Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Tandartspraktijk [tandartsenpraktijk 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/255058/HA ZA 12-686)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met zeven producties, tevens houdende een wijziging van eis;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en houdende een vermeerdering van eis;
- een akte rectificatie van [geïntimeerde] d.d. 11 februari 2014, waarbij de memorie van antwoord/grieven in incidenteel hoger beroep opnieuw in het geding is gebracht met 20 producties;
- een akte in principaal hoger beroep, tevens memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep d.d. 8 april 2014 zijdens [appellanten c.s.] c.s. met twee producties;
- een akte na memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep zijdens [geïntimeerde] d.d. 20 mei 2014;
- een antwoordakte zijdens [appellanten c.s.] d.d. 17 juni 2014.
3.De beoordeling
“(…) voor iedere overtreding afzonderlijk, te vermeerderen met € 5.000,00 (…) voor iedere dag dat hij/zij nalatig blijft respectievelijk de overtreding voortduurt, (…)”.
geen beroep kan doen op het in de overeenkomst van praktijkoverdracht genoemde concurrentie- en boetebeding althans voor recht te verklaren dat het concurrentiebeding als bedoeld in artikel 5 van de overeenkomst wordt omgezet in een relatiebeding, waarbij [appellanten c.s.] c.s. - met uitzondering van de activiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de overeenkomst van praktijkoverdracht - niet bevoegd is patiënten die op het moment van beëindiging van de overeenkomst van opdracht d.d. 7 april 2009 verbonden zijn aan de tandartsenpraktijk tandheelkundig te behandelen”
“artikel 6 van de overeenkomst van opdracht uit 2006, inclusief de verwijzing naar het concurrentiebeding van artikel 5 met het daarbij behorende boetebeding van artikel 6 van de overeenkomst van praktijkopdracht[het hof leest: praktijkoverdracht]
uit 2005”. De rechtbank betrekt bij haar beoordeling derhalve ook de bedingen uit de overnameovereenkomst.
of zijdelings[cursivering hof] bij de uitoefening van een dergelijke praktijk betrokken te zijn. In dat geval moet het [appellanten c.s.] c.s. voldoende duidelijk zijn geweest dat het verbod aanzienlijk verder ging dan enkel het beginnen van een praktijk, omdat dit alle werkzaamheden omvatte die beschouwd kunnen worden als directe of zijdelingse betrokkenheid bij een tandartsenpraktijk, dus ook werkzaamheden in loondienst of anderszins, bijvoorbeeld in opdracht als zelfstandige, bij wijze van waarnemingen in andere binnen de genoemde straal gevestigde tandartsenpraktijken, maar ook (voor wat de B.V. betreft) als een administratiekantoor voor dergelijke activiteiten (zie op dit punt r.o. 3.19).
“in deze periode bijna 700 patiënten[zijn]
vertrokken naar een andere tandarts.”Onduidelijk is welke periode [geïntimeerde] hier bedoelt: de periode waarin [appellanten c.s.] voor Omnidental is gaan werken of de periode vanaf de overdracht van de praktijk in 2005. Bovendien hebben [appellanten c.s.] c.s. onbetwist aangevoerd dat de lokale concurrentie is toegenomen, aangezien in 2013 ongeveer twee keer zo veel tandartsen in [plaats] werkzaam zijn als in 2005. Zelf voert [geïntimeerde] verder al aan dat een zeker verloop in het patiëntenbestand niet ongebruikelijk is bij het vertrek van een tandarts. Voorts stelt zij niet dat deze patiënten zijn vertrokken naar Omnidental. Een direct causaal verband tussen de werkzaamheden van [appellanten c.s.] voor Omnidental of andere overtredingen van het concurrentiebeding en het vertrek van de patiënten kan aan de stellingname van [geïntimeerde] niet worden ontleend. Enige cijfermatige onderbouwing van de omvang van de door haar gestelde schade, al ware het slechts schattenderwijs, ontbreekt. In dat geval geldt ook in hoger beroep hetgeen de rechtbank in r.o. 3.12 heeft overwogen ten aanzien van het ontbreken van een onderbouwing van haar standpunt inzake een door haar als gevolg van de overtreding van het concurrentiebeding geleden schade. Omdat [appellanten c.s.] c.s. het bestaan van schade hebben betwist, kan in rechte niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] in relevante mate schade heeft geleden als gevolg van de overtreding van het concurrentiebeding. Bewijs daarvan is niet aangeboden en het hof acht ook geen termen aanwezig om [geïntimeerde] daar ambtshalve toe in de gelegenheid te stellen, omdat zij zelf in de toelichting op grief 4 (randnummer 198) al heeft aangegeven dat zij de omvang van haar schade niet kan vaststellen. Grief 3 in het incidenteel hoger beroep kan dan ook niet slagen.