3.1.De feiten
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de feiten zoals die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld, waar nodig aangevuld door het hof.
- [geïntimeerde] drijft een groothandel in AGF (aardappelen, groente en fruit).
- [appellante] is per 19 mei 2008 als hoofd interne verkoop in dienst getreden bij [geïntimeerde] .
- In het huishoudelijk reglement van [geïntimeerde] , dat onderdeel uitmaakt van de laatstelijk in maart 2012 gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is in artikel 22.3 een relatiebeding opgenomen, dat als volgt luidt:
“Het is de werknemer verboden om gedurende een periode van 12 maanden na het einde van onderhavige overeenkomst, op enigerlei wijze, activiteiten - op welke wijze en in welke omvang dan ook - te ondernemen met betrekking tot de relaties van de werkgever. Onder relaties van de werkgever wordt op enig moment verstaan: (rechts)personen, welke direct betrokken zijn (…) bij het activiteitenproces van de werkgever.
Indien de werknemer in strijd handelt met het voorgaande verbeurt hij aan de werkgever, zonder dat een aanmaning of een andere voorafgaande verklaring nodig is, een direct opeisbare boete van € 25.000 (…).
Tevens is een, nader te bepalen, schadevergoeding opeisbaar, welke gebaseerd is op het ondermijnen van de continuïteit van de werkzaamheden van de werkgever in de ruimste zin van het woord.”
- Medio 2014 is tussen partijen een verschil van inzicht ontstaan over de uitvoering van de werkzaamheden.
- [appellante] heeft zich op 28 mei 2014 ziek gemeld wegens spanningsklachten. Het UWV heeft in een door [appellante] aangevraagd deskundigenoordeel van 22 juli 2014 geoordeeld dat er op 16 juni 2014 geen sprake was van ziekte of gebrek.
-Partijen hebben overleg gevoerd over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op minnelijke wijze. [appellante] heeft een advocaat in de arm genomen, mr. M. Klompers. [geïntimeerde] heeft zich laten bijstaan door mr. J.M.L.M. van Buren. In een e-mailbericht van 4 augustus 2014 van mr. Klompers in reactie op een e-mailbericht van mr. Van Buren van diezelfde dag staat vermeld:
“Mede ter beëindiging van de discussie, gaat cliënte vrijwel geheel akkoord met het onderstaande. Enkel ten aanzien van het concurrentiebeding merkt cliënte het volgende op. Cliënte is niet van plan nog werkzaam te zijn binnen de AGF branche. Cliënte verwacht dan ook zeker geen problemen met betrekking tot de strekking van het concurrentiebeding. Evenwel acht cliënte de hoogte van de dwangsom en de verschuldigdheid van de dwangsom zonder voorafgaande aankondiging of aanmaning niet redelijk. Ik verzoek u om in de plaats op te nemen, dat een dwangsom ter hoogte van € 2.500,00 per overtreding en € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt slechts verschuldigd is indien de overtreding voortduurt na een schriftelijke aanzegging.
Nu partijen voor het overige overeenstemming hebben bereikt, ontvang ik van u graag het concept van de vaststellingsovereenkomst.”
-Partijen hebben op 5 augustus 2014 schriftelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“1. De tussen partijen lopende arbeidsovereenkomst zal met ingang van 1 november 2014 met wederzijds goedvinden worden beëindigd. Bij de vaststelling van deze einddatum is rekening gehouden met de op werknemer toepasselijke opzegtermijn van twee maanden.
2. Het salaris zal door werkgever aan werknemer worden doorbetaald tot op de laatste dag van het dienstverband.
3. (…)
4. Werknemer wordt tot aan het einde van het dienstverband met behoud van loon vrijgesteld van de verplichting om werkzaamheden te verrichten. Daar staat tegenover dat zij bij het einde van het dienstverband geacht wordt alle resterende vakantiedagen en gewerkte extra uren te hebben opgenomen.
5. Binnen dertig dagen na afloop van het dienstverband verstrekt werkgever aan werknemer een ontslagvergoeding van € 5.000,= bruto.
6. Werkgever verstrekt aan werknemer een bijdrage in haar juridische kosten ad. € 750,= exc. BTW.
7. (…)
8. Het in het huishoudelijk reglement van werkgever opgenomen concurrentiebeding komt te vervallen. Daarvoor in de plaats komt de volgende afspraak: Het is werknemer verboden om gedurende een periode van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst met werkgever op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten in de AGF branche. Onder “op enigerlei werkzaamheden te verrichten” wordt verstaan al dan niet betaald direct of indirect (uitzendbureau) in dienst van een concurrerende onderneming dan wel voor eigen rekening. Voorts zal werknemer zich gedurende voornoemde periode onthouden van het hebben van bedrijfsmatige contacten met klanten van werkgever. Indien werknemer in strijd handelt met het voorgaande verbeurt zij aan werkgever, zonder dat een aanmaning of andere voorafgaande verklaring nodig is, een direct opeisbare boete van € 2.500,= per overtreding en van € 500,= voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.”
9. (…)
10. (…)
11. Het in het huishoudelijk reglement opgenomen geheimhoudingsbeding blijft tussen werkgever en werknemer onverkort van kracht. Werkgever zal geen aanspraken maken op mogelijke overtredingen van dit beding die zijn voorafgegaan aan de ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst.
12. Partijen verlenen elkaar met inachtneming van het bovenstaande finale kwijting, hetgeen betekent dat zij voor het overige niets meer van elkaar te vorderen hebben.
13. (…).”