[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel.
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van - kort gezegd - een poging tot gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [A] (met uitzondering van een aantal pro memorie-posten) volledig toegewezen en is ten behoeve van die benadeelde partij aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Van de in beslag genomen telefoon en simkaart is de teruggave aan de verdachte gelast.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, zijn raadsman en (de advocaat van) de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. In subsidiaire zin heeft hij verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en de te nemen beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging dan de rechtbank. Voorts is in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - gewijzigd. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [A] een hard voorwerp tegen het hoofd heeft gegooid, althans met een stok hard tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) van een telefoon, gepleegd op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray ten opzichte van genoemde [A] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen genoemde [A] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld heeft bestaan in het gooien van een hard voorwerp tegen het hoofd van genoemde [A] , althans het met een stok hard slaan tegen het hoofd van genoemde [A] ,
welk feit werd gepleegd op de openbare weg, de Parkweg, in elk geval op een openbare weg,
terwijl dit feit voor die [A] zwaar lichamelijk letsel (te weten zeer ernstig hersenletsel) ten gevolge had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Gelijk de rechtbank heeft het hof in de redactie van het primair ten laste gelegde de zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’ toegevoegd, nu dat evident de bedoeling is geweest van de steller van de tenlastelegging. De verdediging wist dat zij zich daartegen had te verweren en heeft dat ook gedaan. De verdachte is door deze verbetering dan ook niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 februari 2013 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [A] met een stok hard tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een telefoon, gepleegd op 16 februari 2013 in de gemeente Venray ten opzichte van genoemde [A] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs: de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
1. Op zaterdag 16 februari 2013 te 19:12 uur werd bij de politie, regio Limburg-Noord, melding gedaan van een gewonde vrouw die zich bij de huisartsenpost te Venray had gemeld.De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn vervolgens ter plaatse gegaan en hebben aldaar gesproken met arts [B] . Hij verklaarde dat het slachtoffer, genaamd [A] , door haar buurvrouw en dochtertje was binnengebracht en dat hij had gezien dat zij direct medische hulp nodig had. Hij verklaarde voorts dat hij op haar achterhoofd twee grote wonden had gezien. Hij omschreef deze wonden als volgt:
“De wonden waren breed en rechthoekig. De twee wonden lagen ongeveer zeven centimeter uit elkaar. De rechterwond van het slachtoffer was dieper dan de linker. De rechterwond was dusdanig diep dat ik op de schedel kon kijken. (…) Als ik de wonden zie, dan moet er met flinke kracht op het hoofd zijn geslagen. Ik kon aan de wonden duidelijk zien dat er van boven naar beneden is geslagen.”Hij vertelde dat het slachtoffer redelijk snel is overgebracht naar het ziekenhuis te Venlo
.
2. In het ziekenhuis te Venlo is het slachtoffer op de spoedeisende hulp onderzocht door arts [C] . Deze arts heeft desgevraagd de volgende medische informatie verstrekt:
“Naam: [A]
Voornamen: [voornamen A] (...)
[Vraag]: Welk letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?[Antwoord]: Twee forse wonden achterhoofd; 10 en 12 centimeter. Bloeduitstorting rechter hand en bloeduitstorting rechter oog.
[Vraag]: Is er sprake van uitwending bloedverlies?
[Antwoord]: Ja, ernstig. (…)
[Vraag]: Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht.
[Antwoord]: 16 februari 2013.
[Vraag]: Overige van belang zijnde informatie (…)
[Antwoord]: Zeer ernstig hersenletsel.”
3. Het slachtoffer, aangeefster [A] , heeft op 18 februari 2013 aangifte gedaan en bij gelegenheid daarvan het volgende verklaard.
“Bij deze wil ik aangifte doen van poging doodslag (…). Ik ben overvallen, waarbij geweld tegen mij is gebruikt, waaraan ik ernstig hoofdletsel heb overgehouden. Verder is mijn gsm gestolen.
Op zaterdag 16 februari 2013ben ik omstreeks 17:30 uur van huis gegaan. Ik ging de hond uitlaten. Het was mijn bedoeling om naar het bos te lopen bij Vlakwater in Venray. Dit deed ik dus ook. Ik schat dat het ongeveer 15 minuten lopen is vanaf mijn woning. (…) Eenmaal aangekomen bij een bankje bij Vlakwater, ging ik (…) zitten. (…) Ik schat dat ik omstreeks 17:45 uur bij dit bankje was.
Op het moment dat ik op het bankje zat, kwam er een man voorbijgelopen. (…) Deze man sprak mij nog aan over het feit dat er een lage mist hing. Dit vond hij mooi. Ik heb hier nauwelijks op gereageerd en heb de man ook niet echt gesproken. (…) Ik had mijn hond op dat moment los lopen. Ik zat op het bankje om mijn mailverkeer van mijn collega te beantwoorden. Mijn account zit gekoppeld aan mijn dienst-gsm. (…) Dit is het moment geweest dat ik plotseling een klap achter op mijn hoofd voelde. (…) Vanaf het moment dat ik deze klap op mijn hoofd kreeg, ben ik een stuk van de film kwijt. (…) Ik heb zelf bewust meegekregen dat ik één klap heb gevoeld. Ik weet van de chirurg dat ik zeker twee flinke klappen moet hebben gehad. (…) Op het moment van die klap voelde ik een heftige pijn. (…) Op het moment dat mijn bewustwordingsproces weer wat op gang kwam, begon ik mij een beetje te beseffen wat er aan de hand was. (…) Het gevoel dat ik overvallen was, kwam ten eerste door het feit dat ik zo onder het bloed zat. Ik wilde mijn dochter bellen, zodat ze mij kon komen halen. Op dat moment kon ik mijn telefoon nergens vinden. (…) Mijn gsm is een zwarte Samsung Galaxy S2. (…) Het nummer van de gsm is [telefoonnummer] . (…)
Nadat ik weer een beetje bij bewustzijn was, heb ik zo goed en kwaad als het kon mijn spullen bij elkaar gepakt. Ik riep mijn hond die ik nog heb aangelijnd. Ik wilde naar huis gaan, maar omdat ik mij zo slecht voelde, heb ik eerst nog even op het bankje gelegen (…). Vervolgens ben ik weer opgestaan en ben naar huis gelopen. (…) Ik heb de hele weg naar huis gehuild van de pijn en de schrik.”
4. De man die aangeefster bij het bankje heeft aangesproken, blijkt de getuige [D] te zijn. Hij heeft ten overstaan van de politie de volgende verklaring afgelegd.
“Vandaag, zaterdag 16 februari 2013 omstreeks 18.00 uur liep ik met mijn hond over het terrein van het oude zwembad in de richting van de Parkweg (fietspad) te Venray. Ik zag (…) dat er ter hoogte van de Parkweg een vrouw op het aldaar gelegen bankje zat.
Deze vrouw groette ik, sprak haar aan en attendeerde haar op de laaghangende nevel. (…) Omdat deze vrouw niet reageerde op mijn aanspreken ben ik vervolgens doorgelopen. Toen ik over de Parkweg (fietspad) liep, hoorde ik achter mij iemand een vreemd geluid maken. Ik bevond mij op dat moment op zo’n honderd meter van het bankje (…). Het geluid kwam dus vanuit de richting van het bankje waar ik dus eerder langs was gelopen. Vanaf de plek waar ik op dat moment liep, had ik geen zicht meer op het bankje. Toen ik thuis was aangekomen heb ik de mand met open haard hout gevuld en de hond gevoerd. Op het moment dat ik naar binnen wilde gaan, hoorde ik datzelfde geluid weer, doch nu nabij mijn woning aan de [straat] . Ik zag dezelfde vrouw die ik eerder op het bankje had zien zitten, die schuifelend in de richting van de Westsingel liep. Ik hoorde dat deze vrouw een jammerend/huilend geluid maakte.”
5. De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 16 en 17 februari 2013 diverse forensische onderzoeken verricht. Eén van die onderzoeken had betrekking op de situatie aan de Parkweg te Venray en een daar aangetroffen stuk hout dat als slagwapen kan zijn gebruikt. Dat onderzoek is op 16 februari 2013 verricht door [verbalisant 3] . Hij heeft daarover het volgende gerelateerd.
“Op zaterdag 16 februari 2013, omstreeks 20:00 uur, werd door mij (…) een forensisch onderzoek ingesteld aan de Parkweg te Venray (…). Bij twee met de rugzijde tegen elkaar geplaatste bankjes aan de Parkweg te Venray werd onder andere een stuk hout aangetroffen dat (…) als slagwapen is gebruikt. (…) Ik zag (…) dat het stuk hout circa 72 centimeter lang was en aan het dikke uiteinde een diameter had van circa 7 centimeter. Bij weging zag ik dat het stuk hout circa 1.300 gram woog. Ik zag dat op het stuk hout op twee plaatsen bloed zat met daarin haren die qua lengte overeenkwamen met de haarlengte van het slachtoffer.”
6. In de avond van 16 februari 2013 is er een telefoontap aangesloten op het telefoonnummer van aangeefster. Na het aansluiten van de telefoontap werd vanaf 21:05 uur een eerste gesprek opgenomen en afgeluisterd. De simkaart behorend bij het telefoonnummer van aangeefster bleek vervolgens in een ander telefoontoestel te zijn geplaatst. Ook op dat telefoontoestel is een telefoontap aangesloten. Vastgesteld werd dat er zeer vaak werd gebeld naar Marokkaanse nummers (108 gesprekken tussen 16 februari 2013 vanaf 21:05 uur en 17 februari 2013 te 03:34 uur, waarvan 21 gesprekken waarin ook daadwerkelijk is gesproken). Er werd gebeld door personen met de namen [naam verdachte] , [naam E] en [naam F] . Veelal was het [naam verdachte] die belde.Tijdens deze telefoongesprekken werd de zendmast aangestraald die gelegen is aan de Veltumse Kleffen te Venray. Na verder tactisch en technisch onderzoek werd vastgesteld dat de simkaart van aangeefster zich moest bevinden in of nabij de woning aan de [adres] te Venray. Blijkens informatie van de gemeentelijke basisadministratie stonden op dit adres [E] , zijn vrouw [F] en hun in [2013] geboren baby ingeschreven.
Later bleek dat in deze woning ook de broer van [F] , de verdachte [verdachte] , verbleef. Aan hem was een visum verstrekt om in Nederland te verblijven.
7. Er is onderzoek gedaan naar de historische printgegevens van de communicatiemiddelen die in gebruik waren bij aangeefster en de verdachte. Dit leverde ten aanzien van het telefoonnummer van aangeefster onder meer de volgende uitgaande gesprekken en sms-berichten op.
Tijdstip
Gesprek(sduur) c.q.
sms-bericht
Telefoonnummer waarnaar het gesprek of sms-bericht uitging
Telefoon waarin de simkaart zich bevindt
17:57:15 uur
Gesprek van 0 seconden
Een vrouw uit [plaats] (Limburg), die een zus is van iemand die door aangeefster werd begeleid
Samsung Galaxy van aangeefster
17:58:16 uur
Gesprek van 0 seconden
Een vrouw uit [plaats] (Limburg), die een zus is van iemand die door aangeefster werd begeleid
Samsung Galaxy van aangeefster
18:02:06 uur
Gesprek van 0 seconden
De man van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:02:39 uur
Gesprek van 26 seconden
De man van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:06:32 uur
Gesprek van 0 seconden
[stichting] in Venlo, werkgever van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:07:38 uur
Gesprek van 0 seconden
[stichting] in Venlo, werkgever van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:07:44 uur
Gesprek van 0 seconden
[stichting] in Venlo, werkgever van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:12:11 uur
Sms-bericht
De man van aangeefster
Onbekend (niet geregistreerd)
18:12:12 uur
Sms-bericht
Onbekend (niet geregistreerd)
Samsung Galaxy van aangeefster
18:23:59 uur
Gesprek van 0 seconden
De man van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:36:46 uur
Gesprek van 14 seconden
De man van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:37:48 uur
Gesprek van 0 seconden
De man van aangeefster
Samsung Galaxy van aangeefster
18:48:29 uur
Gesprek van 354 seconden
Onbekend (niet gerelateerd)
Nokia van de verdachte
Bij het onderzoek kwam ook nog een uitgaand gesprek naar voren dat om 18:42:24 uur is geregistreerd, met een telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte. De duur van dat gesprek was 0 seconden. De simkaart (van aangeefster) bevond zich op dat moment in het telefoontoestel van de verdachte (Nokia).
8. Aangeefster heeft desgevraagd over de hierboven in de tabel weergegeven telefonische contacten nog het volgende verklaard.
“[Vraag]: Wat heeft u met uw telefoon gedaan toen u zaterdagmiddag 16 februari 2013 op het bankje zat?
[Antwoord]: Ik was bezig met het sturen van een sms-bericht. Ik reageerde namelijk op een mailbericht van (…) een collega (…). Ik weet nog dat ik het bericht zo goed als klaar had. Of ik het verstuurd heb, weet ik niet meer. (…)
Voor zover ik weet, heb ik niet gebeld naar anderen. Voor zover ik weet, werd ik ook niet gebeld door anderen.”
Zij heeft ten aanzien van de telefonische contacten die tussen 17:57:15 en 18:23:59 hebben plaatsgevonden, verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij op die tijdstippen heeft gebeld en/of gesprekken heeft gevoerd.Ten aanzien van het telefonische contact met het telefoonnummer van haar man op tijdstip 18:36:46 uur heeft zij het volgende verklaard.
“Dit zegt me niets. Dit zou ik dan gezien het tijdstip niet geweest kunnen zijn. Ik kan me herinneren dat ik op de klok keek toen ik thuis kwam en dat het 18:30 uur was.”
Ook het telefonische contact op het tijdstip 18:37:48 uur zei haar niets.
9. Aangeefster heeft op de vraag of haar telefoon met een pincode was beveiligd, het volgende verklaard.
“(…) Als de telefoon aanstaat en even niet gebruikt is, gaat die op de vergrendeling. Je kunt hem dan openmaken met de (naar het hof begrijpt: door aangeefster gekozen) code [pincode] .”
10. De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben camerabeelden ontvangen die op 16 februari 2013 bij de flat [straat] zijn gemaakt. De camera is opgesteld in de hal van de hoofdingang van het flatgebouw. De verbalisanten hebben op de beelden het volgende waargenomen.
Camera
Datum en tijdstip
Waarneming verbalisanten
CamNo 01
13 FEB 16 16:28:44 uur (het hof begrijpt, gelet op hetgeen is gerelateerd over de werkelijke tijden: 16:47:44 uur)
[verdachte] (het hof: de verdachte) verlaat het flatgebouw
CamNo 01
13 FEB 16 17:49:09 uur
(het hof begrijpt: 18:08:09 uur)
[verdachte] loopt het flatgebouw binnen
De verbalisanten hebben gerelateerd dat dit niet de werkelijke tijden zijn. Bij de tijden dient nog 19 minuten te worden opgeteld.
11. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg, nadat hem een foto van het hiervoor omschreven camerabeeld van “CamNo 01 13 FEB 16 17:49:09” (het hof begrijpt: 18:08:09 uur) was voorgehouden, het volgende verklaard.
“Dat ben ik op die foto. In mijn handen houd ik de telefoon van het merk Samsung (het hof: de telefoon van aangeefster). Ik ben op dat moment in die telefoon aan het kijken. Ik was onderweg naar mijn zus.”
12. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard.
“Op 16 februari 2013 ben ik inderdaad met die telefoon van het merk Samsung de flat aan de [straat] te Venray binnengelopen. (…) De telefoon stond aan. (…) Ik heb de simkaart samen met mijn zus uit de telefoon gehaald en in mijn telefoon gedaan. (…) Ik heb ermee naar Marokko gebeld. (…) Ik verbleef in die periode bij mijn zus en mijn zwager. Ik was voor de bevalling van mijn zus en het benamingsfeest overgekomen naar Nederland.”
13. De verdachte is op 17 februari 2013 te 05:20 uur aangehouden in de woning aan de [adres] te Venray. De verdachte had tijdens zijn aanhouding een zwarte telefoon, van het merk Nokia, bij zich. In dit toestel bevond zich de simkaart van aangeefster.
14. Op 18 februari 2013 werd in de woning aan de [adres] te Venray een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen. Aan de hand van het unieke IMEI-nummer kon worden vastgesteld dat dit de telefoon van aangeefster is.
15. In de woning aan de [adres] te Venray werd ook een grijs vest veiliggesteld. Op de voorzijde van het vest was ter hoogte van de rechter zak bloed te zien (voorzien van AAGC9682NL).De verdachte heeft verklaard dat dit vest van hem is.Hij heeft verklaard dit vest op 16 februari 2013 te hebben gedragen.Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in de bemonstering AAGC9682 NL bloed aangetroffen.Het Instituut heeft voorts onderzoek gedaan naar het van die bemonstering verkregen DNA-mengprofiel. De verdediging heeft een tegenonderzoek laten verrichten door forensisch DNA-deskundige dr. Herbergs. Het door hem opgemaakte rapport houdt onder meer het volgende in.
“Er is een DNA-mengprofiel aangetoond van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. [verdachte] kan donor van celmateriaal in de bemonstering zijn. Een groot aantal DNA-kenmerken van zijn DNA-profiel is aangetoond in het DNA-mengprofiel. Bij de aanname dat de verdachte donor van celmateriaal in de bemonstering is, kan een afgeleid DNA-profiel opgesteld worden. Dit afgeleide DNA-profiel heeft een frequentie van kleiner dan één op één miljard en matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Het slachtoffer kan donor van celmateriaal in deze bemonstering zijn.
Op basis van het consensus DNA-profiel zijn er geen directe aanwijzingen voor een derde donor van het celmateriaal in de bemonstering. (…)
Indien het slachtoffer donor van celmateriaal in de bemonstering is, kan op basis van de DNA-profielen afgeleid worden dat zij donor van het merendeel van het celmateriaal in de bemonstering is.”
16. Tot slot zijn er in de woning aan de [adres] te Venray schoenen van het merk Memphis, maat 42, veiliggesteld. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de schoenen van hem zijn.
[verbalisant 3] heeft op 16 februari 2013 - tijdens het door hem ingestelde forensische onderzoek aan de Parkweg te Venray - bij het bankje waar aangeefster op heeft gezeten, schoensporen aangetroffen.Een vergelijkend schoensporenonderzoek heeft uitgewezen dat twee van de aangetroffen schoensporen qua profiel overeenkomen en qua afmetingen (maat van de schoenen) praktisch overeenkomen met de schoenen van de verdachte en dat ten aanzien van één van deze twee schoensporen geen onverklaarbare verschillen zijn waargenomen.
A. Betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om met overtuiging te kunnen vaststellen dat de verdachte degene is geweest die de telefoon van aangeefster heeft gestolen en het geweld op haar heeft uitgeoefend. De verdachte ontkent dat met klem en heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij in het bezit is gekomen van de telefoon van aangeefster, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 16 februari 2013, omstreeks 17:45 uur, op het bankje in het park aan de Parkweg te Venray is gaan zitten om vervolgens met haar telefoon, een zwarte Samsung Galaxy S2, een e-mailbericht van haar collega te beantwoorden. Uit het overzicht van de historische printgegevens van haar telefoonnummer blijkt dat er tussen omstreeks 17:57:15 uur en 18:37:48 uur met het telefoonnummer van aangeefster een tiental zeer kortdurende telefonische contacten hebben plaatsgevonden waarvan aangeefster er zich geen enkele kan herinneren, dan wel het haar niets zegt. Het hof leidt uit het voorgaande, in combinatie met de verklaring van [D] , af dat de diefstal van haar telefoon en het op haar uitgeoefende geweld vlak voor 17:57:15 uur moet hebben plaatsgevonden.
Vastgesteld is dat de verdachte diezelfde dag, al om 18:08:09 uur en dus zeer kort na de diefstal (binnen een tijdspanne van ongeveer 11 minuten), in het bezit was van de telefoon van aangeefster. Om 18.08:09 uur kwam hij namelijk met die telefoon in de hand het flatgebouw aan de [straat] te Venray binnengelopen.
Naar vaste jurisprudentie kan het er, bij een kort tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van het gestolene, onder omstandigheden voor worden gehouden dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd, tenzij de verdachte voor het voorhanden hebben van het gestolene een aannemelijke verklaring heeft gegeven (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880). Het hof ziet zich dan ook gesteld voor de beantwoording van de vraag of de verklaring van de verdachte voor het voorhanden hebben van de telefoon van aangeefster, aannemelijk is geworden. Het hof stelt vast dat de verdachte omtrent het bezit van de telefoon de volgende verklaringen heeft afgelegd.
Tijdens het eerste en tweede politieverhoor
De verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor verklaard dat hij op 16 februari 2013 na 17:00 uur voor € 8,-- een zwarte telefoon van het merk Nokia heeft gekocht van ene [G] (pagina 40 van het politiedossier). Tijdens het tweede politieverhoor wordt hem gevraagd naar een zwarte Samsung Galaxy die in de woning van zijn zus en zwager is aangetroffen. Hij verklaarde toen dat dit wellicht een kapotte telefoon was en dat hij daar niets mee te maken heeft (pagina 51).
Tijdens het derde politieverhoor
De verdachte is tijdens het derde politieverhoor ermee geconfronteerd dat zijn zwager heeft verklaard dat de verdachte op 16 februari 2013 met een zwarte Samsung het huis was binnen komen lopen. De verdachte heeft daarop verklaard dat dit helemaal niet waar was en dat hij geen Samsung telefoon heeft. Hij had dus geen zwarte Samsung meegenomen naar zijn zus, aldus de verdachte (pagina 59). Nadat hem vervolgens is voorgehouden dat de zwarte Samsung Galaxy is gestolen, dat daarin zijn simkaart zat en dat deze ook door hem is gebruikt, verklaarde hij dat hij geen Samsung heeft en dat als er een kaart van de Samsung in de Nokia zat, hij niet weet hoe die erin komt. Dat moet de politie maar aan zijn zwager vragen. Hij moet van die Samsung telefoon afweten. Het enige dat de verdachte weet is dat hij die Nokia van [G] heeft gekocht (pagina 60). De verdachte verklaarde voorts dat zijn zwager liegt als hij heeft gezegd dat hij, de verdachte, de Samsung heeft gevonden bij de fietsenstalling in de flat (pagina 61). Ook zijn zus zou niet de waarheid spreken als zij heeft gezegd dat de verdachte de Samsung bij de fietsenstalling buiten de flat heeft gevonden (pagina 63).
Tijdens het vierde politieverhoor
De verdachte heeft tijdens het vierde politieverhoor nogmaals verklaard dat hij niets van de zwarte Samsung afweet. Hij heeft wel een simkaart van zijn zwager gekregen om naar Marokko te bellen. Het is, zo verklaarde hij, niet waar dat hij het simkaartje van zijn zus in de zwarte Samsung heeft gedaan. Zij zou de kant van haar man kiezen. De telefoon heeft hij niet gezien. Alleen het kaartje heeft hij gezien. Dat had hij van zijn zwager gekregen en toen is hij gaan bellen. Zijn zwager zou de telefoon hebben verstopt. Zijn zwager moet maar vertellen hoe hij aan die telefoon is gekomen (pagina 71 en 72). Het kaartje heeft hij van zijn zwager gekregen en dat heeft hij in zijn zwarte Nokia gestopt (pagina 77). Verderop in het verhoor verklaarde hij dat zijn zwager het kaartje in zijn zwarte Nokia heeft gestopt en de pincode heeft ingevoerd (pagina 79). De verdachte wordt vervolgens de hierna weergegeven samenvatting van een gesprek voorgehouden, dat is gevoerd vanaf het telefoonnummer van aangeefster en uitging naar de vrouw van de verdachte.
“[Vrouw van de verdachte] vraagt of hij met [F] is?
[De verdachte] zegt dat ie alleen is.
[Vrouw van de verdachte] zegt ‘vandaag ben je rijk, hoeveel heb je in de kaart geladen?’
[De verdachte] zegt ‘nee, ik heb een kaart hierin gedaan en daar praat ik mee.’
[Vrouw van de verdachte] zegt ‘dat is jouw kaart?’
[De verdachte] zegt ‘nee, dit is niet mijn nummer. Ik heb [nummer] . Ik heb een telefoon gevonden, die was gevallen. Die heb ik thuis, die kost zo’n zeshonderdduizend (het hof: bedoeld wordt waarschijnlijk 600.000 franc, omgerekend ongeveer € 550,--). Ik heb de kaart eruit gehaald en heb die in de mijne gedaan en daar praat ik mee. Zij heeft misschien van een maand of een jaar, ik heb met heel Marokko gepraat.”
De verdachte verklaarde daarop dat hij niets over een gevonden telefoon tegen zijn vrouw heeft gezegd. Hij zou tegen zijn vrouw hebben gezegd dat hij een telefoonkaartje van zijn zwager had gekregen en dat zijn zwager die telefoon had gevonden.
De verdachte wordt vervolgens de eerder omschreven foto van camerabeeld “CamNo 01 13 FEB 16 17:49:09 (het hof begrijpt: 18:08:09 uur)” voorgehouden. Hij verklaarde dat hij op die foto zijn zwarte Nokia in zijn hand heeft (pagina 79 en 80). Nadat de verbalisanten tegen de verdachte zeiden dat zij de indruk hadden dat hij niet de waarheid heeft verklaard, verklaarde hij het volgende.
“Er zijn geen bewijzen tegen mij. Ik heb die vrouw niet mishandeld. Ik heb die telefoon gevonden. Dat is het. Mijn zwager heeft die telefoon gevonden. En wat ik tegen mijn vrouw heb gezegd, dat klopt. Ik moet eerlijk zijn. Toen ik hoorde dat die vrouw gevonden is, ben ik bang geworden. Ik heb haar niet mishandeld. Ik heb die telefoon gevonden in de richting van de Aldi. Ik heb de telefoon aan mijn zus gegeven en heb tegen haar gezegd dat ik de telefoon gevonden heb. Ik heb mijn vrouw daarmee ook gebeld. U hebt dat gesprek beluisterd. Dat klopt. Ik heb de telefoon gewoon gevonden. (…)
Ik heb de hond uitgelaten en daarna bij de Aldi sigaretten gekocht. (…)
Ik heb hem bij de trappen van de Aldi gevonden. (…) [F] mocht de telefoon van mij hebben. Ik heb het kaartje zelf gehouden en gebruikt.”(pagina 81 en 82)
Ter terechtzitting in eerste aanleg
De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij de Samsung Galaxy op de grond bij de Aldi heeft gevonden, op de plek waar de fietsen staan. Zijn zus had hem die dag gebeld of hij iets wilde kopen bij de Aldi. Hij ging naar de Aldi om koffiemelk voor zijn zus te kopen en sigaretten voor hemzelf.
Hij heeft voorts verklaard dat hij de telefoon aan zijn zwager heeft gegeven. Hij zou tegen zijn zwager hebben gezegd dat hij de telefoon aan moest laten staan, zodat zij die konden opnemen als de eigenaar zou bellen. Zijn zus was daar ook bij. Zijn zus had de simkaart uit de telefoon gehaald en in zijn telefoon gedaan, omdat zij niet met de Samsung Galaxy konden omgaan.
Hij heeft niet de waarheid verteld tegenover de politie toen hij verklaarde dat hij een telefoon van [G] had gekocht (pagina 2 en 4 van het proces-verbaal van de op 13 juni 2014 gehouden terechtzitting).
Ter terechtzitting in hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2015 verklaard dat hij de Samsung Galaxy niet bij het fietsenstalling van de Aldi heeft gevonden, maar bij de fietsenstalling van de flat waar zijn zus en zijn zwager wonen. Hij zou de telefoon daar hebben gevonden, nadat hij naar de Aldi was gegaan en bij de flat aankwam. Dat was in ieder geval minder dan 2 à 3 minuten vóór het moment dat op de camerabeelden te zien was dat hij het flatgebouw binnenging. Toen hij de telefoon vond, stond de telefoon aan. Hij heeft alleen het display van de telefoon schoongemaakt, is naar boven gegaan en heeft de telefoon aan zijn zus gegeven en daarna is de simkaart in zijn eigen telefoon geplaatst. De verdachte had liever dat de simkaart in een telefoon werd geplaatst die aanstond, want dan blijft de bereikbaarheid goed en blijft de telefoon ook aanstaan. Toen zijn zwager thuis kwam, heeft hij de telefoon aan hem gegeven. De bedoeling was om de telefoon terug te geven aan de eigenaar. Hij heeft niets met de telefoon gedaan waardoor de 0-seconden gesprekken kunnen worden verklaard. Misschien dat zijn zus of zwager dat hebben gedaan.
Het hof stelt vast dat de verdachte met betrekking tot het voorhanden krijgen van de Samsung Galaxy niet consistent heeft verklaard. In de loop der tijd heeft hij over het bezit van de Samsung Galaxy van aangeefster vier verschillende verklaringen afgelegd:
(i). hij wist niet van het bestaan van de telefoon, (ii). zijn zwager heeft de telefoon gevonden, (iii). hij heeft de telefoon bij de Aldi in Venray gevonden en (iv). hij heeft de telefoon bij de fietsenstalling bij de flat van zijn zus en zwager gevonden.
Anders dan de raadsman meent, kan de verklaring hiervoor niet slechts gevonden worden in de angst die verdachte had voor de gevolgen die mogelijk kleefden aan het bezit van de telefoon. Het hof vermag niet in te zien waarom de verdachte, indien hij daadwerkelijk alleen de telefoon zou hebben gevonden, dit tegenover de politie zou verzwijgen, nu hij dat ook al tegen zijn zus en zwager had verteld. Bovendien verklaart het niet waarom de verdachte in hoger beroep wederom met een andere variant van zijn lezing is gekomen.
Uit de telefoongegevens blijkt voorts dat vanaf 17:57:15 uur tot en met 18:37:48 uur sprake is van een reeks uitgaande gesprekken/berichten die elkaar steeds na een aantal minuten opvolgen en die vrijwel iedere keer een duur van 0 seconden hebben. Aangeefster heeft in dit verband verklaard dat ze bezig was met het versturen van een sms-bericht naar een collega toen ze op het bankje zat en dat ze niet wist of dit bericht verzonden was. Voorts heeft aangeefster verklaard dat als de telefoon aanstaat en even niet gebruikt is, de telefoon op de vergrendeling gaat en opengemaakt dient te worden met een (naar het hof begrijpt: alleen bij aangeefster bekende) code. Het hof leidt uit deze verklaringen af dat de telefoon ten tijde van de diefstal aanstond en kennelijk daarna voortdurend door het voornoemde patroon van uitgaande gesprekken/berichten niet op de vergrendeling is gegaan.
Dit patroon zet zich voort na het moment waarvan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de beschikking kreeg over de telefoon (minder dan 2 tot 3 minuten voor 18:08:09 uur) en tot het moment dat de simkaart van de telefoon van aangeefster zich bevindt in de Nokia telefoon van verdachte (18.42.24 uur).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de telefoon minder dan 2 à 3 minuten voor het binnengaan van de flat te 18:08:09 uur heeft gevonden, dat de telefoon aanstond en dat hij vervolgens de telefoon niet heeft gebruikt, maar uitsluitend het display van de telefoon heeft schoongemaakt. Deze verklaring is niet te rijmen met de bevindingen met betrekking tot het gebruik van de telefoon van aangeefster waaruit blijkt dat in die periode de telefoon van aangeefster is gebruikt om 18:06:32 uur, 18:07:38 uur en 18:07:44 uur.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij de telefoon heeft gevonden en die telefoon niet heeft gebruikt dan ook niet aannemelijk. Het hof acht het niet aannemelijk dat een andere persoon dan de verdachte de telefoon heeft gestolen, is aangevangen met het 0 seconden-patroon, de telefoon heeft verloren of achtergelaten bij de flat waar de verdachte verbleef, waarna de verdachte die telefoon vervolgens op die plek binnen een zeer kort tijdsbestek heeft opgeraapt en het patroon waarmee de andere persoon was aangevangen, op dezelfde manier heeft voortgezet.
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het in dit geval ervoor moet worden gehouden dat de verdachte degene is geweest die de telefoon van aangeefster heeft gestolen en dat het voorts niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die ook het geweld op aangeefster heeft uitgeoefend ter verkrijging van de telefoon. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de afstand tussen de plaats delict en de flat waar de verdachte verbleef hieraan niet in de weg staat.
In de bewijsvoering heeft het hof tevens de resultaten van het onderzoek aan verdachtes vest en schoenen betrokken in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het vest van de verdachte, dat hij die dag heeft gedragen, is ter hoogte van een zak aan de voorzijde bloed aangetroffen waarin celmateriaal is aangetroffen dat mogelijk afkomstig is van de verdachte en aangeefster. Op zijn minst kan worden geconcludeerd dat dit geen contra-indicatie voor het daderschap van de verdachte vormt. De door de verdediging in de arm genomen deskundige, dr. Herbergs, heeft immers de conclusie getrokken dat dit aantreffen van contactsporen van bloed even waarschijnlijk is onder het scenario dat de verdachte degene is geweest die het geweld op aangeefster heeft uitgeoefend, als onder het scenario waarin een ander dat heeft gedaan en de verdachte de telefoon heeft opgeraapt en in de zak van zijn vest heeft opgeborgen. Nu het hof de verklaring van de verdachte omtrent het voorhanden krijgen van de telefoon niet aannemelijk acht, gaat het hof uit van het scenario dat de verdachte degene is geweest die het geweld op aangeefster heeft uitgeoefend. Dat het schoenspoor zou zijn aangebracht tijdens het uitlaten van een hond door verdachte acht het hof niet aannemelijk. Verdachte heeft aanvankelijk ontkend dat de schoenen hem toebehoorden en dit in een later stadium pas toegegeven. Met betrekking tot het uitlaten van de hond heeft verdachte dusdanig wisselend en algemeen verklaard met betrekking tot tijdstip en plaats daarvan dat het hof daaraan voorbijgaat.
B. Samenhang tussen de diefstal en het geweld: het oogmerk van de verdachte
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte het geweld op aangeefster heeft uitgeoefend met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken. Het hof overweegt daartoe dat aangeefster op het bankje in het park bezig was om met haar telefoon een sms-bericht te sturen naar een collega. De verdachte heeft aangeefster vervolgens van achteren benaderd en haar met een stuk hout twee krachtige klappen op het achterhoofd gegeven. Daarna heeft hij haar telefoon weggenomen en heeft hij ’s avonds en ’s nachts veelvuldig met haar telefoonnummer gebeld. Gelet op die gang van zaken kan het, mede in aanmerking genomen de uiterlijke verschijningsvorm ervan, niet anders zijn dan dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk als hiervoor omschreven.
C. Voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn tot vrijspraak strekkend verweer nog aangevoerd dat het slaan met een stok op het achterhoofd naar algemene ervaringsregels niet een kans op overlijden met zich brengt die aanmerkelijk kan worden genoemd.
Het hof stelt in reactie op dit verweer voorop dat van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood - sprake is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging deze aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten.
In dit geval zijn de omstandigheden als volgt. De verdachte heeft in het park een stuk hout van circa 1.300 gram, circa 72 centimeter lang en met een dik uiteinde (een diameter van circa 7 centimeter) ter hand genomen. Met dat stuk hout heeft de verdachte met flinke kracht geslagen op het achterhoofd van aangeefster. Dat hij met flinke kracht heeft geslagen, kan worden opgemaakt uit de aard van het letsel dat aangeefster door de klappen heeft opgelopen: twee grote hoofdwonden (van 10 en 12 centimeter), waarvan een wond dusdanig diep was dat er op de schedel kon worden gekeken en zeer ernstig hersenletsel teweeg heeft gebracht. Anders dan de raadsman meent, is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de algemene ervaring leert dat zo een gedraging de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich brengt.
Gezien die algemene ervaringsregel mag worden verondersteld dat de verdachte van deze aanmerkelijke kans op de dood op de hoogte was. In de aard van de gedraging (het tot tweemaal toe met flinke kracht met een stuk hout slaan op iemands achterhoofd) ligt verder besloten dat de verdachte de kans op dodelijk letsel ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag, zoals bewezen is verklaard. De verweren van de raadsman worden bijgevolg verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 288 juncto de artikelen 287 en 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot een gekwalificeerde doodslag.
De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband is van belang dat het strafmaximum voor een (voltooide) gekwalificeerde doodslag sinds de Wet herijking strafmaxima van 22 december 2005 (Stb. 2006, 11) een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren is. Aangezien het hof bij een levensdelict waarop eenzelfde strafmaximum is gesteld als uitgangspunt hanteert dat in de regel niet kan worden volstaan met een andere of lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, zal het hof daarbij aansluiting zoeken. Nu er in dit geval geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging daartoe, zal het hof dit uitgangspunt met een derde deel verminderen en aldus als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren hanteren.
De verdachte heeft het nietsvermoedende slachtoffer, dat haar hond in een park aan het uitlaten was en daar op een bankje bezig was een sms-bericht te schrijven naar een collega, van achteren benaderd en onverhoeds twee keer met kracht met een stuk hout op het achterhoofd geslagen, om vervolgens haar telefoon te bemachtigen. Het slachtoffer liep door die harde klappen twee forse hoofdwonden op, van respectievelijk tien en twaalf centimeter. Eén van de wonden was zo diep dat de arts op haar schedel kon kijken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig hersenletsel opgelopen.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep, ruim twee jaren na het bewezen verklaarde feit, verklaard dat zij van een energieke, gezonde en ondernemende vrouw, is veranderd in een vrouw met forse handicaps die voortdurend overbelast is. Zij kan geen geluid en licht meer verdragen. Na twee uur is zij op en voelt pijn in haar hoofd. Zij moet dan in een donkere kamer tot rust komen. De invloed op haar sociale leven is enorm. Dingen die zij graag deed kan zij niet meer doen. Zij kan niet met regelmaat bij mensen op bezoek en zij vermijdt drukke gezelschappen. Bezoeken aan een concert, kermis of carnaval zijn voorbij. Zij is eenzamer geworden door de hele situatie. Informatie opnemen en onthouden is een probleem geworden. Zij schaamt zich hier vaak voor in gezelschap. Zij is niet flexibel meer in haar werk als dienstverlenend coördinator voor verstandelijk beperkte mensen en kan die functie niet meer ten volle uitoefenen. Zij is bang dat zij haar baan zal gaan verliezen hierdoor. Haar is verteld dat haar klachten niet meer overgaan en dat zij daarmee zal moeten leren leven. Zij is door het handelen van de verdachte derhalve getekend voor het leven.
Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat het motief van de verdachte lijkt te zijn gelegen in het bellen naar zijn echtgenote en andere bekenden van hem in Marokko. De verdachte, die tijdelijk op bezoek was in Nederland vanwege de bevalling van zijn zus, heeft diezelfde avond en nacht veelvuldig naar Marokko gebeld. Tussen 16 februari 2013 te 21:05 uur en 17 februari 2013 te 03:34 uur werden 108 gesprekken geregistreerd, waarvan 21 gesprekken waarin ook daadwerkelijk werd gesproken. Zijn echtgenote was ook duidelijk verbaasd in één van die gesprekken: “Vandaag ben je rijk, hoeveel heb je in de kaart geladen?”. De verdachte heeft blijkbaar louter oog gehad voor financieel gewin.
Gelet op de ernst van het feit, de grove en onverhoedse manier waarop het slachtoffer is neergeslagen en de ingrijpende gevolgen die dit heeft gehad voor het leven van het slachtoffer met als enkel doel het wegnemen van een telefoon, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof is van oordeel dat het hierboven aangegeven algemene uitgangspunt van 8 jaar gevangenisstraf evenmin recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van zijn in beslag genomen telefoon en simkaart (telefoon van het merk Nokia en prepaid simkaart van telecomaanbieder Hollandse Nieuwe). Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij
[A] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 42.289,94 te vermeerderen met een aantal pro memorie-posten en de wettelijke rente. Met uitzondering van de pro memorie-posten is de vordering bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen schade (de pro memorie-posten).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering te complex is om in het strafgeding te worden behandeld. Volgens hem moet de benadeelde partij daarom in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Bij wijze van een subsidiair standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat voor wat betreft de immateriële schade niet meer moet worden toegewezen dan een bedrag van maximaal € 10.000,--. Daarbij heeft hij verwezen naar een zaak uit de smartengeldgids.
De advocaat van de benadeelde partij heeft bij de (nadere) onderbouwing van de vordering betwist dat de beoordeling daarvan ingewikkeld zou zijn. Hij heeft aangevoerd dat bij het opstellen van de vordering daarmee juist rekening is gehouden. Voor wat betreft de immateriële schade heeft hij onder verwijzing naar een andere zaak uit de smartengeldgids aangevoerd dat een bedrag van € 20.000,-- zeker op zijn plaats is.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De onderbouwing van de vordering door de advocaat van de benadeelde partij is helder en maakt dat het hof, gelijk de rechtbank en de advocaat-generaal, vaststelt dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van verdachtes bewezen verklaarde handelen. Slechts voor wat betreft de pro memorie-posten zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. In zoverre kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt in het bijzonder nog dat het geval waarnaar de advocaat van de benadeelde partij heeft verwezen, meer past bij de schade die aan de benadeelde partij is toegebracht, dan het geval waarnaar de raadsman van de verdachte heeft verwezen. Het hof acht een bedrag van € 20.000,-- redelijk gelet op de omstandigheden van het geval.
Het schadebedrag - door het hof dus net als de rechtbank en de advocaat-generaal begroot op een bedrag van in totaal € 42.289,94 - dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Met betrekking tot die wettelijke rente overweegt het hof dat de materiële schade (in totaal € 22.289,94) is ingetreden op verschillende momenten nadat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden.
Om die reden neemt het hof uit praktisch oogpunt als ingangsdatum de datum waarop de vordering ter terechtzitting in eerste aanleg is ingediend, te weten op
23 mei 2013. De immateriële schade (in totaal € 20.000,--) wordt, zoals gebruikelijk, geacht te zijn geleden op de datum waarop het delict (in civielrechtelijke zin: de onrechtmatige daad) is gepleegd, aldus op 16 februari 2013.
De verdachte is tot vergoeding van deze materiële en immateriële schade gehouden, zodat de vordering toewijsbaar is tot het totaalbedrag van € 42.289,94, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof ziet aanleiding om daarnaast een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen aan de verdachte, die zoals hiervoor al is overwogen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.