3.1.In de overwegingen 2.1. tot en met 2.12. van het bestreden vonnis van 3 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter de feiten vastgesteld, waarvan hij bij de beoordeling van het geschil tussen partijen is uitgegaan. Hiertegen zijn geen grieven gericht noch zijn deze feiten anderszins ter discussie gesteld, zodat deze door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten ook het hof tot uitgangspunt strekken. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof deze feiten hierna herhalen en – waar nodig – aanpassen en aanvullen. Het gaat in deze zaak om het volgende:
[appellant] is bij [clothing] Clothing in dienst geweest. Op 23 mei 2011 is [appellant] door [clothing] Clothing op staande voet ontslagen.
Op 9 augustus 2011 heeft [appellant] [clothing] Clothing gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. [appellant] heeft in deze procedure onder meer de rechtsgeldigheid van zijn ontslag weersproken en heeft – kort gezegd – gevorderd om [clothing] Clothing te veroordelen om een rectificatiebrief te verzenden aan de klanten en het personeel van [clothing] Clothing en om daarvan op controleerbare wijze bewijs van te leveren aan [appellant] .
[clothing] Clothing heeft op 3 oktober 2011 een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen ingediend bij de kantonrechter te Haarlem.
Bij beschikking van 22 november 2011 van de kantonrechter te Haarlem is in laatstgenoemde procedure de arbeidsovereenkomst tussen partijen – voor zover rechtens vereist – met ingang van 1 december 2011 ontbonden en is een vergoeding van
€ 13.000,- aan [appellant] toegekend ten laste van [clothing] Clothing.
Bij vonnis van 17 mei 2013 van de kantonrechter te Amsterdam is in de hierboven onder b) genoemde procedure voor recht verklaard dat het door [clothing] Clothing bij brief van 23 mei 2011 aan [appellant] verleende of bevestigde ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en dat [appellant] daarvan terecht de nietigheid heeft ingeroepen. [clothing] Clothing is hiernaast veroordeeld tot betaling aan [appellant] van loon, vakantiegeld, wettelijke verhoging, wettelijke rente en incassokosten en schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [clothing] Clothing is voorts bij dit vonnis veroordeeld om “
binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan al haar klanten en personeelsleden een brief te versturen met als uitsluitende strekking dat de kantonrechter te Amsterdam in dit vonnis heeft bepaald dat [clothing] Clothing [appellant] ten onrechte heeft beschuldigd van diefstal en/of verduistering en op voor [appellant] controleerbare wijze aan hem bewijs te leveren van deze verzending, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [clothing] Clothing in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met bepaling dat boven € 25.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.”(productie 1 bij inleidende dagvaarding)
Op 21 mei 2013 is genoemd vonnis van 17 mei 2013 aan [clothing] Clothing betekend (productie 4 bij brief van [appellant] van 16 april 2014), waardoor de daarin vermelde termijn voor versturing van vermelde brief op 4 juni 2013 eindigde.
Op 31 juli 2013 (het hof leest 30 juli 2013) is [clothing] Clothing van genoemd vonnis van 17 mei 2013 in hoger beroep gekomen (productie 2 bij inleidende dagvaarding). Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 1 april 2014 genoemd vonnis van 17 mei 2013 bekrachtigd (op de beslissing ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten na) (productie 2 bij brief van [appellant] van 16 april 2014).
Op 15 augustus 2013 heeft [appellant] aan [clothing] Clothing een exploot betekend waarin aan [clothing] Clothing bevel wordt gedaan tot betaling van verbeurde dwangsommen over de periode van 5 juni 2013 tot en met 15 augustus 2013 wegens het niet voldoen aan de hierboven weergegeven veroordeling sub IV van genoemd vonnis van 17 mei 2013 (productie 5 bij brief van [appellant] van 16 april 2014).
Op 23 september 2013 heeft [appellant] zich bij dagvaarding in kort geding jegens [clothing] Clothing op het standpunt gesteld dat [clothing] Clothing niet aan laatstgenoemd onderdeel van voormelde veroordeling van 17 mei 2013 heeft voldaan (productie 7 bij inleidende dagvaarding). De met deze dagvaarding geëntameerde procedure is uitgemond in een vonnis van 23 oktober 2013 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij [clothing] Clothing – voor zover voor onderhavige procedure van belang – is veroordeeld om:
“binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan al haar klanten die zij in dit verband nog niet eerder op een controleerbare wijze heeft bericht een brief dan wel een e-mailbericht te versturen met als uitsluitende strekking dat de kantonrechter in Amsterdam in dit vonnis heeft bepaald dat [clothing] Clothing ten onrechte heeft beschuldigd van diefstal en/of verduistering en op voor [appellant] controleerbare wijze aan hem bewijs te leveren van deze verzending, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [clothing] Clothing in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen, met bepaling dat boven de € 50.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.”(productie 9 bij inleidende dagvaarding).
Op 24 oktober 2013 is genoemd vonnis van 23 oktober 2013 aan [clothing] Clothing betekend (productie 3 bij brief van [appellant] van 16 april 2014). Van genoemd vonnis van 23 oktober 2013 is geen hoger beroep ingesteld, zodat het thans onherroepelijk is.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft [clothing] Clothing de kantonrechter te Amsterdam
– voor zover thans van belang – gevraagd zich nader uit te spreken over wat onder
“al haar klanten”moet worden verstaan (productie 12 bij inleidende dagvaarding).
De kantonrechter te Amsterdam heeft hierop bij brief van 4 november 2013 aan partijen meegedeeld dat
“de veroordeling van [clothing] Clothing tot – kort gezegd – berichtgeving aan al haar klanten in overeenstemming is met hetgeen daaromtrent in de rechtsoverwegingen is overwogen”(productie 13 bij inleidende dagvaarding).
Op 12 maart 2014 heeft [appellant] [clothing] Clothing een exploot betekend waarin [appellant] aanspraak maakt op een bedrag aan verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 50.000 (productie 10 bij inleidende dagvaarding).
Op 25 maart 2014 heeft [appellant] executoriaal beslag gelegd ten laste van [clothing] Clothing (productie 21 bij akte vermeerdering eis)
[clothing] Clothing heeft een bedrag van € 25.000 voldaan ter zake van op grond van genoemd vonnis van 17 mei 2013 verbeurde dwangsommen.