Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning van belanghebbende voor het jaar 2010. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De WOZ-waarde was vastgesteld op € 442.000, maar belanghebbende stelde dat deze waarde niet correct was en dat de Inspecteur de in een eerder compromis vastgestelde waarde van € 90.756 moest hanteren.
Het Hof oordeelde dat de belastingrechter gebonden is aan de vastgestelde WOZ-waarde zoals vastgelegd in artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank had eerder overwogen dat de Inspecteur terecht de WOZ-waarde had gehanteerd bij het opleggen van de aanslag. Belanghebbende voerde aan dat de Inspecteur en de belastingrechter een zelfstandige bevoegdheid hebben om de waarde van de woning vast te stellen, maar het Hof verwierp deze stelling. Het Hof benadrukte dat de wetgever in artikel 3.112 expliciet heeft bepaald dat geschillen over de waarde van een woning in een beroepsprocedure tegen de WOZ-beschikking moeten worden beslecht.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was om de juistheid van de WOZ-waarde zelfstandig te toetsen. De belanghebbende had de mogelijkheid om de WOZ-waarde aan te vechten, maar had dit niet gedaan. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de beslissing van de rechtbank werd bevestigd. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.