Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 18.394, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De drie hoger beroepszaken zijn gezamenlijk ter zitting behandeld.
2.Feiten
(Hof: dit geldt voor de jaren 2007, 2008 en 2009)een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).”
De correcties zijn de volgende:
2.08
Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daardoor vastgesteld op € 16.923 (€ 14.800 +
€ 0
€ 310
Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daardoor vastgesteld op € 18.160 (€ 10.883 +
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Ter zitting heeft belanghebbende benadrukt dat hij al jarenlang zeer weinig inkomsten heeft, dat er vanaf 2003 beslag is gelegd op zijn bezittingen en dat hij vanaf 2010 kampt met een schuld van € 110.000. Op 8 oktober 2013 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om onder bewind te worden gesteld, welk verzoek is gehonoreerd; belanghebbende krijgt € 100 vrijelijk ter beschikking voor de “living”. Volgens belanghebbende is daarmee duidelijk dat hij onmachtig was en nog steeds is om het verschuldigde griffierecht te betalen. Belanghebbende heeft veel kosten gemaakt vanwege zijn ziekte en de ziekte van zijn echtgenote, daarom zijn de schulden zo hoog opgelopen.
De Inspecteur heeft ter zitting betwist dat belanghebbende in de daarvoor van belang zijnde periode niet in staat was het vereiste griffierecht te betalen. Belanghebbendes inkomsten waren volgens de Inspecteur toen hoger dan 90% van de (destijds geldende) bijstandsnorm, omdat belanghebbende een uitkering ingevolge de Algemene ouderdomswet (hierna: AOW) genoot. Er was wel beslag gelegd op de bezittingen van belanghebbende vanwege zijn schulden, maar dit uitte zich in de van belang zijnde periode in een inhouding op de AOW-uitkering van € 70 per maand, aldus de Inspecteur. Omdat belanghebbendes inkomsten na die inhouding hoger waren dan 90% van de bijstandsnorm, was hij, volgens de Inspecteur, in staat om het verschuldigde griffierecht te betalen en is vrijstelling van betaling van dit griffierecht niet aan de orde.
4.Gronden
2.3.1. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014:699, BNB 2014/135 (hierna: het arrest BNB 2014/135), kan in gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 8:41, lid 6, Awb.
2.3.2. In het arrest BNB 2014/135 is nog geen aandacht besteed aan de wijze waarop een beroep op betalingsonmacht door de rechter moet worden behandeld en aan de daarbij toe te passen maatstaven. Daartoe dienen de hierna volgende richtlijnen (vgl. ook CRvB 13 februari 2015, nr. 13/1349 WWB V, ECLI:NL:CRVB:2015:282).
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat op 27 november 2013 het netto-inkomen, waarover hij maandelijks kon beschikken, minder bedroeg dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikte over vermogen, waaruit het verschuldigde griffierecht kon worden betaald. Het Hof acht de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende maandelijks over een netto bedrag van € 1.214,92 kon beschikken en daarmee boven de norm voor vrijstelling zat, niet juist, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege een traject van schuldhulpverlening/onderbewindstelling feitelijk slechts de vrije beschikking had over ongeveer € 100 per maand. Het Hof stelt belanghebbende, gelet op het voorgaande, vrij van betaling van het griffierecht. Vraag a dient daarmee bevestigend te worden beantwoord.
5.Beslissing
- verklaart de hoger beroepen ongegrond, en
- bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.