ECLI:NL:GHSHE:2015:2523

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
14-00799
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM en waardebepaling van een ingevoerde auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende is voldaan bij de registratie van een auto die op 20 juli 2011 in het buitenland is gekocht. De auto, geproduceerd op 2 oktober 2008, werd voor het eerst geregistreerd in Duitsland op 5 april 2011. Belanghebbende hanteert een koerslijst van XRAY voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde, maar het Hof oordeelt dat de eerste ingebruikname op 5 april 2011 moet worden vastgesteld, en niet op de productiedatum. Het Hof volgt de koerslijst en oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de auto bij registratie in Nederland lager was dan de waarde volgens de koerslijst. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00799
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 juli 2014, nummer AWB 12/7044, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [vestigingsplaats] ,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 21 juli 2011 aangifte gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [merk] , identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 26.449. Belanghebbende heeft dit bedrag op 26 juli 2011 voldaan. Naar aanleiding van het door haar tegen dit bedrag op 22 augustus 2011 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak een teruggaaf verleend van een bedrag van € 6.165.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] , [E] en mevrouw [F] .
1.5.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 21 juli 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de auto. Voor de vermindering van de BPM heeft zij een beroep gedaan op de koerslijst van XRAY. De verschuldigde BPM is berekend op € 26.449. Dit bedrag is op 26 juli 2011 op aangifte voldaan.
2.2.
De auto is op 2 oktober 2008 geproduceerd. De auto is in het buitenland voor het eerst geregistreerd in het kentekenregister op 5 april 2011.
2.3.
Belanghebbende kocht de auto op 20 juli 2011 met een kilometerstand van 5.400 op de teller. Op de datum van aangifte stond de kilometerteller op 5.661.
2.4.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen de eigen aangifte heeft de Inspecteur de verschuldigde belasting vastgesteld op € 20.284, uitgaande van de bruto BPM van € 41.737, een inkoopwaarde op datum eerste ingebruikname van € 172.760 en een inkoopwaarde op datum registratie van € 83.953. Dit heeft geleid tot een teruggaaf van € 6.165.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag hoe hoog de afschrijving bedraagt als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM. In het bijzonder is in geschil de vraag of door het verstrijken van de tijd tussen de productiedatum en de datum van eerste toelating, de auto in waarde is gedaald.
Belanghebbende is van mening dat deze laatste vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen geen nieuwe argumenten aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot teruggaaf van op aangifte voldane belasting tot een bedrag van € 10.269. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het bedrag aan belasting als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, na toepassing van artikel 9b, berekend met inachtneming van een vermindering. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel 10, is de vermindering de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de inkoopwaarde in Nederland op het tijdstip, waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de auto in het buitenland voor het eerst in het kentekenregister is opgenomen op 5 april 2011. Ook staat tussen partijen vast dat de datum van eerste ingebruikname eveneens 5 april 2011 is (zie de pleitnota van belanghebbende).
4.3.
Voor het bepalen van de afschrijving dient de waarde van de auto te worden vastgesteld op de registratiedatum in Nederland, zijnde 21 juli 2011, en deze waarde dient te worden afgezet tegen de inkoopwaarde ten tijde van de eerste ingebruikname van de auto. Belanghebbende heeft daarvoor gebruik gemaakt van een koerslijst van XRAY. Deze koerslijst gaat uit van de datum eerste toelating (eerste registratie in het buitenland, zijnde
5 april 2011) en de datum van afgifte van het Nederlandse kenteken deel 1a (21 juli 2011). Op basis van deze gegevens en de overige kenmerken van de auto (waaronder ook de kilometerstand) is de waarde van de auto bepaald op € 83.953.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto, als gevolg van de tijd die is verstreken tussen de productiedatum en de datum van eerste registratie, in waarde is gedaald tot een lager bedrag dan is berekend op basis van de koerslijst XRAY.
4.5.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende aangifte heeft gedaan door gebruik te maken van een koerslijst. De door belanghebbende gebruikte koerslijst is een algemeen aanvaarde koerslijst in de autobranche. Deze koerslijst wordt ook door de Belastingdienst aanvaard als een koerslijst die kan worden gebruikt voor het vaststellen van de handelsinkoopwaarde.
4.6.
Indien belanghebbende vervolgens het standpunt inneemt dat deze koerslijst in het concrete geval geen reële waarde vaststelt, dan ligt het op de weg van belanghebbende om dit standpunt aannemelijk te maken.
4.7.
Belanghebbende heeft in algemene bewoordingen verdedigd dat een auto naarmate deze ouder wordt in waarde daalt, ook al is er geen sprake van gebruik van de auto. De Inspecteur heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden, in het bijzonder waar het gaat om exclusieve auto’s, waar in dit geval sprake van is.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de door haar voorgestane waardedaling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om de auto te laten taxeren door een onafhankelijke deskundige indien zij meent dat de koerslijst niet de juiste waarde weergeeft. Belanghebbende heeft dat niet gedaan. Het Hof verwerpt de door belanghebbende toegepaste aanpassing van de koerslijst, in die zin dat zij in plaats van de werkelijke datum van eerste toelating de productiedatum hanteert. Het Hof acht aannemelijk dat dergelijke koerslijsten rekening houden met waardedaling wegens ouderdom uitgaande van de veronderstelling van normaal gebruik. Het is dan onjuist om, in het geval dat sprake is van geen gebruik, een eventuele waardedaling te bepalen door gebruikmaking van de koerslijst met invulling van een afwijkende datum van eerste toelating. Ook anderszins heeft belanghebbende een lagere waarde van de auto niet aannemelijk gemaakt.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 2 juli 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.