ECLI:NL:GHSHE:2015:3806

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
HD 200.169.340_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-tijdige inschrijving van rechtsmiddel en ontvankelijkheid in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.S.J.H. van den Bronk, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 4 februari 2015 was gewezen. De rechtbank had in dat vonnis de verdeling van een woonhuis met bijbehorende aanhorigheden vastgesteld en bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor verkoop en levering noodzakelijke wilsverklaring van de partij die niet meewerkt aan de verkoop.

De appellant stelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, ondanks het feit dat de inschrijving van het rechtsmiddel in de openbare registers niet tijdig had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof oordeelde dat de niet-tijdige inschrijving van het hoger beroep in de registers niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid, maar dat dit wel geldt voor de oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte.

Het hof concludeerde dat de inschrijving van het hoger beroep pas op 6 juli 2015 had plaatsgevonden, terwijl het hoger beroep was ingesteld op 29 april 2015. Dit betekende dat de inschrijving niet binnen de vereiste termijn had plaatsgevonden. Het hof verwees de zaak naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde en voor memorie van grieven in de hoofdzaak, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.169.340/01
arrest van 29 september 2015
gewezen in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.E.V. Boersma te Maastricht Airport, gemeente Beek,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 april 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 4 februari 2015 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/03/186679 / HA ZA 14-6)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende verzoek schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
  • de rolbeslissing van de rolraadsheer van 23 juni 2015;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] ;
  • het bij H16-formulier door [appellant] overgelegde uittreksel uit het door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, gehouden rechtsmiddelenregister.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op basis van de gedingstukken in het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1.
In het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – de verdeling van het woonhuis met schuur, ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden vastgesteld, bepaald voor het geval een van partijen niet meewerkt aan de (bij de verdeling bepaalde) verkoop en levering dat het vonnis in de plaats treedt van de voor verkoop en levering noodzakelijke wilsverklaring van die partij, zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), en het meer of anders door partijen in conventie en reconventie gevorderde afgewezen.
3.2.
[appellant] is van het vonnis in hoger beroep gekomen en heeft in de appeldagvaarding gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en zijn vorderingen, zoals in eerste aanleg in reconventie aanhangig gemaakt, toe te wijzen.
3.3.
In zijn rolbeslissing van 23 juni 2015 heeft de rolraadsheer overwogen dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte en dat het hof niet is gebleken dat het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan is ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rolraadsheer heeft beslist dat [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en dat [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld bij antwoordakte te reageren. De zaak is daartoe naar de rol verwezen.
3.4.
In zijn akte heeft [appellant] het volgende gesteld. Het hoger beroep is tegen meer gericht dan alleen tegen de oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
Voor zover het hoger beroep wel betrekking heeft op dat gedeelte van de bestreden uitspraak waarvan de rechtbank heeft bepaald dat het op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats kan treden van een daartoe bestemde akte, is het in de gegeven omstandigheden desondanks ontvankelijk. Volgens vaste jurisprudentie, zie HR 4 mei 2007, NJ 2008/141, dient het verzuim om een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan in te schrijven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv, niet te resulteren in een niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel, indien het alsnog wordt ingeschreven voordat het vonnis waartegen het rechtsmiddel zich richt vatbaar is voor inschrijving in de openbare registers. In dit geval is het bestreden vonnis nog niet vatbaar voor inschrijving in de openbare registers, aangezien nog geen betekening heeft plaatsgevonden aan degene die tot levering is veroordeeld.
Gelet hierop dient hij in de volledige omvang van het hoger beroep ontvankelijk te worden verklaard, aldus [appellant] .
3.5.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is.
3.6.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.6.1.
Uit het bij H16-formulier door [appellant] overgelegde uittreksel uit het door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, gehouden rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 Rv blijkt dat het hoger beroep, dat is ingesteld op 29 april 2015, in het register ingeschreven is op 6 juli 2015. Inschrijving heeft dus niet plaatsgevonden conform artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen ervan.
3.6.2.
De vraag is vervolgens welke gevolgen het niet tijdig inschrijven van het hoger beroep heeft.
3.6.3.
Volgens vaste rechtspraak strekt het voorschrift van inschrijving binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel als bedoeld in artikel 3:301 lid 2 BW ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. In het licht van deze beperkte strekking van artikel 3:301 lid 2 BW leidt de niet tijdige inschrijving van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen (vergelijk onder meer HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4005) en HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615; laatstelijk herhaald in HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531).
3.6.4.
De stelling van [appellant] , dat het verzuim om een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan in te schrijven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv volgens vaste jurisprudentie niet dient te resulteren in een niet-ontvankelijkheid van het rechtsmiddel, indien het alsnog wordt ingeschreven voordat het vonnis waartegen het rechtsmiddel zich richt vatbaar is voor inschrijving in de openbare registers, kan niet als juist worden aanvaard. In de door [appellant] aangehaalde uitspraak van 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7615, heeft de Hoge Raad juist in tegengestelde zin geoordeeld en er bestaat geen aanleiding voor het hof nu in dit geval anders te oordelen.
3.6.5.
Verder overweegt het hof het volgende. Partijen hebben nog geen memories genomen waarin zij zich hebben uitgelaten over het hoger beroep. Welk gedeelte van de uitspraak het hoger beroep precies betreft en welke belangen in hoger beroep betrokken zijn, kan derhalve nog niet vastgesteld worden.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en voor memorie van grieven in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 2015 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 november 2015 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2015.
griffier rolraad