In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een executiegeschil. De appellante, Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de executie van een verstekvonnis was geschorst. Het hof moest beoordelen of er redenen waren om de executie van het bij verstek gewezen vonnis te schorsen. De zaak was eerder behandeld in een tussenarrest van 3 maart 2015, waarin het hof partijen in de gelegenheid had gesteld om relevante stukken in te brengen.
Het hof oordeelde dat het spoedeisend belang aan de zijde van de geïntimeerde, die in de zaak betrokken was, nog steeds bestond. De huurovereenkomst was ontbonden en de ontruiming was gelast. Het hof concludeerde dat de executie van het verstekvonnis niet geschorst kon worden, omdat de grieven van Woonbedrijf slagen. Het hof oordeelde dat er geen misbruik van recht was en dat de geïntimeerde onvoldoende argumenten had aangedragen om de executie te blokkeren. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
De uitspraak van het hof benadrukt de voorwaarden waaronder een executiegeschil kan worden beoordeeld, met name in het geval van een verstekvonnis. Het hof bevestigde dat de executie kan doorgaan, tenzij er duidelijke redenen zijn om dit te schorsen, zoals juridische of feitelijke misslagen, of misbruik van bevoegdheid.