In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 1 juli 2014 de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat hij niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroepschrift van [appellant], waarin hij verzocht om voortzetting van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2014 zijn zowel [appellant] als de bewindvoerder gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse brieven en bijlagen die door beide partijen zijn ingediend.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] een boedelachterstand had van circa € 5.700,00, die hij zelf had erkend. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] zijn verplichtingen niet nakwam, wat leidde tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. [appellant] voerde aan dat de achterstand was ontstaan door onvoorziene omstandigheden, zoals dubbele woonlasten en extra kosten door zijn werk. Hij stelde voor om de achterstand in te lopen met schenkingen van derden, maar de rechtbank had dit afgewezen op basis van de Faillissementswet.
Het hof oordeelde dat schenkingen in beginsel onder de boedel vallen en dat het niet mogelijk is om de boedelachterstand door derden te laten afkopen. Desondanks oordeelde het hof dat [appellant] in staat was om zijn verplichtingen na te komen en dat er termen aanwezig waren om de schuldsaneringsregeling met 24 maanden te verlengen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af. De duur van de schuldsaneringsregeling werd verlengd tot 20 maart 2017, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor verdere behandeling.