In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Limburg met betrekking tot de WOZ-waarde van vier appartementen in een monumentaal pand aan de rand van het centrum van Roermond. De Heffingsambtenaar van de gemeente Roermond had de waarde van de appartementen vastgesteld op respectievelijk € 150.000, € 104.000, € 87.000 en € 73.000 voor het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Belanghebbende was het niet eens met deze waarderingen en stelde dat de waarden te hoog waren vastgesteld. Tijdens de procedure in eerste aanleg was er een overeenkomst bereikt tussen belanghebbende en de Heffingsambtenaar over de inhoud van de appartementen, maar het Hof oordeelde dat belanghebbende niet terug kon komen op deze overeenkomst in hoger beroep. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van dwaling en dat de Heffingsambtenaar de waarde van de appartementen aannemelijk had gemaakt. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.