ECLI:NL:GHSHE:2015:4384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.177.061/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een saniet wegens niet-nakoming van verplichtingen en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 8 september 2015 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed en nieuwe bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante had in 2011 de schuldsaneringsregeling aangevraagd, die in 2014 was verlengd tot 21 maart 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2015 heeft de appellante verklaard dat zij haar vaste lasten betaalt en dat haar moeder bereid is om haar te helpen met de schulden. Echter, het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende had aangetoond dat zij haar verplichtingen nakwam. Het hof constateerde dat de appellante een nieuwe schuld aan de Belastingdienst had laten ontstaan door het niet tijdig verstrekken van inkomensgegevens, wat in strijd is met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling. Bovendien had de appellante een aanzienlijke boedelachterstand laten ontstaan, die niet door giften van derden kan worden ingelopen. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en bekrachtigde de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat de appellante niet voldeed aan de kernverplichtingen van de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 oktober 2015
Zaaknummer : 200.177.061/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/11/217 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.A. van Gemeren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 september 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar schuldsaneringsregeling voort te zetten tot de maximale duur van de looptijd zoals bij vonnis van 10 april 2014 door de rechtbank is bepaald zodat zij kan werken om de regeling met de schone lei te beëindigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. L.H. Weijer, waarnemend voor mr. van Gemeren.
- mevrouw [waarnemend-bewindvoerder] , waarnemend voor mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de
bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder ingekomen ter griffie d.d. 9 oktober 2015.
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 13 oktober 2015;

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 21 maart 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 10 maart 2014 is de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 5 jaar, derhalve tot 21 maart 2016, of zoveel korter als de nieuwe schulden en de boedelachterstand zullen zijn voldaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 16 februari 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Ter zake de informatieplicht heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares gedurende de looptijd van de regeling niet steeds en tijdig, gevraagd en ongevraagd, de benodigde stukken heeft opgestuurd. (…)
Schuldenares dient alleen nog de herberekening van de toeslagen 2014 over te leggen. Als schuldenares die herberekening nog niet heeft ontvangen zal zij een proefberekening moeten overleggen zodat alvast bepaald kan worden hoeveel de terugvordering van de belastingdienst ongeveer zal bedragen. (…)
Schuldenares is, aldus bewindvoerder, meerdere keren hierom verzocht maar tot op heden heeft zij nog steeds geen berekeningen overgelegd. (…)
Naar het oordeel van de rechtbank heeft schuldenares de stellingen van de bewindvoerder onvoldoende gemotiveerd bestreden. Hiermee staat vast dat schuldenares in deze verplichting is tekortgeschoten. Deze tekortkoming is te meer ernstig nu schuldenares na de laatste zitting meerdere keren door bewindvoerder nog eens nadrukkelijk op deze verplichting is gewezen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan deze tekortkoming niet aan schuldenares kan worden toegerekend, zijn gesteld noch gebleken. (…)
Er is op dit moment nog een boedelachterstand van ongeveer € 2.000,--. (…)
De boedelachterstand, die schuldenares voor het einde van de looptijd niet zelf zal kunnen inlopen, staat (…) in de weg aan het verlenen van een schone lei.
De rechtbank stelt vast dat daarnaast sprake is van nieuwe schulden ter hoogte van € 3.651,-- die schuldenares evenmin zelf binnen de resterende looptijd van de regeling zal kunnen inlopen. (…)
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de nieuwe schulden substantieel zijn en voorts in hoge mate verwijtbaar.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat het verloop van haar verlengde schuldsaneringsregeling wel wat rimpelingen vertoont, maar dat zij op dit moment “bij” is met het betalen van haar vaste lasten, dat de schuld aan het VGZ is voldaan en dat zij betalingen heeft verricht aan de Belastingdienst. Daarnaast heeft zij haar best gedaan om middels giften de laatste problemen in haar schuldsaneringsregeling op te lossen. Voorts is er geen boedelachterstand meer en werkt zij full time. Tot slot zegt [appellante] toe alsnog een proefberekening te maken, maar merkt zij daarbij op dat deze niet definitief is omdat de Belastingdienst hiervan kan afwijken.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij per maand een bedrag van € 300,00 op de nieuwe schuld aan de Belastingdienst aflost. De actuele hoogte van deze schuld is volgens [appellante] circa € 2.900,00, waarbij zij opmerkt dat deze schuld, nadat er een definitieve herberekening van de door haar in 2014 ontvangen toeslagen heeft plaatsgevonden, nog in hoogte kan stijgen. De moeder van [appellante] heeft zich evenwel bereid verklaard om deze schuld middels een schenking volledig voor haar dochter te voldoen. Voorts heeft [appellante] verklaard dat zij thans met haar nieuwe fulltime baan minder verdient dan bij haar vorige parttime baan het geval was. Zij heeft echter gehoor gegeven aan de instructie van de bewindvoerder dat zij fulltime diende te gaan werken, maar benadrukt dat dit haar aflossingscapaciteit niet ten goede is gekomen. Tot slot stelt [appellante] dat het voor haar simpelweg niet mogelijk is om zonder de giften van haar moeder de ontstane boedelachterstand en de nieuwe schuld aan de Belastingdienst nog voor het einde van de verlengde schuldsaneringsregeling volledig in te lopen. Zij verzoekt het hof daarbij nadrukkelijk de giften van haar moeder toe te staan, althans te bepalen dat deze kunnen worden aangewend voor het inlopen van de boedelachterstand en de nieuwe schuld en niet rechtstreeks in de boedel behoeven te vallen, temeer nu zulks naar het idee van [appellante] immers geen benadeling van haar schuldeisers met zich meebrengt.
3.6.
De bewindvoerder heeft in de brief van 9 oktober 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder geeft aan tot op heden nog immer geen proefberekening van [appellante] te hebben ontvangen. Voorts merkt de bewindvoerder op dat de boedelachterstand inmiddels geheel door een tweetal giften van de moeder van [appellante] is ingelopen. Nieuwe schulden, aan de Belastingdienst, zijn er nog wel, deze betreffen de huurtoeslag over 2012 en 2013 en de zorgtoeslag van 2013, in totaal een bedrag van
€ 3.651,00. [appellante] heeft bij de bewindvoerder kenbaar gemaakt dat ook deze nieuwe schulden eventueel kunnen worden voldaan door haar moeder. De bewindvoerder is van mening dat deze derde gift niet acceptabel is. Wanneer de moeder van [appellante] alle achterstanden zou voldoen heeft zij namens [appellante] immers een bedrag van € 7.651,00 voldaan. [appellante] heeft naar het idee van de bewindvoerder alsdan gedurende de schuldsaneringsregeling kunnen leven alsof er van een dergelijke regeling geen sprake was. De bewindvoerder stemt derhalve niet in met een derde gift en benadrukt dat [appellante] voldoende is geïnstrueerd en verzocht om naleving van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling, maar dat zij gedurende het verloop van deze regeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan die niet voor het einde van de regeling zullen zijn ingelopen.
3.7.
Hieraan is namens de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder acht het ontstaan van de nieuwe schuld aan [appellante] toe te rekenen. [appellante] had tijdig haar toetsingsinkomen dienen te wijzigen, dan was er ook geen sprake geweest van fiscale terugvorderingen. Voorts benadrukt de bewindvoerder een gift van derden incidenteel best door te vingers te willen zien indien het een beperkt bedrag betreft. In het geval van [appellante] beloopt de gift in totaal evenwel (potentieel) meer dan € 7.500,00, op basis daarvan is de bewindvoerder de mening toegedaan dat [appellante] na haar toelating tot de schuldsaneringsregeling feitelijk door heeft kunnen leven alsof er van die regeling helemaal geen sprake was. [appellante] heeft immers al vanaf december 2013 geen enkele reguliere boedelafdracht meer gedaan maar zich uitsluitend beperkt tot het voldoen van het bewindvoerdersalaris. Dat de boedelachterstand evenwel is teruggelopen is enkel een gevolg van een herberekening van het vrij te laten bedrag. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] een nieuwe en bovendien bovenmatige schuld heeft laten ontstaan. Het betreft hier een schuld aan de Belastingdienst welke ziet op een terugvordering van door [appellante] ten onrechte ontvangen toeslagen. Naast het feit dat het ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw niet is toegestaan om gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld te laten ontstaan betreft het hier een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens en dient deze derhalve naar zijn aard in beginsel te worden aangemerkt als een schuld welke niet te goeder trouw is ontstaan. Daarbij komt dat de uiteindelijke hoogte van deze schuld, nu [appellante] nog niet beschikt over een herberekening van de door haar in 2014 ontvangen toeslagen, vooralsnog niet vast is komen te staan. Het hof merkt hierbij op dat het, nu voornoemde herberekening nog niet voorhanden is, nadrukkelijk op de weg van [appellante] had gelegen om zelf via de website van de Belastingdienst een proefberekening over het jaar 2014 te maken, temeer nu de bewindvoerder bij herhaling om een dergelijke proefberekening heeft verzocht en de rechtbank haar het niet opstellen van een proefberekening in overweging 3.6. van het vonnis waarvan beroep nadrukkelijk euvel heeft geduid. Naar het oordeel van het hof is hiermee dan ook tevens vast komen te staan dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting eveneens niet naar behoren is nagekomen.
3.8.3.
Daarnaast staat vast, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] een aanzienlijke boedelachterstand heeft laten ontstaan. [appellante] heeft immers al vanaf december 2013 geen enkele reguliere boedelafdracht verricht. Het hof verwerpt de stelling van [appellante] dat deze boedelachterstand middels twee giften van haar moeder van elk
€ 2.000,00 inmiddels grotendeels zou zijn ingelopen. Het hof is immers van oordeel dat een ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden daargelaten nog, dat zodoende in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen (vergelijk Hof ‘s-Hertogenbosch 9 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3522). Dat – zoals [appellante] heeft betoogd – het hele leven een tweedeling is doet, wat hier verder van zij, aan de ongewenstheid van afkoop van verplichtingen als hiervoor bedoeld niet af. Voorts leidt – anders dan [appellante] betoogt – het beëindigen van de schuldsaneringsregeling als zodanig niet tot een minder gunstige positie van haar crediteuren: naast ontvangst van een uitkering op basis van hetgeen gespaard is herleven hun mogelijkheden [appellante] rechtstreeks (weer) aan te spreken. Tenslotte is [appellante] van oordeel dat iedere beslissing in zake schuldsaneringsregelingen maatwerk dient te zijn, hetgeen het hof als zodanig onderschrijft. Dit betekent echter niet dat hierbij geen algemene uitgangspunten gehanteerd kunnen worden zoals het ongewenst zijn van het, in ieder geval in substantiële mate, ‘afkopen’ van de afdrachtverplichting. Nu zowel [appellante] als de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld dat [appellante] de boedelachterstand niet zelfstandig voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in zal kunnen lopen staat deze boedelachterstand eveneens in beginsel in de weg aan (te zijner tijd) het verlenen van een schone lei, zodat thans reeds kan worden vastgesteld dat ook op dit punt door [appellante] de verplichtingen uit de schuldsanering niet zijn nagekomen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455 , NJ 2009, 270).
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.