ECLI:NL:GHSHE:2015:4501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
HD 200.168.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter bij invordering van bestuursrechtelijke geldschulden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep na cassatie en verwijzing met betrekking tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om bestuursrechtelijke geldschulden te incasseren. De zaak is aangespannen door het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) B.V. tegen een geïntimeerde die als erfgenaam van zijn overleden echtgenote wordt beschouwd. De Hoge Raad had eerder een arrest gewezen waarin het eerdere vonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het hof in 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De CAK vorderde betaling van openstaande facturen die betrekking hadden op eigen bijdragen voor zorg verleend op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank Zwolle-Lelystad had de vordering van CAK in eerste aanleg afgewezen, maar het hof oordeelde dat CAK ontvankelijk was in haar vordering, ook voor facturen die betrekking hadden op zorg verleend na 1 juli 2009. Dit was in lijn met de overwegingen van de Hoge Raad, die stelde dat de bestuursrechter niet met uitsluiting van de burgerlijke rechter bevoegd is om dergelijke vorderingen te behandelen.

Het hof oordeelde dat de facturen, die door CAK waren overgelegd, als besluiten moesten worden aangemerkt waartegen bezwaar en beroep openstonden. De formele rechtskracht van deze besluiten werd erkend, omdat de geïntimeerde niet tijdig bezwaar had gemaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de vordering van CAK toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor bestuursorganen om hun vorderingen via de burgerlijke rechter te incasseren, en bevestigt de rechtskracht van facturen als besluiten in het bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.168.623/01
arrest van 10 november 2015
in de zaak van
Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna aan te duiden als CAK,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier te Ede (Gelderland),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
niet verschenen in het geding na verwijzing,

1.Het geding

Voor het verloop van het geding in de eerdere feitelijke instanties verwijst het hof naar hetgeen de Hoge Raad dienaangaande in zijn in deze zaak gewezen arrest van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:233) onder rov. 1 heeft overwogen.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het tussen partijen gewezen arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2013 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
Bij exploot van 10 april 2015, met producties, heeft CAK [geïntimeerde] opgeroepen voor dit hof te verschijnen teneinde voort te procederen in het hoger beroep.
Aan [geïntimeerde] is verstek verleend.
Vervolgens heeft CAK een memorie na verwijzing genomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing in cassatie

2.1.
Mede gelet op hetgeen is overwogen onder rov. 3.1 in het arrest van de Hoge Raad staan de volgende feiten tussen partijen vast.
(i) [geïntimeerde] is als erfgenaam rechtsopvolger onder algemene titel van zijn echtgenote [echtgenote van geïntimeerde] , die op 30 januari 2011 is overleden.
(ii) Tussen 9 januari 2006 en 31 december 2009 heeft CAK aan [echtgenote van geïntimeerde] facturen gestuurd inzake eigen bijdragen over de periode van 24 januari 2005 tot en met 1 november 2009. [echtgenote van geïntimeerde] was deze eigen bijdragen verschuldigd wegens hulp die aan haar werd verleend op de voet van de destijds geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: ABWZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo).
2.2.
CAK vorderde in eerste aanleg dat de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen aan haar te betalen een bedrag van
€ 5.778,15, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 4.220,64, vanaf 21 mei 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening en de proceskosten, met rente. De hoofdsom is het totaal van de hiervoor onder rov. 2.1 onder ii bedoelde facturen, welke CAK als productie 2 bij de inleidende dagvaarding heeft overgelegd.
2.3.
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de vordering van CAK bij vonnis van 21 maart 2012 afgewezen. CAK heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij het gerechtshof Leeuwarden. Zij heeft bij memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis vier grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. Daarbij is onder meer de hoofdsom hoger geworden – CAK vordert thans als hoofdsom een bedrag van € 4.601,80 – op basis van facturen ter zake van eigen bijdragen gedurende de periode 9 februari 2010 tot en met 22 oktober 2012. Deze facturen heeft CAK overgelegd als productie 24 bij de memorie van grieven. Met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten vordert CAK in hoger beroep een bedrag van € 6.517,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.505,71 vanaf 29 mei 2013 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten met wettelijke rente en de nakosten.
2.4.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in rov. 2.7 van het vernietigde arrest overwogen dat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijzing van CAK en dat het ook geen aanleiding ziet de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde, zodat recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis. Dat heeft ook te gelden in dit geding na cassatie en verwijzing.
2.5.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad vernietigd, CAK in de vordering niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de facturen ter invordering van de eigen bijdragen voor huishoudelijke hulp verleend vanaf 1 juli 2009 en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan CAK van € 876,48 met rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen voor zover het betreft de facturen ter invordering van de eigen bijdragen voor huishoudelijke hulp over de perioden van 24 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009.
2.5.2.
Hiertoe heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, samengevat, als volgt overwogen.
Vanaf 9 januari 2006 tot en met 31 december 2009 heeft CAK facturen gestuurd aan [echtgenote van geïntimeerde] met betrekking tot de op grond van de AWBZ en de Wmo ter zake van de ontvangen hulp verschuldigde eigen bijdragen over de periode van 24 januari 2005 tot en met 1 november 2009 (rov. 2.3).
Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Sindsdien is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van geschillen ter zake van de terugvordering van bestuurlijke geldschulden. Op grond van het wettelijke overgangsrecht blijft op een verplichting tot betaling van een geldsom aan een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding, het recht van toepassing dat gold tot 1 juli 2009. (rov. 2.12) Dit betekent volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat CAK in de vordering niet-ontvankelijk is voor zover de facturen betrekking hebben op hulp die nadien is verleend (rov. 2.13).
CAK heeft bij de overgelegde beschikkingen de eigen bijdragen vastgesteld die betrekking hebben op de jaren 2005 en 2009. CAK zegt de beschikkingen met betrekking tot de jaren 2006, 2007 en 2008 niet in het geding te kunnen brengen. Dit betekent volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat niet kan worden nagegaan of laatstgenoemde beschikkingen zijn genomen en formele rechtskracht hebben gekregen. De facturen over de jaren 2006, 2007 en 2008 hebben daarom volgens dat hof geen toereikende juridische grondslag (rov. 2.17-2.18).
De facturen over 2005 en 2009 zijn als besluiten aan te merken, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb heeft opengestaan (vgl. CRvB 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8934). Voor zover [echtgenote van geïntimeerde] die facturen niet heeft ontvangen of onduidelijk voor haar was dat daartegen bezwaar op grond van de Awb openstond, heeft CAK, na overlegging van die facturen in dit geding door CAK, niet alsnog bezwaar tegen de facturen gemaakt. Dit betekent dat de facturen over 2005 en 2009 formele rechtskracht hebben gekregen (rov. 2.23), aldus het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.6.
CAK heeft tegen voormeld arrest beroep in cassatie ingesteld. In die cassatieprocedure is [geïntimeerde] niet verschenen. Kort samengevat heeft CAK in cassatie betoogd dat het hof heeft miskend dat een bestuursorgaan op de voet van artikel 4:124 Awb betaling van bestuursrechtelijke geldschulden kan vorderen bij de burgerlijke rechter en voorts, dat het hof heeft miskend dat de facturen over de perioden in 2006, 2007 en 2008 formele rechtskracht hebben.
Beide klachten slagen volgens de Hoge Raad blijkens zijn arrest van 6 februari 2015. Met betrekking tot de eerste klacht overwoog de Hoge Raad dat noch de Awb noch enige andere wettelijke bepaling de bestuursrechter met uitsluiting van de burgerlijke rechter bevoegd verklaart tot kennisneming van een vordering als de onderhavige en dat integendeel artikel 4:124 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden ook beschikt over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft.
Met betrekking tot de tweede klacht overwoog de Hoge Raad dat het hof heeft geoordeeld dat de facturen over perioden in 2005 en 2009 besluiten zijn waartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan, dat de juistheid van dat oordeel in cassatie niet is bestreden en dat, daarvan uitgaande, het hof terecht heeft geoordeeld dat die besluiten formele rechtskracht hebben verkregen doordat daartegen niet tijdig bezwaar is gemaakt. Nu het hof als vaststaand heeft aangemerkt dat ook de facturen over perioden in de jaren 2006, 2007 en 2008 betrekking hebben op eigen bijdragen die op de voet van de AWBZ en de Wmo zijn verschuldigd wegens in die periode verleende hulp, hetgeen in cassatie evenmin is bestreden, hebben ook die facturen te gelden als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar ingevolge de Awb kan worden gemaakt en heeft het hof ten onrechte nagelaten de stelling van CAK te beoordelen dat ook die facturen formele rechtskracht hebben verkregen, aldus de Hoge Raad.
2.7.
Met inachtneming van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen, oordeelt het hof als volgt over de vordering van CAK.
2.8.
Anders dan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist, dient CAK te worden ontvangen in haar vordering ook voor wat betreft facturen die betrekking hebben op na 1 juli 2009 verleende hulp. Het gaat in deze zaak om de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden in de zin van Titel 4.4 van de Awb. Zoals de Hoge Raad overwoog, verklaart noch enige bepaling in die wet, noch enige andere wettelijke bepaling de bestuursrechter met uitsluiting van de burgerlijke rechter bevoegd tot kennisneming van een vordering zoals de onderhavige. Artikel 4:124 Awb bepaalt integendeel dat een bestuursorgaan bij de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden ook beschikt over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft. CAK kan dus betaling van die schulden vorderen in de onderhavige procedure.
2.9.
Voorts dienen alle door CAK overgelegde, aan de vordering ten grondslag liggende facturen (en niet alleen de facturen over 2005 en 2009) te worden aangemerkt als besluiten, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb heeft opengestaan. Ter toelichting dient het volgende.
Nu in cassatie niet is bestreden de juistheid van het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009 besluiten zijn waartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan, zal daarvan in dit geding ook worden uitgegaan. De Hoge Raad heeft in dit verband overwogen dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aldus kennelijk heeft bedoeld dat die facturen hebben te gelden als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb in verband met de omstandigheid dat daarin is vastgesteld dat in een bepaalde periode hulp of zorg op de voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is vastgesteld.
Ook is in cassatie niet bestreden de vaststelling van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de facturen over perioden in de jaren 2006, 2007 en 2008, evenals de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009, betrekking hebben op eigen bijdragen die op de voet van de AWBZ en de Wmo zijn verschuldigd wegens in die perioden verleende hulp, zodat ook daarvan in dit geding zal worden uitgegaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ook deze facturen hebben te gelden als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar ingevolge de Awb kon worden gemaakt.
Ten slotte heeft dit naar het oordeel van het hof om dezelfde redenen ook te gelden voor de facturen over de periode na 1 juli 2009, ten aanzien waarvan het hof hiervoor in rov. 2.8 heeft overwogen dat CAK ontvankelijk is.
2.10.
Vervolgens ligt de vraag voor of deze facturen/besluiten formele rechtskracht hebben verkregen, zoals CAK met grief 2 betoogt. De Hoge Raad heeft overwogen dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden terecht heeft geoordeeld dat de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009 besluiten zijn die formele rechtskracht hebben verkregen. Naar het oordeel van het hof geldt dit ook voor de overige facturen. CAK heeft gesteld dat [geïntimeerde] alle termijnen voor bezwaar en beroep heeft laten verstrijken. De in dit verband door [geïntimeerde] gevoerde verweren kunnen niet slagen. [geïntimeerde] heeft naar voren gebracht dat het voor hem niet, althans niet voldoende, kenbaar was dat de facturen dienden te worden opgevat als een besluit waartegen bezwaar open staat. Echter, ook nadat CAK zich ondubbelzinnig op het standpunt had gesteld dat tegen de facturen bezwaar had kunnen worden gemaakt, heeft [geïntimeerde] dit niet alsnog zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd gedaan. Zoal de brieven verzonden door [geïntimeerde] aan (de rechtsvoorganger van) CAK en/of haar belangenbehartigers (zie producties 1, 2 en 3 bij de memorie van antwoord) als bezwaarschriften hadden moeten worden opgevat, heeft [geïntimeerde] in elk geval niet tegen het uitblijven van beslissingen daarop, beroep bij de bestuursrechter ingesteld. Het ontbreken van onderliggende beschikkingen voor wat betreft de vaststelling van de maximale eigen bijdrage per vier weken en beschikkingen ten aanzien van de vaststelling van ontvangen zorg, hulpmiddel of voorziening is in deze civiele invorderingsprocedure niet belang, nu vast staat dat [geïntimeerde] niet langs bestuursrechtelijke weg tegen de facturen is opgekomen. De formele rechtskracht van een besluit (in dit geval: de desbetreffende factuur) impliceert immers dat de civiele rechter dat besluit, zowel naar inhoud als naar wijze van totstandkoming, voor geldig en rechtmatig moet houden. De grieven 2, 3 en 4 treffen doel.
2.11.
Gelet op al het voorgaande is de volledige hoofdsom van de nog openstaande facturen, € 4.601,80, toewijsbaar. CAK stelt dat [geïntimeerde] niet (tijdig) tot betaling van de openstaande facturen is overgegaan en dat zij daarom aanspraak maakt op vergoeding van de wettelijke vertragingsrente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de voldoening. Zij heeft de wettelijke rente tot en met 28 mei 2013 berekend op € 1.244,15 en vordert voor het overige rente vanaf 29 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. [geïntimeerde] heeft ten aanzien van de gevorderde rente in het geheel geen (zelfstandig) verweer gevoerd. De gevorderde rente kan daarom op grond van de wet (artikel 6:119 BW) worden toegewezen.
2.12.
[geïntimeerde] heeft wel bezwaar gemaakt tegen toewijzing van de door CAK gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 768,00). CAK heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt doordat zij haar vordering ter incasso heeft uitbesteed aan achtereenvolgens het incassobureau [incassobureau] Nederland B.V. en aan haar raadsman. CAK verwijst daarvoor naar de (bij de inleidende dagvaarding overgelegde) correspondentie aan [geïntimeerde] en [echtgenote van geïntimeerde] alsmede naar bij de memorie van grieven in het geding gebrachte verzonden aanmaningen (producties 26 en 27). Het hof deelt niet de mening van [geïntimeerde] dat dit slechts verrichtingen betreft zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de in artikel 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen te sluiten. Gelet op de uitkomst van de procedure, gaat het hof voorbij aan het betoog van [geïntimeerde] dat de buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking omdat het aan CAK zelf te wijten is dat de onderhavige procedure is gevoerd omdat de vordering geen rechtsgrond kent (wegens het ontbreken van de onderliggende beschikkingen). Gelet op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW zal de onderhavige vordering derhalve eveneens worden toegewezen.
2.13.
De slotsom is dat het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 maart 2012 dient te worden vernietigd en dat de vordering van CAK zoals gewijzigd alsnog dient te worden toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, alsmede in de gevorderde wettelijke rente daarover en de nakosten voor zover gebaseerd op het liquidatarief.

3.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 maart 2012 (186351/HA ZA 11-701);
opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan CAK te betalen een bedrag van € 6.517,65, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.505,71, vanaf 29 mei 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, aan de zijde van CAK gevallen en tot op heden begroot op:
  • in eerste aanleg: € 83,31 aan exploitkosten inleidende dagvaarding, € 568,00 aan griffierecht en € 768,00 aan salaris advocaat, en
  • in hoger beroep (met inbegrip van de kosten van het geding na verwijzing): € 76,17 aan exploitkosten dagvaarding in hoger beroep, € 77,84 aan exploitkosten oproepingsexploot, € 666,00 aan griffierecht, en € 2.682,00 aan salaris advocaat,
onder de bepaling dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening,
en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M.A. Wabeke en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 november 2015.
griffier rolraadsheer