ECLI:NL:GHSHE:2014:3522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
HV 200.151.946_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de schuldsaneringsregeling en de rol van schenkingen in het civiele recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 1 juli 2014 de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat hij niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen. Het hof heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroepschrift van [appellant], waarin hij verzocht om voortzetting van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2014 zijn zowel [appellant] als de bewindvoerder gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse brieven en bijlagen die door beide partijen zijn ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] een boedelachterstand had van circa € 5.700,00, die hij zelf had erkend. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] zijn verplichtingen niet nakwam, wat leidde tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. [appellant] voerde aan dat de achterstand was ontstaan door onvoorziene omstandigheden, zoals dubbele woonlasten en extra kosten door zijn werk. Hij stelde voor om de achterstand in te lopen met schenkingen van derden, maar de rechtbank had dit afgewezen op basis van de Faillissementswet.

Het hof oordeelde dat schenkingen in beginsel onder de boedel vallen en dat het niet mogelijk is om de boedelachterstand door derden te laten afkopen. Desondanks oordeelde het hof dat [appellant] in staat was om zijn verplichtingen na te komen en dat er termen aanwezig waren om de schuldsaneringsregeling met 24 maanden te verlengen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af. De duur van de schuldsaneringsregeling werd verlengd tot 20 maart 2017, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 september 2014
Zaaknummer : HV 200.151.946/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/166R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.M. Tang.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem dient te worden voortgezet.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Tang;
- mevrouw D. Jongen, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 juni 2014 en 21 augustus 2014;
  • de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 juli 2014 en 19 augustus 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 20 maart 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Van begin af aan heeft de schuldenaar onvoldoende inkomen afgedragen. Ook een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 21 januari 2014 heeft niet het beoogde effect gehad. (…)
Anders dan betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het niet nakomen van voormelde verplichting de schuldenaar kan worden toegerekend. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de schuldenaar onvoldoende heeft kunnen uitleggen dat hem van het ontstaan van deze achterstand geen verwijt treft. Daarbij speelt ook de hoogte van de schuld een rol, ten tijde van de toelating € 204.268,94.
De schuldenaar heeft nog de mogelijkheid geopperd dat zijn familie en een bekende een schenking doen ter hoogte van de ontstane achterstand onder de voorwaarde dat deze met dit bedrag wordt ingelopen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit voort dat ook schenkingen in de boedel vallen. Bestemming van de door de schuldenaar beoogde schenking ter inlossing van de achterstand in de maandelijkse boedelafdrachten verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting dat de schuldenaar is gehouden van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat hij dusdanig tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zodat dient te leiden tot een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en dat schenkingen niet aangewend mogen worden voor het inlopen van een boedelachterstand. [appellant] erkent dat er een boedelachterstand is, maar stelt dat deze boedelachterstand is ontstaan omdat hij ten gevolge van de opgelegde verhuisplicht een maand lang dubbele woonlasten had, hij als gevolg van extra oproepdiensten ook extra reiskosten heeft moeten maken, hij reparatiekosten aan zijn auto had en hij, hoewel hij geen officiële kinderalimentatie opgelegd heeft gekregen, wel bijdraagt in de kosten van zijn kinderen. Voorts stelt [appellant] vrienden bereid te hebben gevonden om zijn boedelachterstand door middel van een schenking voor hem in te lopen. Voorts overlegt [appellant] een berekening waaruit blijkt dat hij per maand € 76,13 kan besparen en zo in de toekomst een nieuwe boedelachterstand kan voorkomen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij, met uitzondering van de afdrachtverplichting, alle overige voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen immer naar behoren is nagekomen. De ontstane boedelachterstand wenst hij in te lopen met een extra maandelijkse storting van € 170,00, de eerste extra storting heeft hij inmiddels vorige maand verricht. Nu hem door familieleden daarbij is toegezegd dat zij bereid zijn om door middel van schenkingen zijn boedelachterstand helemaal voor hem in te lopen acht [appellant] een succesvolle afloop van zijn schuldsaneringstraject binnen de reguliere termijn dan ook realistisch. Aan een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling kleven volgens [appellant] risico’s. Zo zouden naar zijn idee onvoorziene omstandigheden met nadelige financiële gevolgen de goede afloop van zijn schuldsaneringsregeling in gevaar kunnen brengen. Tot slot benadrukt [appellant] dat er op zijn huidige baan geen cao-regeling van toepassing is. Een gevolg hiervan is onder andere dat een groot aantal van zijn overwerkuren niet zijn uitbetaald, maar zijn verrekend volgens het zogenaamde tijd-voor-tijd principe en derhalve geen extra gelden voor de boedel hebben opgeleverd.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De boedelachterstand bedraagt tot en met juli 2014 € 5.698,11. [appellant] komt zijn afdrachtverplichting aan de boedel al sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren na; er werd al 12 maanden geen afdracht ontvangen. Vanaf het tweede verslag van 15 november 2012 is [appellant] hierop al aangesproken. Op 20 maart 2014 heeft [appellant] voor het eerst een voorstel gedaan, zijn uitleg hierin van het ontstaan van de boedelachterstand strookt naar de mening van de bewindvoerder evenwel wel niet helemaal met de werkelijkheid. [appellant] is gedurende de schuldsaneringsregeling één keer verhuisd. De financiële steun in verband met de late betalingen van de werkgever van de ex-partner van [appellant] kwam nooit eerder ter sprake. De werkgever van de ex-partner van [appellant] heeft uiteindelijk alle salarisbetalingen gedaan. Hiermee had de financiële steun van [appellant] op dit punt weer glad gestreken kunnen worden. Eveneens had [appellant] nooit eerder aangegeven dat hij moest bijspringen voor de reparatiekosten van de auto van zijn ex-partner, waarbij de bewindvoerder opmerkt dat de ex-partner ook steeds heeft aangegeven dat zij deze kosten zelf heeft moeten voldoen. Met betrekking tot de storingsdienst ziet de bewindvoerder alleen in april en juni 2014 op de loonstrook van [appellant] naast de reguliere reiskostenvergoeding een onbelaste kilometervergoeding. Uit het overzicht blijken 24 extra ritjes in verband met storingsdienst te zijn gemaakt. De bewindvoerder is daarbij van mening dat gewone werkdagen niet meegeteld dienen te worden omdat deze al zijn opgenomen in de reguliere correctie reiskosten. De bewindvoerder stelt derhalve dat over 2013 een correctie nodig is over 2013 van € 320,12 als volgt berekend:
24 extra ritjes maal 70,2 kilometer = 1.684,80 kilometer maal € 0,19 = € 320,12. De rechter-commissaris heeft zich evenwel over dit punt nog niet uitgelaten. Tot slot stelt de bewindvoerder dat [appellant] thans weliswaar voorstelt om zaken uit zijn inboedel te verkopen maar daarbij vergeet dat hij daarmee de boedelachterstand niet oplost. Dit betreft immers boedelbestanddelen en de opbrengst daarvan dient aan de boedel te worden afgedragen. De boedelachterstand wordt hiermee derhalve niet ingelopen. Datzelfde geldt volgens de bewindvoerder voor een verhuizing naar een goedkopere woning, een goedkopere woning betekent immers slechts een hogere boedelafdracht. Met betrekking tot de schenkingen sluit de bewindvoerder zich aan bij het standpunt van de rechtbank zoals verwoord in het vonnis waarvan beroep.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder acht het, gelet op het doel dat de wetgever bij het opstellen van de Faillissementswet voor ogen heeft gehad, pertinent onjuist indien een schuldenaar zijn boedelachterstand door derden laat afkopen. Artikel 295 lid 2 van voornoemde wet vermeldt immers nadrukkelijk dat de schuldenaar zelf is gehouden van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Daarbij komt dat [appellant] heeft erkend dat hij de niet gestorte boedelafdrachten wel heeft gespendeerd. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat dat [appellant], nu hij zulks ter zitting in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, een boedelachterstand heeft laten ontstaan welke in juli 2014 circa € 5.700,00 bedroeg. Het hof is van oordeel dat voornoemde boedelachterstand [appellant] valt te verwijten; hij heeft naar eigen zeggen de gelden bestemd voor de boedelafdracht voor het doen van andere betalingen aangewend, betalingen waartoe De Jong bovendien in een groot aantal gevallen in beginsel niet gehouden was.
3.8.3.
Het hof acht, nu [appellant] met uitzondering van de afdrachtverplichting de overige voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wel naar behoren nakomt, in dit specifieke geval evenwel termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een termijn van 24 maanden, teneinde [appellant] daarmee een
allerlaatstekans te geven gedurende deze verlenging alsnog alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de afdrachtverplichting, naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellant] er nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen.
3.8.4.
Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden daargelaten nog, dat zodoende in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen.
3.8.5.
Naar het oordeel van het hof is [appellant] bij een verlenging van de wettelijke schuldsanering in beginsel ook in staat om op eigen kracht de opgelopen boedelachterstand binnen de verlengde periode in te lopen, mede in verband waarmee het hof naar de inhoud van het appelschrift verwijst.
3.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] voortgezet dient te worden en daartoe dient te worden verlengd met een termijn van 24 maanden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[de man]
[adres]
[postcode] [woonplaats];
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met 24 maanden, derhalve tot 20 maart 2017;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.