9.4.1.In deze zaak heeft [geïntimeerde] , in eerste aanleg eiseres in conventie, gevorderd, na wijziging van eis bij het hof Arnhem bij memorie van antwoord van 19 januari 2011, voor zover thans nog van belang:
a de onderhavige koopovereenkomst geheel te vernietigen wegens dwaling,
b met veroordeling van Vano Vastgoed tot terugbetaling van € 3.740.000,-- (…) aan [geïntimeerde] , zulks uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting,
c te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2008, dan wel 16 april 2008, tot aan de dag der algehele betaling,
d alsmede tot betaling van alle in verband met de vernietigde koopovereenkomst gemaakte kosten c.q. geleden en te lijden schade, e.e.a. nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
9.4.2.Bij nadere memorie van 3 maart 2015, genomen bij dit hof, heeft [geïntimeerde] haar vordering wederom gewijzigd. Na door Vano gemaakt bezwaar is deze wijziging bij rolbeslissing alleen toegestaan ten aanzien van de vorderingen in het in die nadere memorie opgenomen petitum onder 5 en 6.
Het petitum onder 5, dat kennelijk strekt tot (gedeeltelijke) wijziging, aanvulling en vermindering van de vorderingen onder b en c, luidt:
primair
- Vano te veroordelen, (…) tot terugbetaling van de koopsom van € 3.740.000,--, (…) aan [geïntimeerde] ,
- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2008, althans 16 april 2008, althans vanaf de datum door het Hof in goede justitie bepaald, tot aan de dag der algehele betaling;
subsidiair
- tot betaling van een voorschot hierop van € 4.000.000,-- (…), althans zodanig bedrag als het hof in goede justitie bepaald.
Het petitum onder 6, dat kennelijk strekt tot wijziging van de vordering onder d, luidt:
Vano tevens te veroordelen:
primair
- tot betaling van een bedrag ad € 276.938,-- gemaakt ten behoeve van het goed ex artikel 3:120 BW,
- alsmede van een bedrag van € 1.527.617,-- wegens kosten gemaakt voor het ontvangen en teruggeven van het goed en wegens uitgaven in de periode van het bezit die uitgebleven zouden zijn als [geïntimeerde] het goed niet had ontvangen (waaronder de kosten op de eindnota van de notaris excl. overdrachtsbelasting en de kosten van de financiering c.q. uitgaven ter financiering, e.e.a. ex artikel 6:207 BW),
- alsmede tot betaling van een bedrag van € 202.800,-- wegens aan Vano onverschuldigd betaalde overdrachtsbelasting, e.e.a. vermeerderd met de wettelijke rente erover vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de datum van 11 november 2008 (datum instellen rechtsvordering), althans 18 januari 2011 of zodanige datum als het Hof in goede justitie bepaalt;
subsidiair
- tot betaling van een zodanig bedrag wegens kosten gemaakt ten behoeve van het goed ex artikel 3:120 BW, kosten gemaakt voor het ontvangen en teruggeven van het goed, alsmede uitgaven in de periode van het bezit die uitgebleven zouden zijn als [geïntimeerde] het goed niet had ontvangen, zoals de kosten op de eindnota van de notaris en de kosten van de financiering c.q. uitgaven ter financiering, e.e.a. ex artikel 6:207 BW, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- en tot betaling van een voorschot hierop van € 1.000.000,00, althans zodanig bedrag als het Hof in goede justitie bepaalt.
9.4.3.De genoemde bedragen van € 276.938,- en € 1.527.617,- zijn door [geïntimeerde] aldus nader gespecificeerd in productie 4 van haar nadere antwoordmemorie van 3 maart 2015 (en in de pleitnota):
Kosten artikel 6:206 jo 3:120 BW tot en met 31 oktober 2014
Verscheidene verbouwingen € 61.097,-
Beheerkosten € 18.955,-
Belastingen € 37.544,-
Energie € 64.662,-
Verzekeringspremies € 45.243,-
Diverse kosten € 49.437,-
Totaal € 276.938,-
en kosten op grond van artikel 6:207 BW (kosten van ontvangst en teruggave van het goed)
Notariskosten en courtagekosten € 67.992,-
Managementkosten € 90.000,-
Verhuurbemiddeling makelaar € 10.823,-
Verkrijging hypotheeklening € 937,-
Hypotheekrente € 866.436,-
Rente [betrokkene 1] € 208.575,-
Rente [betrokkene 2] € 208.575,-
FGH bankkosten € 74.279,-
Totaal € 1.527.617,-
9.4.4.De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW (niet meer de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW) vormt ook nog onderwerp van debat. [geïntimeerde] betwist namelijk (punten 10 memorie van 31 december 2013 en 42 memorie van 3 maart 2015) dat Vano nog verweer kan voeren nu zij in incidenteel hoger beroep geen enkel verweer heeft ingebracht en na cassatie en verwijzing geen nieuwe verweren mogen worden ingebracht.
In principaal appel heeft Vano in grief 9 de wettelijke rente aan de orde gesteld, zij het alleen in het kader van de schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming. Op de dwaling en ongedaanmaking was door de rechtbank immers niet beslist, zodat Vano dienaangaande ook geen grief kon of behoefde te formuleren.
Op de wettelijke rente heeft het hof Arnhem nog niet beslist zodat dat dat alsnog moet gebeuren. Vano heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente bij het bestaan van een vertraging in een betalingsverplichting als zodanig niet betwist. Zij betwist de ingangsdatum. Het is aan [geïntimeerde] de ingangsdatum van die rente toereikend te onderbouwen. Ook zonder uitdrukkelijk verweer van Vano kan het hof de ingangsdatum op een ander, later, tijdstip stellen dan door [geïntimeerde] (primair) aangevoerd onder afwijzing van het meerdere indien daarvoor geen toereikende grondslag bestaat.
Overigens mag Vano haar verweer nader invullen zoals zij deed, waartoe het hof verwijst naar rov. 9.4.7. De stelling van [geïntimeerde] faalt mitsdien. Beoordeling zal hierna aan de orde komen.
9.4.5.Vano, in eerste aanleg eiseres in reconventie, heeft in de memorie van grieven bij het hof Arnhem van 6 juli 2010 gevorderd, voor het geval de koopovereenkomst wordt vernietigd, [geïntimeerde] te veroordelen om aan haar te betalen, voor zover thans van belang:
a een bedrag ad € 285.400,99 ter fine voormeld,
b zulks te vermeerderen met de huurtermijnen vanaf 31 januari 2009 ad € 23.783,42 tot het moment van (…) vernietiging van de koopovereenkomst en
c te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de vervaldata daarvan tot aan de dag der algehele voldoening, (…)
d alsmede een bedrag ad € 114.000,- ter fine voormeld,
e zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der veroordeling tot aan de dag der algehele voldoening, (…).
Het bedrag van € 285.400,99 betreft huurtermijnen door [geïntimeerde] ontvangen, vanaf 31 januari 2008.
Het bedrag van € 114.000,- betreft gestelde schade wegens door [geïntimeerde] gemaakte nadelige huurafspraken met de huurder [Keuken Design] .
9.4.6.Vano heeft in haar nadere memorie, van 3 februari 2015, haar eis gewijzigd, zodat de schadevergoedingsvordering komt te luiden:
[geïntimeerde] te veroordelen om aan Vano te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting
1 wegens art. 3:121 lid 3 BW / ongerechtvaardigde verrijking, de door [geïntimeerde] sinds 31 januari 2009 ontvangen vruchten van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] , bestaande uit de ontvangen huurpenningen (inclusief btw daarover), tenminste bestaande uit een bedrag van € 962.682,--, nog te vermeerderen met de door [geïntimeerde] sinds 31 oktober 2014 ontvangen huurtermijnen,
2 alles steeds te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de dag der vernietiging van de koopovereenkomst d.d. 29 november 2007;
3 wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad bestaande uit tekortschietend beheer van de onroerende zaak door [geïntimeerde] , de door Vano als gevolg daarvan geleden en nog te leiden schade, qua hoogte nog nader door uw Hof te bepalen;
4 wegens wanprestatie dan wel ongerechtvaardigde verrijking (niet-nakoming van de ongedaanmakingsverplichting en/of ongerechtvaardigde verrijking als gevolg van de executoriale verkoop) de door Vano geleden schade tenminste bestaande uit een bedrag gelijk aan de waarde van de onroerende zaak per datum van de executoriale verkoop of althans per een zodanige datum als Uw Hof in goede justitie zult vermenen te behoren;
5 alles onder bepaling dat Vano hetgeen haar toekomt zoveel als mogelijk mag verrekenen met eventueel door Vano aan [geïntimeerde] te betalen bedragen.
9.4.7.Op de toelaatbaarheid van de wijziging van eis van Vano is nog niet beslist. Dat dient alsnog te geschieden, dit in verband met de vraag in hoeverre een wijziging van eis na verwijzing nog mogelijk is, de twee-conclusieregel en artikel 130 Rv (de goede procesorde).
Zoals ook in de rolbeslissing is overwogen is, volgens vaste rechtspraak, na cassatie en verwijzing, een wijziging van eis niet mogelijk, ook al zou de eiswijziging binnen de grenzen (van de goede procesorde) van artikel 130 Rv blijven (HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BM9528). Evenwel is een uitzondering aanvaard in HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR: 1998:ZC2721. Daarin werd overwogen:
Na cassatie en verwijzing wordt het geding voortgezet binnen de door het arrest van de Hoge Raad getrokken grenzen. Indien, zoals in het onderhavige geval, partijen uitsluitend hebben gestreden over de aansprakelijkheidsvraag en het beroep in cassatie ook uitsluitend op die vraag betrekking had, verzet geen rechtsregel zich tegen een vermeerdering van eis – binnen de grenzen van artikel 134 Rv [hof: thans artikel 130 Rv] - voor zover deze uitsluitend betrekking heeft op de omvang van de vordering tot schadevergoeding.
9.4.8.Met het oog hierop stelt het hof vast dat de primaire vorderingen van [geïntimeerde] tot vernietiging van de koopovereenkomst, evenals de vordering tot terugbetaling van de koopsom van € 3.740.000,- toewijsbaar zijn. De daartegen gerichte cassatiemiddelen zijn afgedaan met toepassing van artikel 81 RO. Deze vorderingen vallen derhalve buiten de door dit hof te beslissen rechtsstrijd. De beslissing van het hof Arnhem op de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, is evenwel vernietigd omdat miskend werd dat vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling meebrengt dat geen ruimte bestaat voor toewijzing van schadevergoeding wegens tekortkoming. Ook deze vordering, dat wil zeggen die tot vergoeding van de schade wegens toerekenbare tekortkoming, valt daarmee buiten de onderhavige rechtsstrijd. Een dergelijke vordering is bij het hof Arnhem niet ingesteld, en evenmin is daar een aan artikel 6:162 BW ontleende vordering ingesteld. Het hof merkt wel op dat vorderingen tot vergoeding van schade in het kader van ongedaanmaking wel binnen de rechtsstrijd kunnen vallen. Partijen hebben hun geschillen over de reikwijdte van deze ongedaanmaking wel voorgelegd.
Op de vorderingen van [geïntimeerde] tot vergoeding van de gemaakte kosten die een gevolg zijn van de vernietiging wegens dwaling is nog niet beslist en hetzelfde geldt voor de reconventionele vordering van Vano voor zover die dezelfde grondslag hebben.
De wijziging van eis van Vano mag dan alleen betrekking hebben op de omvang van de kosten en schade als gevolg van de ongedaanmaking van de vernietiging.
9.4.9.In de memorie van antwoord na verwijzing van 5 augustus 2014 (randnummers 21-32) heeft Vano de opvatting, zoals die blijkt uit het tussenarrest van 24 juni 2014, als zou de vernietiging van de koopovereenkomst reeds een feit zijn, bestreden. Zij voert aan dat dit eerst het geval is na een expliciete vernietiging in het dictum van een te wijzen arrest.
Het hof verwerpt dit betoog. Wel is juist dat nog een vermelding in het dictum van een (eind)arrest nog vereist is, maar dat wil niet zeggen dat de vernietiging niet reeds nu al een feit is. De door het hof Arnhem (in het lichaam van zijn arrest) uitgesproken vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling is door de Hoge Raad in stand gelaten en kan mitsdien door dit hof niet aan een nader onderzoek worden onderworpen. Dit hof kan niet anders dan de vernietiging in een dictum vastleggen.
Voor zover Vano meent dat het enkele feit dat de vernietiging (nog) niet in het dictum is vastgelegd meebrengt dat er aan die vernietiging in het lichaam van het hof van het arrest van het Arnhem geen rechtsgevolgen te verbinden zijn, is die opvatting onjuist. Een rechterlijke beslissing – ook die welke is vastgelegd in de overwegingen - heeft rechtskracht tussen partijen tot zij is vernietigd. Deze vernietiging zal niet meer volgen. Vano is aan de vernietiging van de koopovereenkomst gebonden. In dit verband wijst het hof erop dat ook overwegingen van een beslissing gezag van gewijsde kunnen hebben, ook als die niet zijn vastgelegd in een dictum. Het hof wijst er bovendien op dat een vernietiging wegens dwaling terugwerkende kracht heeft, ongeacht wanneer de vernietiging in een dictum wordt verwoord. Daarmee heeft het hof nu al rekening mee te houden. Het hof zal mitsdien uitgaan van de vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest van 24 juni 2014.
9.4.11.Zoals overwogen kan alleen nog op de gevolgen van de vernietiging van de koopovereenkomst (ongedaanmaking) worden beslist.
Zoals in de rolbeslissing werd beslist, kunnen wijzigingen van eis, die een nadere invulling of uitwerking aan de vorderingen tot ongedaanmaking gegeven, worden toegelaten. Op de onderliggende vorderingen, of op de nadere invullingen, is immers nog niet beslist door het gerechtshof Arnhem, noch door de Hoge Raad.
Toelaatbaar zijn daarmee de vorderingen onder 1 en 2 van de gewijzigde eis van Vano. De vordering onder 1 (ontvangen huurpenningen) kan worden aangemerkt als een nadere invulling van de oorspronkelijke vordering onder a. [geïntimeerde] betwist overigens niet dat (een deel van de) ontvangen huurpenningen aan Vano ten goede komen.
9.4.12.Niet toelaatbaar zijn de vorderingen onder 3 en 4. Aan deze vorderingen ligt niet ten grondslag een invulling van de ongedaanmakingsverplichtingen (zoals door de advocaat van Vano ter gelegenheid van het pleidooi werd bevestigd), maar nieuwe, niet eerder aangevoerde rechtsgrondslagen, namelijk wanprestatie, onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. Op deze grondslagen is nog niet beslist. Deze vorderingen vallen daarmee buiten de grenzen voor toelaatbaarheid in HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR: 1998:ZC2721, gesteld. Weliswaar heeft Vano de term ongerechtvaardigde verrijking eerder in de procedure laten vallen, maar dit alleen in het kader van de ongedaanmaking van de betaalde huur.
Het hof voegt hieraan toe dat de nieuwe uitbreidingen van eis van Vano een nieuw en verdergaand debat vereisen en een beslissing door het hof nu [geïntimeerde] deze vorderingen, zowel ten aanzien van de grondslag als ten aanzien van de hoogte van de gevorderde bedragen gemotiveerd heeft beslist. Dit leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de procedure waaraan artikel 130 Rv in de weg staat.
Het hof wijst er in dit verband op dat Vano weliswaar stelt dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan haar verplichting de onroerende zaak onbezwaard terug te geven (hetgeen op zichzelf genomen juist is), maar dat [geïntimeerde] daartegen inbrengt dat Vano niet aan haar verplichting tot terugbetaling heeft voldaan van de koopsom zodat zij niet in staat is gesteld de onroerende zaak onbezwaard terug te geven. Dit laatste feit is door Vano betwist, stellende – kort gezegd – dat ook al had zij betaald, dat dan [geïntimeerde] nog niet aan haar verplichting kon voldoen, hetgeen [geïntimeerde] weer betwist. Dit geding na cassatie en verwijzing leent zich niet voor een onderzoek en beslissing dienaangaande.
9.4.13.Vano heeft nog aangevoerd dat haar gewijzigde eis onder 3 (tekortschietend beheer door [geïntimeerde] ) een nadere invulling van en aanvulling vormt op hetgeen eerder werd gevorderd ten aanzien van [Keuken Design] (welke vordering door haar dan ook niet zou zijn ingetrokken, hoewel die vordering niet meer met zoveel worden in het nieuwe petitum wordt genoemd). Dit standpunt kan Vano niet baten, reeds omdat – zoals werd overwogen – de wijziging van eis is gegrond op een nieuwe rechtsgrondslag, die nog niet was aangevoerd vóór het geding in cassatie. De omstandigheid dat Vano eerder één vorm van ondeugdelijk beheer heeft genoemd, rechtvaardigt niet een uitbreiding na cassatie en verwijzing tot andere vormen. Anders dan geldt voor de vorderingen van [geïntimeerde] , is hier niet alleen geen sprake van een nadere invulling van de oorspronkelijke vordering, maar van een (omvangrijke) uitbreiding (van de grondslag) van de oorspronkelijke vordering.
9.4.14.De gewijzigde vordering van Vano onder 4 heeft betrekking op de executoriale verkoop van de onroerende zaak, waarvan de opbrengst € 775.000,- was. Vano wenst met deze vordering haar schade te verhalen, die zij begroot op (in ieder geval) het verschil tussen de onderhandse verkoopwaarde en executieopbrengst. Deze uitbreiding van eis is dus niet toelaatbaar. Vano stelt dat de eiswijziging toelaatbaar is, omdat zij anders gehouden zou kunnen worden te betalen, terwijl zij voor haar schadevordering geen regres meer zou kunnen vinden omdat [geïntimeerde] overladen is met schulden. Dit restitutierisico kan evenwel niet leiden tot toelaatbaarheid van de vordering.