Induco heeft aangevoerd dat de lening een kortlopende betrof met een algehele aflossing per 31 december 2006 (nr. 1 dagvaarding in eerste aanleg). Nu uit niets blijkt dat Induco na 31 december 2006 incassomaatregelen heeft genomen, maar kennelijk zonder meer de regelmatige rentebetalingen tot 1 juli 2008 heeft geaccepteerd, leidt het hof daaruit af dat de duur van die lening al dan niet stilzwijgend is verlengd waarbij geen nieuwe datum is overeengekomen tegen welke de geleende som diende te worden terugbetaald.
Bij brief van 14 augustus 2008 (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) verzoekt Induco aan Groenflex de lening per 1 september 2008 af te lossen. Bij aangetekende brief van de raadsman van Induco van 21 november 2008 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg), wordt meegedeeld dat de lening per direct opeisbaar is en wordt Groenflex uitgenodigd om met de raadsman contact op te nemen om een regeling te treffen voor een redelijke aflossing. Het hof begrijpt dat de periode waarin deze brieven zijn gestuurd min of meer samenviel met de periode waarin is beslist om van Groenflex een beheersonderneming te maken in plaats van een werkonderneming en daaraan uitvoering is gegeven. Gesteld noch gebleken is echter dat die brieven de oorzaak waren voor de beslissing om over te gaan tot een beheersonderneming. Gesteld noch gebleken is verder dat de beslissing van Groenflex om over te gaan naar een beheersonderneming fout was, zodat die beslissing niet kan meespelen bij de vraag of I & I c.s. een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof weegt hierbij ook mee dat niet is weersproken dat Groenflex in 2006 dringend geld nodig had en dat uit het feit dat de bank in het eerste kwartaal van 2009 niet meer wilde lenen aan Groenflex moet worden afgeleid dat ook de bank het nodige aan Groenflex had uitgeleend, maar kennelijk niet meer voldoende toekomst in Groenflex zag om nog meer aan haar te lenen. Dat die beslissing om over te gaan tot een beheersonderneming met zich bracht dat de stroom debiteuren van Groenflex zou opdrogen is logisch, maar brengt niet zonder meer met zich dat de beslissing om te veranderen naar beheersactiviteiten tot het oordeel moet leiden dat I & I c.s. als bestuurders wisten of redelijkerwijze hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Het feit dat uit de gedeponeerde jaarcijfers over 2009 van Groenflex blijkt dat haar vaste activa in 2008 nog een balanswaarde had van € 223.684,-, terwijl die vaste activa er eind 2009 niet meer was en dat haar eigen vermogen is gedaald van € 142.879,- positief naar € 711.287,- negatief, betekent, zonder nadere door Induco te stellen feiten, alleen maar dat het slecht ging met Groenflex. Het brengt zonder nadere door Induco te geven toelichting, die ontbreekt, niet met zich dat I & I c.s. een ernstig verwijt valt te maken van het feit dat de onderhavige lening niet is terugbetaald. Uit een en ander moet worden afgeleid dat het Groenflex kennelijk slecht tot zeer slecht ging, zonder dat daarvan in dit geding I & I c.s. als bestuurders een ernstig verwijt viel te maken. Ook de stelling van Induco dat Groenflex door de verkoop van de activa is leeggehaald, brengt zonder nadere door haar te geven, maar ontbrekende toelichting, niet met zich dat de verkoopprijs van € 150.000,- veel te laag was en dat daarmee I & I ernstig kan worden verweten dat de verhaalsmogelijkheden van Induco illusoir zijn gemaakt. Induco heeft verder evenmin betwist dat met die koopsom van € 150.000,- in 2009 en 2010 crediteuren van Groenflex zijn betaald. Dat hierbij sprake is geweest van selectieve betaling waarbij I & I c.s. bijvoorbeeld valt te verwijten dat enkel Groenflex niet is betaald, is niet gebleken. Het hof weegt hierbij mee dat Induco de eerste serieuze rechtsmaatregelen heeft genomen op 28 maart 2011 door betekening van de dit geding inleidende dagvaarding aan I & I c.s.
Het is naar het oordeel van het hof in het maatschappelijk verkeer niet ongebruikelijk dat de naam van een rechtspersoon wordt gewijzigd, zonder dat daarvan aan elke crediteur mededeling wordt gedaan, en dat er daarna naar “buiten toe” niets verandert en dus zaken als vermelding op bankafschriften en logo’s op auto’s gelijk blijven. Een regel inhoudende dat een rechtspersoon een naamsverandering aan betrokkenen moet meedelen, bestaat niet.
Al met al kan het hof uit de door Induco gestelde feiten dan ook niet afleiden dat I & I c.s. als bestuurders van Groenflex zodanig hebben bewerkstelligd of toegelaten dat Groenflex haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet is nagekomen dat hen daarvan als bestuurders jegens Induco, mede gelet op hun verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de tweede grief slaagt.
Het hof merkt nog op dat hetgeen Induco in eerste aanleg heeft aangevoerd omtrent de verkoop van de aandelen Groenflex aan de Stichting Rijnstaete in antwoord is geweest op hetgeen I & I c.s. in hun conclusie van antwoord tevens eis in reconventie daaromtrent hebben aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat Induco dit bij conclusie van antwoord in reconventie aangevoerde in eerste aanleg mede ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering. In haar memorie van antwoord vermeldt zij ook het een en ander over deze verkoop, maar niet zodanig duidelijk dat daaruit moet worden afgeleid dat zij deze hele verkooptransactie als vermeerdering van eis aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen. Het hof gaat dus voorbij aan hetgeen omtrent die verkooptransactie aan de Stichting Rijnstaete is aangevoerd.