In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep na cassatie en verwijzing met betrekking tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om bestuursrechtelijke geldschulden te incasseren. De zaak is aangespannen door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) B.V. tegen een geïntimeerde die als erfgenaam van zijn overleden echtgenote wordt beschouwd. De Hoge Raad had eerder een arrest gewezen waarin het eerdere vonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het hof in 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De CAK vorderde betaling van openstaande facturen die betrekking hadden op eigen bijdragen voor zorg verleend op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank Zwolle-Lelystad had de vordering van CAK in eerste aanleg afgewezen, maar het hof oordeelde dat CAK ontvankelijk was in haar vordering, ook voor facturen die betrekking hadden op zorg verleend na 1 juli 2009. Dit was in lijn met de overwegingen van de Hoge Raad, die stelde dat de bestuursrechter niet met uitsluiting van de burgerlijke rechter bevoegd is om dergelijke vorderingen te behandelen.
Het hof oordeelde dat de facturen, die door CAK waren overgelegd, als besluiten moesten worden aangemerkt waartegen bezwaar en beroep openstonden. De formele rechtskracht van deze besluiten werd erkend, omdat de geïntimeerde niet tijdig bezwaar had gemaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van CAK toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor bestuursorganen om hun vorderingen via de burgerlijke rechter te incasseren, en bevestigt de rechtskracht van facturen als besluiten in het bestuursrecht.