Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] , België,
LABELL IT SERVICES B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/252752 / HA ZA 12-556)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
b) De heren [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] zijn ieder via hun persoonlijke holding aandeelhouder van de besloten vennootschap InfoRhei.
c) InfoRhei en HITS zijn bestuurders en ieder voor 50% aandeelhouder van Mulix Holding B.V. (hierna: Mulix Holding). Mulix Holding is bestuurder en enig aandeelhouder van Mulix B.V. (hierna: Mulix) en bestuurder en - aanvankelijk 65%, later 100% - aandeelhouder van Mulix Zuid-Oost Nederland B.V. (hierna: Mulix ZON).
d) [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 3] en [geïntimeerde] zijn ieder via hun persoonlijke holding voor 25% aandeelhouder van Hillmark B.V. (hierna: Hillmark). Tot het vermogen van deze vennootschap behoren de bedrijfspanden van InfoRhei aan de [adres 1] en [adres 1] en het bedrijfspand van Mulix aan de [adres 2] / [adres 2] , alle te [vestigingsplaats 1] .
e) Mulix en Mulix ZON zijn detacheringsbureaus, werkzaam in de IT-branche. Hun medewerkers worden ingezet ten behoeve van de uitvoering van IT-projecten bij opdrachtgevers.
f) InfoRhei houdt zich bezig met het vervaardigen en implementeren van IT-producten op het gebied van
human resources. Zij voert automatiseringsprojecten uit bij derden, waarvoor zij personeel inleende bij Mulix. Tot medio 2009 was InfoRhei de grootste opdrachtgever van Mulix.
g) [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 3] en [geïntimeerde] hebben in het verleden bij dezelfde werkgever gewerkt. Nadat [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] hun eigen onderneming waren begonnen, ondergebracht in de door hen in 1998 opgerichte vennootschap InfoRhei, bleven zij contact onderhouden met [geïntimeerde] . In 1999 hebben zij [geïntimeerde] benaderd met de vraag of hij belangstelling had om als ZZP-er voor InfoRhei opdrachten uit te voeren. [geïntimeerde] heeft de opdrachten uitgevoerd vanuit HITS, welke vennootschap door hem in 1999 was opgericht. Op 30 mei 2011 heeft [geïntimeerde] Hits Holding opgericht, die bestuurder en enig aandeelhouder is geworden van HITS.
h) InfoRhei kreeg ook detacheringsopdrachten. Dit heeft bij [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 3] en [geïntimeerde] geleid tot de gedachte om deze detacheringsopdrachten onder te brengen in een nieuwe onderneming, waarin InfoRhei en HITS ieder voor 50% zouden deelnemen. Dit heeft op 26 januari 2000 geleid tot de oprichting van Mulix en in 2007 tot de oprichting van Mulix Holding en Mulix ZON. De directietaken werden namens HITS vervuld door [geïntimeerde] en namens InfoRhei door [aandeelhouder 2] . [geïntimeerde] voerde de directie op het operationele vlak en [aandeelhouder 2] hield toezicht op de financiën. In tijdsbesteding gezien omvatte de taak van [aandeelhouder 2] ongeveer een kwart van die van [geïntimeerde] . Als vergoeding voor hun werkzaamheden als indirecte bestuurders van Mulix, betaalde Mulix een
management feeaan HITS van
€ 9.400,- per maand en een
management feeaan Belivox BVBA, de persoonlijke holding van [aandeelhouder 2] , van € 2.467,50 per kwartaal.
i) Mulix behaalde goede resultaten en aan beide aandeelhouders, InfoRhei en HITS, zijn in de periode van november 2004 tot en met januari 2009 voor een bedrag van in totaal € 930.000,- aan managementbonussen uitgekeerd c.q. dividenduitkeringen gedaan.
j) In of omstreeks november 2008 heeft [geïntimeerde] voorgesteld om het pand aan de [adres 3] te [vestigingsplaats 1] te laten aankopen door Hillmark. De andere aandeelhouders van Hillmark hebben zich daartegen verzet, waarna HITS het genoemde pand heeft aangekocht met het oogmerk om op termijn Mulix daarin te huisvesten.
k) Begin 2009 hebben partijen besproken of zij uit elkaar zouden gaan. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt.
l) In de loop van 2009 is de verhouding tussen de aandeelhouders van Mulix Holding verslechterd, onder meer in verband met een e-mailbericht van [geïntimeerde] van 6 mei 2009, waarin hij verlangde dat InfoRhei haar aandelen in Mulix zou verpanden aan HITS, tot zekerheid voor haar betalingsverplichting voor de inleenopdrachten, waarin hij aanspraak maakte op een verhoging van de management fee van HITS bij Mulix met terugwerkende kracht tot 2004 en aangekondigde dat HITS vanaf 1 januari 2009 een
management feein rekening zou brengen van € 13.981,13 per maand. Aan achterstallige
feeplus bonussen vorderde [geïntimeerde] een bedrag van in totaal € 326.471,78. Daarnaast deed hij een nieuw voorstel tot de overname van de aandelen van InfoRhei in Mulix Holding en tot de verkoop van de aandelen van HITS in Hillmark.
m) InfoRhei heeft niet met deze voorstellen ingestemd en heeft ook geweigerd aan de verpanding van de aandelen mee te werken.
n) Op 5 mei 2009 heeft Mulix een bedrag van € 66.550,18 overgemaakt aan HITS, met als omschrijving ‘managementvergoeding jan, feb, mrt, en apr. 2009’.
o) Op 29 mei 2009 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 150.000,- overgemaakt van de bankrekening van Mulix naar de bankrekening van HITS. Op 8 juni 2009 heeft HITS dit bedrag terugbetaald aan Mulix.
p) Tijdens de aandeelhoudersvergadering van Mulix Holding op 16 juni 2009 is het voorstel tot verhoging van een
management feevoor HITS verworpen, doordat InfoRhei tegen dit voorstel stemde.
q) Medio 2009 heeft InfoRhei Mulix meegedeeld dat één van haar grootste klanten, Randstad, haar projectactiviteiten beëindigde.
r) Op 20 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] LaBell opgericht, gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres 3] te [vestigingsplaats 1] . Deze vennootschap heeft als statutair doel het implementeren van software en het verrichten van consultancy-, management- en implementation activiteiten op IT-gebied. LaBell heeft onder meer de handelsnaam Mulix ICT Services gebruikt.
s) Op 1 november 2009 heeft HITS een huurovereenkomst gesloten met Mulix ter zake het pand aan de [adres 3] de [vestigingsplaats 1] , tegen een huurprijs van € 45.250,- per jaar, voor het eerst verschuldigd op 1 februari 2010.
t) Bij verzoekschrift van 28 december 2009 heeft InfoRhei de Ondernemingskamer bij het Gerechtshof te Amsterdam verzocht om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken binnen Mulix Holding en Mulix. Als reden voor dit verzoek heeft InfoRhei aangevoerd dat zij werd belemmerd in de uitoefening van haar bestuurstaak bij de vennootschappen en twijfelde aan het door de vennootschappen gevoerde beleid. Zij stelde dat zij geen, dan wel onvoldoende, informatie kreeg van haar medebestuurder HITS, dat HITS weigerde bestuursvergaderingen te houden over, onder meer, de jaarstukken 2008 van de vennootschappen, zodat de jaarstukken 2008 nog niet waren vastgesteld, en dat zij aanwijzingen had dat HITS in strijd met aandeelhoudersbesluiten gelden uit de vennootschappen wegsluisde, althans reserveerde.
u) Mulix is eind februari 2010 verhuisd naar het pand aan de [adres 3] te [vestigingsplaats 1] .
v) Het door InfoRhei ingediende enquêteverzoek is behandeld op 4 maart 2010. Bij beschikking van 3 mei 2010 (prod. 14 bij dagv. in eerste aanleg) heeft de Ondernemingskamer het verzoek toegewezen. De Ondernemingskamer heeft geconstateerd dat de verstandhouding tussen [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 3] en [geïntimeerde] ernstig was verstoord.
‘Daar komt bij’zo overwoog de Ondernemingskamer
‘dat, zoals InfoRhei bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de hand van de toen overgelegde producties heeft aangevoerd, [geïntimeerde] doende is om de activiteiten van Mulix geheel of gedeeltelijk voort te zetten in de vorm van Labell.’ De Ondernemingskamer vervolgde:
‘ [geïntimeerde] bestrijdt dit niet en voert aan dat deze stap noodzakelijk is omdat Mulix en InfoRhei elkaars concurrenten zijn geworden nadat InfoRhei plotseling en zonder goede grond per 1 juni 2009 is gestopt met het inlenen van personeel van Mulix en hij zich verantwoordelijk voelt voor het personeel van Mulix. Partijen verwachten niet dat een voldoende verbetering van verstandhouding en het onderlinge vertrouwen mogelijk is en geven er de voorkeur aan dat hun wegen zich scheiden. Partijen zijn het erover eens dat het voor de hand ligt dat InfoRhei daartoe haar aandelen in Mulix Holding verkoopt en overdraagt aan HITS en dat HITS haar aandelen in Hillmark overdraagt aan de overige aandeelhouders van Hillmark. Tot op heden zijn partijen niet zelfstandig in staat gebleken te komen tot een ontvlechting omdat zij geen overeenstemming kunnen bereiken over de waarde van de over te dragen aandelen.Tegen deze achtergrond hebben partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te gelasten zowel ten aanzien van Mulix Holding en Mulix als ten aanzien van Hillmark met dien verstande dat de te benoemen onderzoeker in eerste instantie de mogelijkheden zal onderzoeken om te komen tot een ontvlechting van de belangen van [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 3] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds. (…) De Ondernemingskamer zal een onderzoek gelasten naar het beleid en de gang van zaken van Mulix Holding en Mulix. (…) De ernstig verstoorde verstandhouding tussen [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 3] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds brengt mee dat een impasse is ontstaan in het bestuur van Mulix Holding en Mulix, als gevolg waarvan de jaarstukken over 2008 nog altijd niet zijn vastgesteld, zodat er reeds daarom gegronde redenen bestaan om aan de juistheid van het beleid te twijfelen. Het onderzoek zal betrekking hebben op het tijdvak vanaf mei 2009, zodat ook de beëindiging van het inlenen van Mulix personeel door InfoRhei en de reactie daarop van Mulix alsmede de discussie over de hoogte van de aan HITS toekomende managementvergoeding voorwerp van onderzoek kunnen zijn.’w) Bij beschikking van 20 mei 2010 is mr. O.J.H.M. van Eijndhoven (hierna: Van Eijndhoven) tot onderzoeker benoemd, waarbij hij als taak heeft meegekregen het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een ontvlechting te komen.
x) Op 11 januari 2011 heeft Van Eijndhoven een onderzoeksverslag (prod. 15 bij dagv. in eerste aanleg) uitgebracht, waaruit blijkt dat hij voorstellen heeft gedaan om tot ontvlechting te komen en dat partijen daarover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Van Eijndhoven is tot de conclusie gekomen dat er tussen partijen een diepgeworteld wantrouwen en een groot gebrek aan wederzijds respect is ontstaan.
y) De eindconclusies in het verslag van Van Eijndhoven luiden
[samengevat, toevoeging hof]als volgt:
- De relatie tussen Mulix en InfoRhei is in zekere zin ambivalent. InfoRhei participeert voor 50% in Mulix en Mulix heeft geen belang in InfoRhei. Daarnaast is er tussen Mulix en InfoRhei een contractuele relatie die een zekere afhankelijkheid van Mulix bij InfoRhei teweeg heeft gebracht. In die contractuele relatie heeft InfoRhei een behoorlijke marge genomen in de ingekochte diensten van Mulix. De - niet door bewijs gestaafde - stelling van [geïntimeerde] dat dit zo niet is afgesproken is aannemelijk, gelet op de participatie van InfoRhei in Mulix. Profijt voor InfoRhei komt tot uitdrukking in de winstgerechtigdheid van InfoRhei bij Mulix. Nu lijkt er sprake te zijn van ‘dubbelop’.
- Ambivalentie is ook ontstaan ten gevolge van de beëindiging van de contractuele relatie tussen InfoRhei en Mulix, omdat InfoRhei vanuit die voormalige contractuele relatie commercieel voordeel kan halen bij klanten die tevoren specifiek - weliswaar door tussenkomst van InfoRhei - door Mulix werden bediend.
- Deze ambivalentie krijgt nog een extra dimensie omdat [geïntimeerde] /HITS niet participeert in InfoRhei en dus niet de mogelijkheid heeft om het handelen van InfoRhei te laten toetsen als mogelijk wanbeleid.
- [geïntimeerde] (HITS) is ertoe overgegaan om de activiteiten van Mulix geheel of gedeeltelijk voort te zetten in de vorm van LaBell. De vraag is of het er feitelijk op neer komt dat [geïntimeerde] de door Mulix gedreven onderneming overhevelt naar LaBell. Daartoe is het bestuur als zodanig niet gerechtigd, laat staan een niet zelfstandig bevoegde bestuurder.
- De handelwijze van [geïntimeerde] /HITS vertoont enige gelijkenis met de casus [X.] / [Y.] (Hof Amsterdam [OK] 16 maart 1995, JOR 1996, 54), waarin de Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat het niet aangaat dat een bestuurder nog voordat de samenwerking met de andere bestuurder in het verband van de vennootschap op behoorlijke wijze is geëindigd, concurrerende activiteiten gaat ontwikkelen, de samenwerking abrupt beëindigt en de activiteiten die hij tot dan toe in het kader van de vennootschap bedreef voor zichzelf en samen met anderen is gaan bedrijven, in volle concurrentie met de vennootschap.
- Daar staat tegenover dat de Mulix-LaBell-constructie geen andere is dan hetgeen er feitelijk in de contractuele relatie Mulix-InfoRhei bij klanten van laatstgenoemde plaatsvond, zulks in strijd met de volgens [geïntimeerde] gemaakte afspraken die - zoals de onderzoeker heeft aangegeven - ook (zouden) passen binnen de participatie gedachte (InfoRhei als 50% aandeelhouder van Mulix). Het is de vraag
[aldus nog steeds Van Eijndhoven, toevoeging hof]of er voldoende rechtvaardigingsgronden zijn voor de opvatting van [geïntimeerde] /HITS en de daaruit voortvloeiende handelwijze.
- De door [geïntimeerde] gewenste verhoogde management fee behoeft een daaraan ten grondslag liggend besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders. Dit is niet genomen. Uit frustratie daarover heeft [geïntimeerde] enerzijds de voorziening van € 326.471,- in de balansen 2008/2009 opgenomen en anderzijds een bedrag van € 66.550,18 daadwerkelijk door Mulix aan HITS laten overmaken. De voorziening heeft niet geleid tot een daadwerkelijke uitbetaling; de betaling van het bedrag van € 66.550,18 is niet teruggedraaid.
- Het bedrag van € 150.000,- is daadwerkelijk teruggeboekt op de rekening van Mulix.
- Voor de verhuizing van Mulix naar de [adres 3] ontbreekt een bestuursbesluit, maar informele toestemming zou kunnen worden afgeleid uit e-mailverkeer.
- Geen bestuursbesluit is genomen over de door Mulix voor haar rekening genomen verbouwingskosten van het gehuurde pand [adres 3] . Deze kosten zijn wel geactiveerd en daarop wordt de normale afschrijvingspolitiek toegepast, terwijl bij het vaststellen van de hoogte van de huur door Mulix te betalen aan HITS, rekening is gehouden met omstandigheid dat deze verbouwingskosten ten laste van Mulix zijn gekomen.
- [geïntimeerde] heeft op verzoek van de onderzoeker diverse malen tussentijdse financiële gegevens over Mulix en LaBell verstrekt en deze zijn door de onderzoeker aan InfoRhei ter beschikking gesteld conform de door [geïntimeerde] aan de Ondernemingskamer gedane toezegging.
z) Op 8 maart 2011 heeft InfoRhei bij de Ondernemingskamer een verzoekschrift ingediend om op basis van het onderzoeksverslag uit te spreken dat er sprake is van wanbeleid van Mulix en Mulix Holding en om een aantal voorzieningen te treffen.
aa) Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2011 is opnieuw aangedrongen op een ontvlechting. InfoRhei en HITS zijn daarin meegegaan en hebben een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin zij zich hebben verbonden een bindend adviseur de waarde te laten vaststellen.
bb) Bij beschikking van 4 mei 2011 heeft de Ondernemingskamer drs. P. den Hertog RA RV van Grant Thornton Accountants te [vestigingsplaats 2] benoemd tot bindend adviseur.
cc) Bij brief van 14 juli 2011 heeft de bindend adviseur de Ondernemingskamer meegedeeld dat hij zich genoodzaakt ziet zijn opdracht neer te leggen, omdat het niet is gelukt om partijen voor overleg bij elkaar te krijgen.
dd) Bij brief van 23 juni 2011 heeft Mulix Holding een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders bijeen geroepen. Tijdens de vergadering op 11 juli 2011 is InfoRhei niet verschenen, maar wel haar raadsman, die tegen het voorstel heeft gestemd om het faillissement aan te vragen.
ee) Op 5 juli 2011 hebben twee werknemers het faillissement van Mulix aangevraagd.
ff) Op 26 juli 2011 is het faillissement van Mulix uitgesproken, met benoeming van
mr. P.C.H. Jansen tot curator.
gg) InfoRhei heeft zich op 19 oktober 2011, met een aanvullend verzoekschrift, opnieuw tot de Ondernemingskamer gewend om een uitspraak te krijgen over het gevoerde beleid.
hh) In haar beschikking van 20 januari 2012 (prod. 19 bij dagv. in eerste aanleg) heeft de Ondernemingskamer onder meer als volgt overwogen:
‘3.7 Ook indien aangenomen wordt dat HITS/ [geïntimeerde] op begrijpelijke gronden meende dat Inforhei in juni 2009 op onbehoorlijke wijze feitelijk een einde maakte aan de samenwerking tussen Inforhei en Mulix c.s. en HITS/ [geïntimeerde] aldus zelfstandig zorg diende te dragen voor het voortbestaan van de onderneming van Mulix, mede in het belang van haar werknemers, rechtvaardigt dit niet dat HITS/ [geïntimeerde] als (indirect) bestuurder van Mulix heeft bewerkstelligd dat de onderneming van Mulix feitelijk werd overgedragen aan Labell, zonder dat het belang van Mulix c.s. daarbij gediend was. De verklaring van HITS/ [geïntimeerde] dat de oprichting van Labell noodzakelijk was omdat klanten geen vertrouwen meer hadden in Mulix/Inforhei, acht te Ondernemingskamer ongeloofwaardig gelet op het feit dat Labell aanvankelijk, tot 26 januari 2011, de handelsnaam Mulix ICT Services heeft gevoerd en omdat uit de door Inforhei in dit verband overgelegde stukken (waaronder door Labell verzonden declaraties) blijkt dat [geïntimeerde] bij klanten de indruk heeft willen wekken dat Labell en Mulix feitelijk dezelfde entiteit waren.’en
‘3.13 De Ondernemingskamer is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene (…) blijkt dat de onderlinge verstandhouding tussen [aandeelhouder 2] , [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 3] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds door een onmogelijkheid tot samenwerking zodanig ernstig is verstoord dat er een blijvende impasse is ontstaan in zowel de bestuurlijke verhouding als tussen de aandeelhouders. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van wanbeleid van Mulix Holding en Mulix. De vraag of HITS/ [geïntimeerde] het oogmerk had om Mulix te ontmantelen, zoals Inforhei stelt, behoeft gelet hierop niet te worden beantwoord.’Bij dezelfde beschikking heeft de Ondernemingskamer beslist dat er sprake is van wanbeleid van Mulix Holding en Mulix en dat Mulix Holding moeten worden ontbonden. Mr. P.R. Dekker te [vestigingsplaats 3] is tot vereffenaar benoemd.
ii) De vereffenaar heeft de nog zittende bestuurders uitgeschreven uit het handelsregister. Tot de vereffening is het niet gekomen.
jj) Bij vonnis van 29 mei 2012 is Mulix Holding in staat van faillissement verklaard en bij vonnis van 4 december 2012 is hetzelfde gebeurd met Mulix ZON, in beide gevallen met benoeming van mr. P.C.H. Jansen tot curator.
kk) De curator heeft zich in voornoemde faillissementen op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van transacties tussen de gefailleerde vennootschappen enerzijds en [geïntimeerde] en aan hem gelieerde vennootschappen (Hits Holding, HITS en LaBell) anderzijds, die als Paulianeus c.q. onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, waardoor de boedel schade heeft geleden. De curator heeft van deze transacties/rechtshandelingen de nietigheid ingeroepen op grond van artikel 42 jo. 43 Fw en heeft [geïntimeerde] en de aan hem gelieerde vennootschappen aansprakelijk gesteld voor de door de boedel geleden schade.
ll) [geïntimeerde] en de aan hem gelieerde vennootschappen hebben zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van Paulianeuze transacties/rechtshandelingen.
mm) Ter beëindiging van hun geschil hebben de curator, Hits Holding, HITS, LaBell en [geïntimeerde] op 7 mei 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat LaBell aan de boedel een bedrag van € 50.000 betaalt, waarna de curator schriftelijk zal bevestigen dat het inroepen van de nietigheid van de betreffende transacties/rechtshandelingen als ingetrokken kan worden beschouwd. Tevens is overeengekomen dat LaBell na betaling van dit bedrag gerechtigd is om exclusief gebruik te maken van de commerciële naam Mulix.
1. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens InfoRhei en de veroordeling van [geïntimeerde] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan InfoRhei te betalen de daardoor veroorzaakte schade, op te maken bij staat,
2. een verklaring voor recht dat LaBell onrechtmatig heeft gehandeld jegens InfoRhei en de veroordeling van LaBell om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan InfoRhei te betalen de daardoor veroorzaakte schade, op te maken bij staat,
3. de veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
management feetoekwam (zie 3.1 onder m, n, n, p). [geïntimeerde] voelde zich ondergewaardeerd en stoorde zich eraan dat InfoRhei deelde in de winst van Mulix, terwijl hij niet deelde in de winst van InfoRhei. Na 1 juni 2009 zag [geïntimeerde] InfoRhei als een concurrent van Mulix, die de Randstadactiviteiten ten dele voortzette en andere activiteiten ondernam met eigen of met elders, en dus niet langer bij Mulix, ingehuurd personeel. De door [geïntimeerde] geuite bezwaren hebben enige weerklank gevonden in onderzoeksverslag van Van Eijndhoven, die ten aanzien van de winstgerechtigdheid van InfoRhei bij Mulix concludeert dat sprake lijkt te zijn geweest van een ‘dubbelop’ situatie ten gunste van InfoRhei (zie het onderzoeksverslag onder V.3; zie ook r.o. 3.1 onder y) en die constateert dat InfoRhei geen eenduidig antwoord heeft gegeven op de vraag of InfoRhei bij Randstad (en eventueel bij andere klanten) werkzaamheden is gaan verrichten die tevoren door Mulix werden gedaan (zie het onderzoeksverslag onder II.5.18 en III).
enigeoorzaak van het faillissement is geweest; het hof komt daar hierna op terug).
opzetbij [geïntimeerde] om InfoRhei te benadelen door LaBell op te richten, de onderneming van Mulix over te hevelen naar LaBell, zo het faillissement van Mulix te veroorzaken en de aandelen van Mulix Holding daardoor waardeloos te maken. Het bestaan van deze opzet heeft InfoRhei onderbouwd door te betogen dat aan het handelen van [geïntimeerde] in verband met Mulix en LaBell, gelet op de slechte onderlinge verhoudingen en de oorzaken daarvan, geen andere intentie ten grondslag
kanhebben gelegen dan de opzet om InfoRhei te benadelen. InfoRhei heeft daarnaast bij conclusie van repliek in conventie (als productie 1) een schriftelijk stuk overgelegd, inhoudende - volgens InfoRhei - de weergave van een verklaring van de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), oud-medewerker van Mulix en medeaandeelhouder in LaBell, ten overstaan van [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] . De inhoud van dit stuk vormt volgens InfoRhei een nadere onderbouwing van de gestelde opzet. InfoRhei heeft aangeboden om [getuige 1] als getuige te laten horen. InfoRhei heeft daarnaast aangeboden om [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen te laten horen, die zouden kunnen verklaren dat zij van [geïntimeerde] hebben vernomen dat zijn opzet erop gericht was om InfoRhei te benadelen (zie eerder r.o. 3.10.2).
de opzet heeft gehad om InfoRhei te benadelen(de bewijsopdracht betreft, voor alle duidelijkheid, alleen het gecursiveerde). Het voorgaande betekent dat ook grief II slaagt.
‘er geen verdere genoegzame onderbouwing is van de stelling van InfoRhei dat LaBell onrechtmatig jegens InfoRhei handelt’.
jegens Mulixonrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de tekortkoming van [geïntimeerde] . Uit de eigen, door InfoRhei niet weersproken, stellingen van LaBell volgt dat zij niet tot doel had om activiteiten op het gebied van de ICT-detachering te ondernemen. Niettemin is LaBell daartoe overgegaan, terwijl - naar LaBell onweersproken heeft gesteld - de aanvankelijk beoogde activiteiten op het gebied van sport en
social medianiet van de grond zijn gekomen. Handelend persoon namens LaBell is steeds geweest haar bestuurder [geïntimeerde] . Diens wetenschap als bestuurder van Mulix was daarmee ook aanwezig binnen LaBell. Laatstgenoemde wist daarom (onder meer) dat [geïntimeerde] binnen Mulix handelde zonder instemming van zijn medebestuurder [aandeelhouder 2] en buiten medeweten van aandeelhouder InfoRhei. LaBell heeft vervolgens activiteiten van Mulix overgenomen en verder ontplooid, daarbij gebruik makend van de handelsnaam Mulix IT Services en van briefpapier waarop die handelsnaam duidelijk zichtbaar was vermeld en haar eigen naam slechts zijdelings. LaBell heeft aldus een deel van de met de activiteiten op het gebied van de ICT-detachering te behalen winst aan Mulix onttrokken, wetend dat Mulix vanaf medio 2009 in een kwetsbare positie verkeerde. Vaste jurisprudentie is dat het enkele profiteren van wanprestatie niet onrechtmatig is en dat daarvoor, naast de wetenschap van de wanprestatie, bijkomende omstandigheden van ernstige aard nodig zijn. Het onmiddellijk hiervoor vermelde levert naar het oordeel van het hof zodanige omstandigheden op.
4.De uitspraak
's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
dinsdag 13 oktober 2015voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;