ECLI:NL:RBLIM:2014:5727

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
03/666016-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met geweld in Venray

Op 27 juni 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 februari 2013 in Venray, waar de verdachte de aangeefster, een vrouw, met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen en haar mobiele telefoon heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon kort na de diefstal in zijn bezit had, wat in combinatie met andere bewijsmiddelen leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan de diefstal en het geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, wat resulteerde in ernstig letsel bij de aangeefster, waaronder hersenletsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die de gevolgen van het geweld heeft ervaren, en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/666016-13
Datum uitspraak : 27 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.
Raadsman is mr. P.B.A. Acda, advocaat te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2014, waarbij de rechtbank
heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts is ter terechtzitting gehoord mr. M.M.E.C. Breij, advocaat te Hulsberg, gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gehad met bijstand van een tolk Arabisch (Marokkaans).

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] een hard voorwerp tegen het hoofd heeft gegooid, althans met een stok hard tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging)
van een telefoon, gepleegd op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray ten opzichte van genoemde [slachtoffer], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2013 in de gemeente Venray, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld heeft bestaan in het gooien van een hard voorwerp tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer], althans het met een stok hard slaan tegen het hoofd van genoemde [slachtoffer], welk feit werd gepleegd op de openbare weg de Parkweg, in elk geval op een openbare weg.
De in de tenlastelegging voorkomende kennelijke schrijffouten of misslagen zijn in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. In het bijzonder wijst de rechtbank op de toegevoegde en cursief weergegeven zinsnede ‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,’ in het primair ten laste gelegde feit. Nu uit de redactie van de oorspronkelijke tenlastelegging duidelijk blijkt dat het primair ten laste gelegde ziet op een poging tot (gekwalificeerde) doodslag, hetgeen ter terechtzitting ook niet ter discussie heeft gestaan, is de verdachte door deze verbetering, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat:
  • uit de aangifte van [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) blijkt dat zij op 16 februari 2013 omstreeks 17:45 uur is gaan wandelen;
  • er, gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]) en [getuige 2], vanuit moet worden gegaan dat [slachtoffer] tussen even voor 18:00 uur en 18:30 uur is overvallen;
  • uit camerabeelden blijkt dat de verdachte om 18:08 uur het flatgebouw aan de [adres 1] te Venray is binnengegaan, terwijl hij iets in zijn handen had;
  • uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, in combinatie met het aantreffen van de telefoon, blijkt dat hij op dat moment de telefoon van [slachtoffer] in zijn handen had;
  • uit telecomgegevens blijkt dat tussen 17:57 uur en 18:40 uur met de telefoon van [slachtoffer] diverse telefooncontacten met een duur van nul seconden hebben plaatsgevonden.
Uit deze feiten leidt de officier van justitie af dat de telefoon om 17:57 uur in bezit was van de dief en dat de verdachte elf minuten later, bij de flat waar hij verbleef, de beschikking had over deze telefoon.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op aanvullend bewijs, te weten:
  • het aantreffen van bloed op het vest van de verdachte en
  • de schoensporen op de plaats delict die zijn veroorzaakt met soortgelijke schoenen als die van de verdachte.
Gelet op het korte tijdverloop tussen de diefstal van de telefoon en het moment dat de verdachte over de telefoon beschikte, acht de officier van justitie, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte de telefoon door middel van geweld heeft gestolen. Hierbij heeft hij overwogen dat hij andere scenario’s, zoals het scenario dat de verdachte de telefoon heeft gevonden, dan wel het scenario dat een ander [slachtoffer] heeft geslagen en verdachte vervolgens de telefoon heeft gestolen, gelet op het bewijs, niet reëel acht.
Teneinde de telefoon te kunnen stelen heeft de verdachte het slachtoffer met zogenoemd boos opzet tweemaal zonder enige terughoudendheid met een grote stok op haar hoofd geslagen. Dit feitencomplex dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, gevolgd van diefstal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de eerste plaats aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen, nu er aannemelijke, in ieder geval op zijn minst niet uit te sluiten, alternatieve scenario’s zijn. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij boodschappen ging doen bij de Aldi en dat hij, na het doen van de boodschappen, de telefoon buiten bij de Aldi heeft gevonden en er vervolgens mee naar de woning van zijn zus en zwager is gelopen.
Ten aanzien van de korte tijdspanne waarin het feit moet zijn gepleegd, heeft de verdediging aangevoerd dat er geen objectieve gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat deze korte tijdspanne alleen voor de verdachte zou gelden. Het is mogelijk dat een ander dan de verdachte in het park was, het slachtoffer heeft aangevallen en vervolgens direct naar de Aldi is gegaan, waar de verdachte de telefoon heeft gevonden. In ieder geval kan uit het bezit van de telefoon door de verdachte onvoldoende bewijs worden gevormd omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het schoenspoor heeft de verdediging geconcludeerd dat dit spoor niet onomstotelijk aan de verdachte kan worden verbonden.
Ten aanzien van het DNA-spoor van het slachtoffer op het vest van de verdachte heeft de verdediging naar voren gebracht dat de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut geenszins uitsluiten dat dit DNA-spoor op het vest is terechtgekomen door het vinden en het in de zak stoppen van de telefoon (secondary transfer), zonder dat de verdachte op de plaats delict hoeft te zijn geweest.
Ten aanzien van het aangetroffen bloed op de schoen van de verdachte heeft de verdediging aangevoerd dat dit gegeven niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu niet eens is vastgesteld dat dit menselijk bloed was, laat staan dat dit bloed van het slachtoffer was.
De verdediging heeft in de tweede plaats aangevoerd dat de ten laste gelegde gedraging niet kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag, nu niet kan worden gezegd dat uit het slaan met een stok op het achterhoofd, het (voorwaardelijk) opzet op de dood kan worden afgeleid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Bewijsmiddelen (1)
De aangeefster [slachtoffer] heeft op 18 februari 2013 verklaard – zakelijk
weergegeven –: [2]
Bij deze wil ik aangifte doen van poging doodslag, dan wel zware mishandeling. Ik ben overvallen, waarbij er geweld tegen mij is gebruikt, waaraan ik ernstig hoofdletsel heb overgehouden. Verder is mijn gsm gestolen.
Op zaterdag 16 februari 2013 [3] ben ik omstreeks 17:30 uur van huis gegaan. Het was mijn bedoeling om naar het bos te lopen bij Vlakwater te Venray. Dit deed ik dus ook.
Eenmaal aangekomen bij het bankje, ging ik hier op zitten. Ik schat dat ik omstreeks 17:45 uur bij dit bankje was. Op het moment dat ik op het bankje zat, kwam er een man voorbij gelopen. Deze man sprak mij nog aan over het feit dat er een lage mist hing. Even later voelde ik plotseling een klap achter op mijn hoofd. Vanaf het moment dat ik deze klap tegen mijn hoofd kreeg, ben ik een stuk van de film kwijt. Ik heb zelf bewust meegekregen dat ik één klap heb gevoeld. Ik weet van de chirurg dat ik zeker twee flinke klappen moet hebben gehad. Op het moment van de klap voelde in een heftige pijn.
Ik wilde mijn dochter bellen, zodat ze mij kon komen halen. Op dat moment kon ik mijn telefoon nergens vinden. Mijn gsm is een zwarte Samsung Galaxy S2. Het nummer van de gsm is [XX-XXXXXXXX 1].
Uiteindelijk ben in opgestaan en naar huis gelopen. Ik heb de hele weg naar huis gehuild van de pijn en de schrik.
De medische informatie van dr. S. Postma, SEH-arts VieCuri Venlo d.d. 21 februari 2013 houdt in – zakelijk weergegeven –: [4]
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen slachtoffer]
Welk letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?
Twee forse wonden achterhoofd; 10 en 12 centimeter.
Bloeduitstorting rechter hand en bloeduitstorting rechter oog.
Is er sprake van uitwendig bloedverlies?
Ja, ernstig.
5. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
16-02-2013.
6. Overige van belang zijnde informatie
Zeer ernstig hersenletsel.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 16 februari 2013 het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [5]
Op 16 februari 2013, omstreeks 19:45 uur, kwamen wij aan bij de huisartsenpost te Venray en spraken wij met arts Schleibach. Schleibach verklaarde dat het slachtoffer rond 19:10 uur binnen werd gebracht op de huisartsenpost en dat hij direct zag dat het slachtoffer direct medische hulp nodig had. Schleibach verklaarde twee grote wonden te zien op het achterhoofd van het slachtoffer. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat Schleibach de wonden als volgt omschreef: ‘De wonden waren breed en rechthoekig, de twee wonden lagen ongeveer zeven centimeter uit elkaar, de rechterwond van het slachtoffer was dieper dan de linker, de rechterwond was dusdanig diep dat ik op de schedel kon kijken. (…) Als ik de wonden zie, dan moet er met flinke kracht op het hoofd zijn geslagen. Ik kon aan de wonden duidelijk zien dat er van boven naar beneden is geslagen.’
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op 18 februari 2013 het volgende gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [6]
Op zaterdag 16 februari 2013, omstreeks 20:00 uur, werd door mij, [verbalisant 3], een forensisch onderzoek ingesteld aan de Parkweg te Venray. Bij twee met de rugzijde tegen elkaar geplaatste bankjes aan de Parkweg te Venray werd een stuk hout aangetroffen.
Ik, [verbalisant 3], zag dat het stuk hout circa 72 centimeter lang was en aan het dikke uiteinde een diameter had van circa zeven centimeter. Bij weging zag ik, [verbalisant 3], dat het stuk hout circa 1.300 gram woog. Ik, [verbalisant 3], zag dat op het stuk hout op twee plaatsen bloed zat met daarin haren die qua lengte overeenkwamen met de haarlengte van het slachtoffer.
De getuige [getuige 1] heeft op 16 februari 2013 verklaard – zakelijk
weergegeven –: [7]
Op zaterdag 16 februari 2013, omstreeks 18:00 uur, liep ik over het terrein van het oude zwembad in de richting van de Parkweg (fietspad) te Venray. Ik zag dat er ter hoogte van de Parkweg een vrouw op het aldaar gelegen bankje zat. Deze vrouw groette ik, sprak haar aan en attendeerde haar op de laaghangende nevel. Toen ik over de Parkweg (fietspad) liep, hoorde ik achter mij iemand een vreemd geluid maken. Ik bevond mij op dat moment zo’n honderd meter van het bankje vandaan. Het geluid kwam vanuit de richting van het bankje waar ik eerder langs was gelopen.
Toen ik thuis was aangekomen heb ik de mand met openhaardhout gevuld en de hond gevoerd. Op het moment dat ik naar binnen wilde gaan, hoorde ik datzelfde geluid weer, doch nu nabij mijn woning op de Parkweg. Ik zag dezelfde vrouw, die ik eerder op het bankje had zien zitten, die schuifelend in de richting van de Westsingel liep. Ik hoorde dat deze vrouw een jammerend/huilend geluid maakte.
4.3.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen (1)
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, vast dat aangeefster [slachtoffer] op 16 februari 2013 te Venray tussen ongeveer 18:00 uur en enige tijd na 18:00 uur tweemaal met flinke kracht met een stuk hout op het achterhoofd is geslagen. Dit stuk hout woog ongeveer 1.300 gram, was 72 centimeter lang en had aan het dikke uiteinde een diameter van ongeveer zeven centimeter. Als gevolg van de slagen had het slachtoffer twee grote hoofdwonden en zeer ernstig hersenletsel.
Na het slaan was [slachtoffer] haar mobiele telefoon kwijt.
4.3.3
Bewijsmiddelen (2)
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 10 april 2013 naar aanleiding van onderzoek naar historische verkeersgegevens gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [8]
Om 17:57:15 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 17:58:16 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:02:06 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:02:39 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 26 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:06:32 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:07:38 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:07:44 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:12:11 uur wordt een uitgaand sms-bericht geregistreerd met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer].
Om 18:12:12 uur wordt een uitgaand sms-bericht geregistreerd met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster.
Om 18:23:59 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:36:46 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 14 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:37:48 uur wordt een gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Samsung, van de aangeefster. Dit is een uitgaand gesprek.
Om 18:42:24 uur wordt een uitgaand gesprek geregistreerd gedurende 0 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 2] in gebruik bij [verdachte]. De simkaart bevond zich in het toestel, merk Nokia, van [verdachte].
Om 18:48:29 uur wordt een uitgaand gesprek geregistreerd gedurende 354 seconden met telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1] van de aangeefster [slachtoffer]. De simkaart bevond zich op dat moment in het toestel, merk Nokia, van [verdachte].
De verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben op 25 februari 2013 gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [9]
Camerabeelden ontvangen van de flat [adres 1] te Venray HM flat 2 – 96 van zaterdag 16 februari 2013 tussen 10:00 uur en 21:00 uur. Deze camerabeelden zijn door ons, verbalisanten, uitgekeken. De camera is opgesteld in de hal van de hoofdingang van het flatgebouw. Op de volgende tijdstippen zijn de volgende waarnemingen door ons, verbalisanten, gedaan:
CamNo 01 13 FEB 16 16:28:44 is door ons, verbalisanten, gezien dat de ons bekende [verdachte] het flatgebouw verlaat.
CamNo 01 13 FEB 16 17:49:09 is door ons, verbalisanten, gezien dat de ons bekende [verdachte] het flatgebouw binnenloopt.
De voornoemde tijden zijn niet de werkelijke tijden. Bij voornoemde tijden dienen nog 19 minuten opgeteld te worden.
Verbalisant [verbalisant 8] heeft op 6 maart 2013 gerelateerd – zakelijk weergegeven –: [10]
Blijkens informatie van de Gemeentelijke Basisadministratie staan op het adres [adres 1] te Venray ingeschreven [zwager verdachte], zijn vrouw [zus verdachte] en een kind.
Op een later moment bleek dat in de woning eveneens verbleef [verdachte]. Hij is een broer van [zus verdachte].
Op 17 februari 2013 te 05:20 uur werd in de woning [adres 1] te Venray [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], aangehouden. [verdachte] had tijdens de aanhouding een zwarte telefoon van het merk Nokia bij zich. In dit toestel bevond zich de gestolen simkaart van het slachtoffer/aangeefster [slachtoffer], behorende bij het telefoonnummer [XX-XXXXXXXX 1].
Op 18 februari 2013 werd in de woning [adres 1] te Venray een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen. Na onderzoek is gebleken dat deze mobiele telefoon eigendom is van de aangeefster [slachtoffer]. Dit werd vastgesteld aan de hand van het unieke IMEI-nummer.
De verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 13 juni 2014 verklaard: [11]
Ik verbleef bij mijn zus.
U houdt me de foto met opschrift ‘CamNo 01 13 Feb 16 17:49:09’ voor op pagina 210 van het dossier. Dat ben ik op die foto. In mijn handen heb ik de telefoon van het merk Samsung. Ik ben op dat moment in de telefoon aan het kijken. Ik heb de simkaart van die Samsung in mijn Nokia gedaan.
4.3.4
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen (2)
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat:
  • de verdachte voor en ten tijde van zijn aanhouding verbleef op het adres van zijn zus aan de [adres 1] te Venray;
  • de verdachte op 16 februari 2013 om 16:47 uur de flat aan de [adres 1] te Venray verliet;
  • er op 16 februari 2013 om 17:57:15 uur, 17:58:16 uur, 18:02:06 uur, 18:02:39 uur, 18:06:32 uur, 18:07:38 uur en 18:07:44 uur uitgaande gesprekken zijn geregistreerd met het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer]: zes gesprekken van nul seconden en één gesprek van 26 seconden;
  • de verdachte op 16 februari 2013 om 18:08 uur de flat aan de [adres 1] te Venray weer binnenkwam met in zijn handen de mobiele telefoon, merk Samsung, van aangeefster [slachtoffer];
  • er op 16 februari 2013 om 18:12:11 uur en 18:12:12 uur uitgaande sms-berichten zijn geregistreerd met het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer];
  • er op 16 februari 2013 om 18:23:59 uur, 18:36:46 uur en 18:37:48 uur uitgaande gesprekken zijn geregistreerd met het telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer]: twee gesprekken van nul seconden en één gesprek van 14 seconden.
  • de verdachte op 16 februari 2013 tussen 18:42:24 uur en 18:48:29 uur de simkaart van de telefoon van aangeefster in zijn mobiele telefoon heeft gedaan.
4.3.5
Conclusies
4.3.5.1 Tijdstip van de diefstal
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat er van 17:57:15 uur tot het moment dat de verdachte om 18:08 uur met de mobiele telefoon op de camerabeelden te zien is, zo goed als voortdurend iets met de telefoon is gedaan. Om 17:57:15 uur begint immers een reeks ‘gesprekken’ van nul seconden die aanhoudt tot het moment dat de verdachte met de telefoon in zijn handen de flat binnenloopt. Ook daarna volgen nog enkele ‘gesprekken’ van nul seconden, tot het moment, gelegen tussen 18:42:24 uur en 18:48:29 uur, dat de verdachte de simkaart van aangeefster in zijn eigen telefoon heeft gedaan.
Gelet op deze reeks gesprekken vanaf 17:57:15 uur en gelet op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige 1], concludeert de rechtbank dat de telefoon kort voor 17:57:15 uur is gestolen.
4.3.5.2 Dader van de diefstal en het gepleegde geweld
Vast staat dat verdachte over de gestolen mobiele telefoon van aangeefster beschikte. Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van de gestolen telefoon niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de verdachte deze ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
In dit kader is van belang dat:
  • de verdachte ruim elf minuten na de diefstal ervan kennelijk en zichtbaar beschikte over de mobiele telefoon van aangeefster en
  • in die ruim elf minuten voortdurend iets met de telefoon is gedaan: er zijn in die periode zeven uitgaande ‘gesprekken’, veelal van nul seconden, geweest.
Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte de mobiele telefoon zelf heeft gestolen, tenzij hij voor de aanwezigheid van die telefoon onder hem een aannemelijke verklaring heeft. De lezing van de verdachte over de gebeurtenissen is echter niet aannemelijk geworden. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft diverse wisselende verklaringen afgelegd over het voorhanden krijgen van de telefoon. Tegen zijn zus zou hij hebben verteld dat hij de telefoon buiten bij de flat naast de fietsenstalling had gevonden. Tegen zijn zwager zou hij hebben verteld dat hij de telefoon in de flat, onder in het trappenhuis had gevonden. Tegenover de politie heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij de telefoon van iemand had gekocht. Later heeft hij tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de telefoon buiten bij de Aldi heeft gevonden. Daarnaast heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het tijdstip van het voorhanden krijgen van de telefoon.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, omdat hij bang was en hardhandig door de politie is aangehouden. Dit verklaart echter niet waarom de verdachte voorafgaande aan zijn aanhouding tegen zijn zus en zwager al andersluidende verhalen heeft verteld.
Uiteindelijk heeft de verdachte verklaard dat hij de telefoon heeft gevonden toen hij de Aldi verliet, nadat hij een boodschap had gedaan voor zijn zus. Hij zou voor zijn zus koffiemelk hebben gehaald en voor zichzelf een pakje sigaretten.
In de eerste plaats acht de rechtbank het geenszins aannemelijk geworden dat de verdachte omstreeks 18:00 uur boodschappen heeft gedaan. Ter terechtzitting is de verdachte gewezen op de foto op pagina 210 en is hem voorgehouden dat de beweerdelijk gekochte melk op de foto niet zichtbaar is. Hierop heeft de verdachte verklaard dat hij de melk wellicht op de grond heeft gezet, omdat hij op de telefoon aan het kijken was. Deze verklaring acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, temeer nu de zus van de verdachte niet heeft verklaard dat de verdachte voor haar een boodschap heeft gedaan.
In de tweede plaats strookt het vinden van de telefoon, als door verdachte gesteld, niet met de bevindingen ten aanzien van de gesprekken. Weliswaar bestaat in theorie de mogelijkheid dat een onbekende persoon kort voor 17:57:15 uur de aangeefster heeft beroofd van haar telefoon, vervolgens met de telefoon naar de Aldi is gegaan, daar de telefoon heeft verloren, waarna deze is gevonden door de verdachte die er vervolgens mee naar de flat van zijn zus is gelopen. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat de loopafstand van de dichtstbijzijnde Aldi naar de flat van verdachtes zus drie minuten is. Dit is de rechtbank gebleken uit openbare informatie afkomstig van Google Maps. Gelet op deze loopafstand zou de verdachte de telefoon op zijn laatst om 18:05 uur moeten hebben gevonden. Het verliezen van de telefoon door de onbekende dader en het vinden van de telefoon door de verdachte moeten dan, gelet op de afstand tussen de plaats delict en de Aldi, direct na elkaar plaatsgehad hebben. Deze theoretische mogelijkheid acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, temeer daar er iemand tussen 17:57:15 uur en 18:07:44 uur voortdurend met de telefoon bezig is geweest.
Daarnaast is het heel wel mogelijk dat de verdachte vanaf ongeveer 17:57 uur van de plaats delict naar de flat van zijn zus is gelopen en daar om 18:08 uur is aangekomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de route van de plaats delict aan de Parkweg te Venray, over het fietspad en de weg, naar de verblijfplaats van de verdachte aan de [adres 1] te Venray, te lopen is in ongeveer twaalf minuten en dat de route via het park korter is. Ook dit is de rechtbank gebleken uit openbare informatie afkomstig van Google Maps.
Nu de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden, is de rechtbank op grond van het bezit van de gestolen telefoon, in onderling verband beschouwd met de overige bewijsmiddelen, van oordeel dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon, met het daarmee gepaard gegane geweld.
4.3.5.3 Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dader is van de diefstal en het daarbij gepleegde geweld, dient de vraag te worden beantwoord of hiermee het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de verdachte willens en wetens heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden. De verdachte zelf heeft niets verklaard over zijn intenties. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de door haar vastgestelde gewelddadige handelingen niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het doden van het slachtoffer, dat er vanuit mag worden gegaan dat verdachte dit gevolg daadwerkelijk heeft gewild.
De verdediging heeft aangevoerd dat het slaan met een stok op het achterhoofd niet de aanmerkelijke kans op de dood oplevert en dat om die reden van een poging tot doodslag geen sprake kan zijn.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet in algemene zin kan worden gesteld dat het slaan met een stok op het achterhoofd de aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Voor de beantwoording van de vraag of dat in dit geval wel zo is dienen de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
De verdachte heeft tweemaal met flinke kracht met een stuk hout op het achterhoofd van het slachtoffer geslagen. Dit stuk hout woog ongeveer 1.300 gram, was 72 centimeter lang en had aan het dikke uiteinde een diameter van ongeveer zeven centimeter. Als gevolg van de slagen had het slachtoffer twee grote hoofdwonden en zeer ernstig hersenletsel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door kennelijk – gelet op het letsel van het slachtoffer – tweemaal met flinke kracht met de betreffende stok te slaan op het achterhoofd, zijnde een kwetsbaar deel van het lichaam, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt én bewust heeft aanvaard.
4.3.5.4 Overige verweren
Naar het oordeel van de rechtbank behoeven de verweren van de verdediging met betrekking tot het DNA-spoor op het vest van de verdachte, de schoensporen bij het bankje en het bloed op de schoen van de verdachte geen nadere bespreking, nu de rechtbank hiervan voor het bewijs geen gebruik maakt.
4.3.5.5 Tot slot
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
primair
op 16 februari 2013 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een stok hard tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd van diefstal van een telefoon van genoemde [slachtoffer], gepleegd op 16 februari 2013 in de gemeente Venray, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het volgende misdrijf:
primair
poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 288 in verband met artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch. Het gerechtshof zou het uitgangspunt bij een poging tot doodslag stellen op een gevangenisstraf van niet minder dan vier jaar. Nu het in dit geval gaat om een poging tot doodslag, gevolgd van diefstal – een strafbaar feit met een strafmaximum van 20 jaar gevangenisstraf – acht de officier van justitie een hogere straf op zijn plaats. Daarnaast heeft de officier van justitie ten nadele van de verdachte rekening gehouden met zijn proceshouding en het feit dat hij niet de verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en geen spijt heeft betuigd. Ten voordele van de verdachte heeft hij rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer van achteren werd aangevallen en zij het geweld dus niet heeft zien aankomen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft het slachtoffer dat nietsvermoedend in een park op een bankje zat, met kracht met een stok op haar achterhoofd geslagen. Dit deed hij met het doel om haar mobiele telefoon te stelen. Het slachtoffer heeft door deze klappen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten twee forse hoofdwonden op het achterhoofd van tien respectievelijk twaalf centimeter en ernstig hersenletsel. Een van de wonden was zo diep dat de dokter op de schedel kon kijken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het plegen van deze poging tot doodslag, met het oog op een diefstal, heeft getoond geen respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en evenmin voor haar eigendom. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Naar algemene ervaringsregels geldt dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd nadien gevoelens van angst en onveiligheid ervaren en dat dit soort geweldsmisdrijven tot maatschappelijke beroering en onrust leiden.
In de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer onder meer de fysieke en geestelijke gevolgen van het voorval beschreven. Zij heeft aangegeven dat zij zes dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en in het begin verdoofd was en in de war. Tevens moest zij herhaaldelijk braken. Lopen ging vanwege de pijn heel moeilijk en praten deed pijn in haar hoofd. Zij was er dan ook slecht aan toe. Inmiddels is de lichamelijke toestand wel enigszins verbeterd, maar er zal nog moeten blijken hoe groot de fysieke en geestelijke schade uiteindelijk is. Het slachtoffer heeft aangegeven dat zij pas na twee maanden op eigen kracht haar werkzaamheden thuis langzaam weer kon oppakken.
Voorts heeft het slachtoffer aangegeven dat zij erg bang is geworden, slecht slaapt en regelmatig enge dromen heeft. Het vertrouwen in de goedheid van de mensen heeft een flinke deuk opgelopen. Daarnaast heeft het slachtoffer er veel moeite mee dat het genezingsproces zo lang duurt.
Verdachte heeft bij dergelijke gevolgen in het geheel niet stilgestaan en heeft alleen rekening gehouden met zijn eigen (financieel) gewin.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In aanmerking genomen dat het uitgangspunt bij een voltooide doodslag in het algemeen een gevangenisstraf van zes jaar is, is de eis van de officier van justitie te hoog. Daarnaast is van belang dat bij de bewezenverklaarde poging tot doodslag sprake is van voorwaardelijk opzet en hoewel dit juridisch gezien hetzelfde strafbare feit oplevert, dient dit verschil wel in de strafmaat tot uitdrukking te komen.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank een gevangenisstraf van 54 maanden op zijn plaats.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd. Op de voorlopige schadestaat (tot en met 11 juni 2014) staan de volgende schadeposten:
- ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 156,- + p.m.
- medische kosten: € 415,52 + p.m.
- reiskosten: € 241,22 + p.m.
- verlies aan arbeidsvermogen: € 6.466,- + p.m.
- verlies zelfwerkzaamheid: € 1.620,- + p.m.
- huishoudelijke hulp: € 11.217,50 + p.m.
- stookkosten: € 100,-
- telefoonkosten/postzegels etc. € 150,-
- overige kosten € 692,49 + p.m.
- beschadigde zaken/kleding € 1.095,- + p.m.
- kosten zonder nut € 48,-
- smartengeld € 17.500,-
- wettelijke rente p.m.
- buitengerechtelijke kosten p.m.
- fiscale component p.m.
Ter terechtzitting is de post ‘smartengeld’ verhoogd tot een bedrag van € 20.000,-.
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hij de vordering, met name op het punt van de toekomstige schade, erg complex vindt. Om die reden heeft hij zich op het standpunt gesteld dat een gedeelte van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard. Zijns inziens kan ter zake de materiële schade wel een voorschot van € 10.000,- worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de bij de vordering gevoegde uitspraken niet met deze zaak te vergelijken zijn. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat € 7.500,- aan immateriële schade kan worden toegewezen.
Voorts heeft de officier van justitie het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op haar standpunt dat de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken zou moeten worden, heeft de verdediging primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair, in geval van een bewezenverklaring, heeft de verdediging aangevoerd dat zij zich aansluit bij het standpunt van de officier van justitie.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De hoogte van de vordering
De hoogte van de vordering is volgens de schadestaat (tot en met 11 juni 2014) € 39.701,73 + p.m. Ter terechtzitting is de vordering met € 2.500,- verhoogd tot een bedrag van € 42.201,73 + p.m.
In de schadestaat staat echter een rekenfout. Bij de post ‘overige kosten’ is vergeten het bedrag van € 88,21 (nota VieCuri) op te tellen. Hiermee komt het totale bedrag van de vordering op € 42.289, 94 + p.m. De rechtbank zal dan ook uitgaan van laatstgenoemd bedrag.
8.4.2
De beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft posten opgevoerd met begrote geleden schade, begrote toekomstige schade en nog niet begrote toekomstige schade (de schade p.m.).
Nu het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van de begrote schade ad € 42.289,94 niet inhoudelijk door de verdediging is betwist – de verdediging heeft slechts de grondslag van de vordering betwist – en de vordering de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, stelt de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op dit schadebedrag. Gelet hierop wijst de rechtbank de schadevergoeding, die thans begroot is op € 42.289,94, vermeerderd met de wettelijke rente, toe.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor het overige gedeelte, dat betrekking heeft op vergoeding van p.m.-kosten, niet ontvankelijk is, nu de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor een bedrag van € 42.289,94, nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht, met vervangende hechtenis van 30 dagen.

9.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de aan de verdachte toebehorende en inbeslaggenomen telefoon en simkaart.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 54 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres 2], [woonplaats], van een bedrag van € 42.289,94 (zegge: tweeënveertigduizendtweehonderdnegenentachtig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte, dat betrekking heeft op vergoeding van p.m.-kosten, niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] het bedrag van € 42.289,94 (zegge: tweeënveertigduizendtweehonderdnegenentachtig euro en vierennegentig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2013;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte:
  • gsm, merk Nokia, voorwerpnummer 356565, en
  • simkaart, prepaid ‘Hollandse Nieuwe’, voorwerpnummer 358186.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Krens, voorzitter, mr. E.H.M. Druijf en mr. M.B.T.G. Steeghs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2014.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie regio Limburg-Noord, District Venray, opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2352 2013014716 d.d. 10 april 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 496.
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 18 februari 2013 op de pagina’s 136-138.
3.Zie voor de verbeterde lezing van de datum: proces-verbaal relaas d.d. 10 april 2013 op pagina 12 (eerste alinea).
4.Schriftelijk stuk, behelzende medische informatie, op pagina 150.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2013 op pagina 159.
6.Proces-verbaal eerste forensische bevindingen tbv voorgeleiding d.d. 18 februari 2013 op de pagina’s 221 en 222.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 februari 2013 op de pagina’s 166 en 167.
8.Proces-verbaal relaas d.d. 10 april 2013 op de pagina’s 21 en 22.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013 op de pagina’s 205 en 206.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2013 op de pagina’s 218 en 219.
11.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 juni 2014.