bestreden verstekvonnis heeft de rechtbank de vordering van LaSer afgewezen, overwegende - kort samengevat - dat de door LaSer aangevoerde stellingen en gronden - in onderling verband en samenhang bezien - onvoldoende duidelijk zijn, althans onvoldoende onderbouwd.
4.5. LaSer is tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft drie grieven aangevoerd.
Kort gezegd betreffen de eerste twee grieven de door de rechtbank geconstateerde onduidelijkheden en de derde grief gaat over de door LaSer bij [X.] in rekening gebrachte zogenaamde “beschermingsbijdrage”. In hoger beroep heeft LaSer verduidelijkt dat, waar zij in eerste aanleg stelde dat [X.] in gebreke was gebleven met betaling van de “kredietvergoeding”, zij bedoelde te stellen dat [X.] in gebreke bleef met correcte betaling van de bedongen maandelijkse aflossingen.
4.6. [X.] is niet verschenen.
4.7. Op grond van het bepaalde in artikel 139 Rv wijst de rechter de vordering in een verstekzaak toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Deze bepaling, die ingevolge artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep van toepassing is - met dien verstande dat de rechter daar de toets hanteert in het licht van de bestreden uitspraak en de aangevoerde grieven - verplicht de rechter ambtshalve te onderzoeken of de vordering en de grondslag waarop deze berust aan de wettelijke maatstaven voldoen. Deze verplichting heeft bijzondere betekenis in een zaak als de onderhavige, waarin sprake is van een overeenkomst waarop de consumentbeschermende dwingendrechtelijke bepalingen van de WCK van toepassing zijn.
4.8. Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 WCK kan het uitstaande saldo bij (een) kredietovereenkomst(en) als hier aan de orde alleen rechtsgeldig worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.9.1. Uit het als productie 2 bij de inleidende dagvaarding overgelegde rekeningoverzicht van het doorlopend krediet blijkt dat [X.] in de maanden oktober 2004, februari, maart en juli tot en met december 2006 en januari tot en met juni 2007 geen aflossingen aan LaSer heeft voldaan als bedoeld in de kredietovereenkomst (in de overige door LaSer genoemde maanden heeft [X.] een bank/giro betaling gedaan ter hoogte van de verschuldigde maandtermijn, zodat er in die gevallen - anders dan Laser stelt - geen sprake is van een achterstand). Voorts blijkt uit de als productie 3 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van 28 januari 2010 van de advocaat van LaSer dat [X.] vanaf juli 2007 helemaal geen aflossingen meer heeft gedaan. Deze brief van 28 januari 2010 is aan te merken als een ingebrekestelling, nu het een schriftelijke aanmaning behelst waarin [X.] een redelijke termijn voor nakoming wordt geboden (“binnen zeven dagen na heden”), met de expliciete vermelding dat alleen met betaling van een bepaald bedrag (“de navolgende verschuldigde en vervallen termijnbedragen: (…) Totaal: € 12.713,77”) binnen die termijn verzuim en algehele opeising kunnen worden voorkomen. Na het uitblijven van betaling heeft LaSer vervolgens bij brief van 8 februari 2010 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) het totaal verschuldigde bedrag ad € 17.583,56 (te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente) vervroegd opgeëist.
4.9.2. Het hof komt tot de conclusie dat LaSer conform de wettelijke voorwaarden voor algehele opeising heeft gehandeld. Immers, [X.] is gedurende ten minste twee maanden achterstallig gebleken in de betaling van een vervallen termijnbedrag en is, na hiervoor op een deugdelijke wijze in gebreke te zijn gesteld, nalatig gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen. De grieven 1 en 2 slagen.
4.10. Uit voormeld rekeningoverzicht van het doorlopend krediet blijkt voorts dat in de periode van februari 2004 tot en met augustus 2006 maandelijks een zogenaamde “beschermingsbijdrage” bij [X.] in rekening is gebracht. Deze beschermingsbijdrage loopt op naarmate het saldo van het doorlopend krediet oploopt (van € 40,63 op 22 februari 2004 tot € 127,42 op 22 augustus 2006). In grief 3 stelt LaSer dat [X.] deze beschermingsbijdrage verschuldigd is op basis van een overeenkomst genaamd “PrimeLine Protectieplan” die LaSer met [X.] is aangegaan en die inhoudt dat Laser afstand doet van haar aanspraak op de aflossingen uit hoofde van de (krediet) overeenkomst in geval van arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkeloosheid dan wel van het netto-saldo van het doorlopend krediet in geval van overlijden. Artikel 34 WCK bevat evenwel een verbod om andere vergoedingen en kosten in rekening te brengen dan de aldaar, limitatief, genoemde. Blijkens de Memorie van Toelichting van de WCK (kamerstukken 19785, nr. 3, p. 88-89) omvat het begrip kredietvergoeding in de zin van de WCK ook vergoedingen ter zake van dienstverlening die verder gaat dat het “puur” verlenen van krediet, maar die overigens een regulier karakter heeft. Zulk een productuitbreiding wordt volgens de Memorie van Toelichting gevormd door de op dat moment gebruikelijke overlijdensrisicoverzekering die in veel kredietovereenkomsten is opgenomen. De Memorie van Toelichting zegt verder dat het de kredietgever is toegestaan meer additionele dienstverlening met een regulier karakter (zoals een arbeidsongeschiktheids- en een werkeloosheidsverzekering) in zijn kredietaanbod op te nemen danwel aan de kredietverlening te koppelen, mits hij het ingevolge artikel 35 WCK vastgestelde maximum niet overschrijdt. De stelling van LaSer dat de overeenkomst genaamd “PrimeLine Protectieplan” niet wordt bestreken door de WCK, gaat naar oordeel van het hof dan ook niet op, nu deze overeenkomst zowel een overlijdenrisico- als arbeidsongeschiktheid- en werkloosheidsverzekering betreft en evident is verweven met het doorlopend krediet. Uit de stukken blijkt immers dat de op basis van de overeenkomst verschuldigde “beschermingsbijdrage” deel uitmaakt van het kredietsaldo en LaSer stelt zelf dat daarmee het risico van arbeidsongeschiktheid, onvrijwillige werkloosheid en overlijden wordt gedekt. LaSer heeft echter de desbetreffende overeenkomst niet overgelegd en de nadere toelichting die LaSer in grief 3 heeft gegeven is onvoldoende om de beschermingsbijdrage te kunnen toetsen aan te dwingende voorschriften van afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK, met name of LaSer door het in rekening brengen van deze beschermingsbijdrage het maximumtarief al dan niet overschrijdt. Laser heeft derhalve niet voldaan aan haar stelplicht voor zover het de beschermingsbijdrage betreft. Aan het door LaSer gedane bewijsaanbod komt het hof niet toe. Het hof zal de vordering van LaSer voor wat betreft de hoogte van de beschermingsbijdrage, die de rechtbank op € 2.626,46 heeft gesteld en waartegen geen grief is gericht, dan ook afwijzen. Grief 3 faalt.
4.11. Op grond van het voorgaande en het gevorderde komt het hof de vordering van LaSer na vermindering van de beschermingsbijdrage niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof becijfert de vordering van LaSer op een bedrag van € 14.957,10 (€ 17.583,56 minus € 2.626,46) per 1 maart 2010 (datum dagvaarding), te vermeerderen met de in artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden genoemde vertragingsvergoeding.
4.12. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van LaSer alsnog toewijzen tot een bedrag van € 14.957,10, te vermeerderen met de in artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden genoemde vertragingsvergoeding, en het meer of anders gevorderde af te wijzen. Nu de afwijzing in eerste aanleg mede aan LaSer zelf is te wijten door de onjuiste terminologie in haar vordering, ziet het hof aanleiding de kosten in eerste aanleg te compenseren. In hoger beroep zal [X.] worden veroordeeld in de kosten, de nakosten en de rente over de kosten. Het hof zal [X.] een termijn gunnen van veertien dagen om aan dit arrest te voldoen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan LaSer te betalen een bedrag van € 14.957,10, te vermeerderen met de in artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden genoemde vertragingsvergoeding van 8,79% over € 14.957,10 vanaf 1 maart 2010 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van LaSer tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 619,93 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 14 dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik, M.J. van Laarhoven en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2011.