In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende, een C.V. gevestigd te [vestigingsplaats], was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 1.638 was gebaseerd op een hogere CO2-uitstoot van de auto dan door belanghebbende was aangegeven. De Inspecteur had belanghebbende voorafgaand aan de naheffingsaanslag in kennis gesteld van zijn voornemen om deze op te leggen, maar belanghebbende had hierop niet gereageerd. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur geen onrechtmatigheid had begaan, omdat hij belanghebbende de kans had gegeven om te reageren op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van de kosten van bezwaar, omdat de noodzaak tot het maken van bezwaar voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende zelf. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de Rechtbank moest worden bevestigd.