Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, per de waardepeildatum 1 januari 2011 en de toestandsdatum 1 januari 2012, vastgesteld op € 773.000.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 743.000.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
1 januari 2012. Belanghebbendes klacht mist derhalve feitelijke grondslag. Daarbij komt, dat gelet op het bepaalde in artikel 23, lid 2, van de Wet WOZ, het niet naleven van de voorschriften van het eerste lid van artikel 23 van de Wet WOZ geen nietigheid van de beschikking meebrengt.
1 januari 2012 en stelt daartoe zakelijk weergegeven het volgende:
4.15. Voor zover belanghebbende er over klaagt dat de Heffingsambtenaar hem in strijd met artikel 40 van de Wet WOZ de WOZ-waarde van de recreatiewoning [f-straat] 7 niet heeft verstrekt, terwijl belanghebbende die informatie nodig had om aan te tonen dat die recreatiewoning veel meer waard is geworden na de wijzing van het EHS-label, verwerpt het Hof die klacht. Nu de recreatiewoning [f-straat] 7 niet is verkocht rond de waardepeildatum en voorts qua inhoud en type niet vergelijkbaar is met de onroerende zaak, heeft belanghebbende geen gerechtvaardigd belang bij de verkrijging van die WOZ-waarde.
Artikel 18 van de Wet WOZ brengt in samenhang met artikel 22, lid 2, van de Wet WOZ met zich, dat ieder jaar opnieuw de WOZ-waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld. Dat betekent dat de WOZ-waarden van de onroerende zaak vastgesteld per eerdere waardepeildata niet relevant zijn voor de thans in geschil zijnde waarde.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.