GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00721 tot en met 14/00729
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van
10 juni 2014, in afschrift aan partijen verzonden op 19 juni 2014, nummers AWB 14/158 tot en met 14/166, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te
[woonplaats],
hierna: belanghebbende
betreffende na te noemen aan belanghebbende opgelegde boetebeschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 26 september 2013, 31 oktober 2013 en 28 november 2013 krachtens de Wet belasting zware motorvoertuigen (hierna: de Wet BZM) de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30001.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30002.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30003.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30004.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30005.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30006.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30007.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30008.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
- Aanslagnummer [0000.00.000] .Z. 30009.8 een bedrag aan naheffing van € 8 en een verzuimboete van € 246;
1.2. De Inspecteur heeft de negen naheffingsaanslagen tot een totaalbedrag van € 2.286 opgelegd voor het gebruik van de autosnelweg door één (hierna onder 2.1 nader aan te duiden) vrachtauto op een aantal dagen in juli (22, 23, 29 en 31), augustus (21, 28 en 29) respectievelijk september (23 en 25) 2013.
1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 december 2013 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen verminderd tot telkens € 160. Belanghebbende heeft daartegen bij op 13 januari 2014 door de Rechtbank ontvangen geschrift beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep (9 uitspraken op bezwaar), door de Rechtbank aangelegd onder de procedurenummers AWB 14/158 tot en met AWB 14/166, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende alleen in de zaak met het kenmerk AWB 14/158 een griffierecht geheven van € 160.
1.4. De Rechtbank heeft de onder 1.3 bedoelde beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 juni 2014 gegrond verklaard voor zover het de boetes betreft, de uitspraken op bezwaar betreffende de boetes vernietigd, de boetes verminderd tot € 111,11 bij elke naheffingsaanslag, resulterend in een totaalbedrag van afgerond € 1.000, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 212,36 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 160 aan belanghebbende vergoedt.
1.5. Tegen deze (negen) uitspraken heeft de Inspecteur (tijdig) hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft in het openbaar plaatsgehad op 24 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] .
1.7. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.8. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie vanaf 18 maart 2008 houder van de vrachtauto van het merk [automerk] , met het kentekennummer [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). Daarnaast beschikt hij over nog een vrachtauto die op basis van jaaraangiften BZM wordt ingezet. De onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen hebben geen betrekking op deze laatste vrachtauto.
2.2.Voorafgaande aan het gebruik van de weg dient belanghebbende aangifte daarvan te doen en de daarop te betalen belasting te voldoen. Belanghebbende heeft, er van uitgaande dat het motorijtuig doorlopend gebruik maakt van de autosnelweg, er voor gekozen om ter zake een jaaraangifte doen, met de bedoeling die na ommekomst van een jaar te verlengen.
Een jaar na het indienen van een jaaraangifte wordt, als alles goed verloopt, een nieuwe jaaraangifte gedaan, als wijze van verlenging. Tot 1 juli 2013 heeft belanghebbende de BZM voor het motorrijtuig op jaaraangifte betaald.
2.3.Op 22, 23, 29 en 31 juli, 21, 28 en 29 augustus 2013 en 23 en 25 september 2013 is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de autosnelweg, doch dat de verschuldigde BZM niet vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg op aangifte is voldaan. De Inspecteur heeft vervolgens de hiervoor onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen BZM en de in dezelfde geschriften vervatte boetebeschikkingen opgelegd.
2.4.Op 26 september 2013 is de eerste reeks van de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Dit was naar aanleiding van een geconstateerde overtreding op 22, 23, 29 en 31 juli 2013. Belanghebbende heeft direct na ontvangst van deze (eerste) naheffingsaanslagen het jaarvignet verlengd. De Inspecteur heeft hierin aanleiding gevonden de verzuimboete per naheffingsaanslag te verminderen tot op € 160 per boetebeschikking.
2.5.In de kort voor de zitting door de Inspecteur ingezonden pleitnota (zie hiervoor onder 1.7) heeft de Inspecteur het volgende aan het Hof bericht:
“Bij het voorbereiden van de procedure is mij gebleken dat abusievelijk uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2014, AWB 14/158 tot en met 14/166. De belanghebbende heeft de vergoeding ontvangen voor het griffierecht en de proceskosten. Daarnaast is de boete, opgenomen in de naheffingsaanslagen Z.3.0001.8 tot en met Z.3.0009.8, verminderd tot op € 111 per naheffingsaanslag. Ik ben echter van mening dat deze vermindering recht doet aan de aan de feiten en omstandigheden zoals gebleken tijdens de procedure.
Mijn beroep is dus alleen nog gericht tegen de motivering van de rechtbank om de boete te matigen.
(…)
Ik verzoek het Hof om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen onder handhaving van de rechtsgevolgen.”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.In geschil is uitsluitend of de (negen) verzuimboetes te hoog zijn vastgesteld. Gelet op de nadere standpuntbepaling van de Inspecteur in hoger beroep, is het geschil in hoger beroep toegespitst op het antwoord op de vraag of de boete telkens lager dan € 111,11 dient te worden vastgesteld.
De afzonderlijke naheffingsaanslagen van (steeds) € 8 zijn niet in geschil.
3.2.Belanghebbende heeft zich uiteindelijk ter zitting op het standpunt gesteld dat het opleggen van hooguit één boete terecht is, dat de totale boetes hoe dan ook niet in verhouding staan tot het verzuim dat is begaan, dat aldus sprake is van een disproportionele cumulatie van boetes, en dat ten slotte, sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen nu de Inspecteur in een vergelijkbaar geval de boetes wel – op één na – volledig heeft kwijtgescholden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bestreden uitspraken dienen te worden vernietigd onder handhaving van de rechtsgevolgen.
3.2.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.Belanghebbende concludeert, naar hij ter zitting nader heeft gepreciseerd, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot handhaving van één boetebeschikking en vernietiging van de overige boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank onder handhaving van de rechtsgevolgen.