Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het geding na verwijzing
3.De beoordeling na verwijzing
[geïntimeerde] bestreed onder meer dat zij was tekortgeschoten en dat een eventuele tekortkoming aan haar toerekenbaar was en voerde voorts aan dat [appellante] door een eventuele tekortkoming geen schade heeft geleden. Verder deed zij een beroep op rechtsverwerking, althans op art. 7:23 BW (klachtplicht van de koper).
subsidiair onbezwaarde en onbelaste levering [Hof; cursief betreft de eiswijziging],door [appellante] aan [geïntimeerde] van het bedrijfspand aan de [perceel 1] en [perceel 2] te [plaats], zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150.000,00 voor elke dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft, en voor het geval [geïntimeerde] aan deze veroordeling na 30 dagen niet heeft voldaan, voor alsdan te bepalen dat op grond van artikel 3:300 BW dit arrest dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte c.q. notariële machtiging van [geïntimeerde] en alsdan in de plaats zal treden van de akte of een deel daarvan voor het geval dat [geïntimeerde] gehouden is om tezamen met [appellante] één of meer akten op te maken, vermeerderd met de kosten van de provisionele procedure en nakosten.