Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/299051/KG ZA 15-278)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een broer en zus over de bestemming van de as van hun overleden moeder. De moeder overleed op 18 oktober 2014 en werd op 24 oktober 2014 gecremeerd. De zus, aangeduid als [appellante], had de crematie geregeld en vorderde in kort geding de toestemming van haar broer, aangeduid als [geïntimeerde], om de urn met de as van hun moeder te begraven in het graf van hun vader. De broer weigerde deze toestemming en vorderde in reconventie een deel van de as voor zichzelf, zodat hij deze in een aparte urn kon bewaren.
Het hof oordeelde dat de wens van de moeder om naast haar man begraven te worden, ook van toepassing was op de as na crematie. Het hof stelde vast dat de moeder geen schriftelijke beschikking had achtergelaten over haar lijkbezorging, maar dat haar wens om bij haar man te worden bijgezet, wel degelijk bestond. De broer betwistte de uitdrukkelijke wens van de moeder, maar het hof oordeelde dat de wens om bijgezet te worden in het graf van haar man, ook na crematie, prevaleerde.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de broer de aan hem beschikbaar gestelde as van de moeder aan het crematorium moest afgeven. Tevens werd bepaald dat de zus haar voornemen om de urn met de as in het graf van hun vader te laten begraven, mocht uitvoeren, tenzij er binnen drie maanden een bodemprocedure werd aangespannen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest werd op 1 december 2015 uitgesproken.