ECLI:NL:GHSHE:2015:1536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HR 200.153.044-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar de wettelijke termijn was inmiddels verstreken. Het hof had eerder, in een tussenarrest van 25 september 2014, de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad over de mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad had op 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) geoordeeld dat verlenging mogelijk is, zelfs na afloop van de wettelijke termijn. Het hof heeft vervolgens de relevante stukken en informatie van de advocaat van de appellant en de bewindvoerder beoordeeld. Het hof concludeerde dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling tijdig was nagekomen en dat er voldoende redenen waren om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft beslist dat de duur van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot en met 20 juni 2016, waarbij de appellant verplicht is om aan alle uit de regeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de appellant de kans gegeven om zijn schuldenlast te verlichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 april 2015
Zaaknummer : HR 200.153.044/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/11/145 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.G. Spijker.

5.Het tussenarrest van 25 september 2014

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak voor een half jaar aangehouden in verband met het navolgende. Het hof had bij arrest van 20 maart 2014 in een andere zaak (HV 200.140.979/01, ECLI:NL:GHSHE:2014:1474) aan de Hoge Raad onder meer de prejudiciële vraag voorgelegd of verlenging van de termijn ex artikel 349a Fw mogelijk is indien de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling reeds is beëindigd. Die vraag was ten tijde van het wijzen van het tussenarrest nog niet door de Hoge Raad beantwoord. In het tussenarrest heeft het hof [appellant] er nadrukkelijk op gewezen dat hij in de tussenliggende periode onverkort en tijdig aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen diende te (blijven) voldoen.

6.De verdere loop van de procedure

Het hof heeft inmiddels kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935). De inhoud van dat arrest komt, voor zover in deze zaak van belang, onder de beoordeling aan de orde.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het inlichtingenformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 maart 2015 alsmede van de brief van de bewindvoerder d.d. 23 maart 2015.

7.De beoordeling

7.1.
Op 25 september 2014 is door het hof onder meer overwogen dat gelet op de inhoud van de processtukken en op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en de bewindvoerder naar voren was gebracht een schone lei op dat moment nog niet aan de orde was, maar dat, indien verlenging van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling mogelijk zou zijn op het moment dat de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling is verstreken, het hof in beginsel zou kunnen overwegen de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen om hem daarmee de mogelijkheid te bieden om tijdens deze verlenging de nieuwe schulden alsmede de boedelachterstand in te lossen.
Inmiddels is door beantwoording van de prejudiciële vraag duidelijk dat verlenging van de schuldsaneringstermijn in een dergelijk geval ook na afloop van de in artikel 349a lid 1 Fw genoemde termijn mogelijk is. Op grond van de brief van de bewindvoerder van 23 maart 2015 en de op 25 maart 2015 door de raadsman ingediende stukken gaat het hof er van uit dat [appellant] zijn belastingschuld, zoals die na verrekening resteert, alsmede zijn schuld aan VGZ inmiddels aan het inlopen is en daarnaast toestemming heeft gegeven om de op de derdengeldrekening gereserveerde gelden aan te wenden voor het inlopen van de boedelachterstand. Het hof betrekt ook deze gedragingen van de schuldenaar tussen het einde van de in artikel 349a lid 1 Fw genoemde termijn van drie jaar en de onderhavige beslissing bij zijn oordeel omtrent de al eerder door [appellant] verzochte verlenging. Gelet op al het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] kan worden verlengd.
7.2.
Wat betreft de duur van de verlenging overweegt het hof het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarom de termijn van artikel 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarom onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Het hof had echter in afwachting van het arrest van de Hoge Raad bepaald dat het [appellant] in de tussentijd wel aan de verplichtingen uit de schuldsanering gebonden achtte en [appellant] heeft zich daar ook naar gedragen. Rekening houdend met de maximale termijn van vijf jaar gedurende welke een schuldenaar aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan worden gebonden, zal het hof dan ook, mede vanwege het bij [appellant] gewekte vertrouwen door de hierboven weergegeven instructie door het hof voor de periode waarin de prejudiciële vraag ter beantwoording voorlag, bepalen dat de duur van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot en met 20 juni 2016. Gelet op de omvang van de schuldenlast, de aard en omvang van de tekortkomingen, alsmede het feit dat er sprake is van meerdere tekortkomingen welke bovendien alle door [appellant] voor het einde van de verlengde schuldsaneringsregeling dienen te zijn weggenomen, acht het hof een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor een kortere periode, zoals door de advocaat van [appellant] bij brief van 25 maart 2015 is verzocht, onvoldoende .
7.3.
Het hof zal derhalve beslissen dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot en met 20 juni 2016, waarbij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellant] dienen te worden nagekomen, daarbij inbegrepen het immer tijdig voldoen van de maandelijkse bewindvoerdersvergoeding. De boedelafdracht zal (voor het overige) aanvankelijk kunnen worden ingezet om de boedelachterstand en de nieuwe schulden te betalen. Zodra de boedelachterstand en de nieuwe schulden zijn voldaan, dient de boedelafdracht weer te worden ingezet om de overige schuldenlast zo veel mogelijk te voldoen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot en met
20 juni 2016;
bepaalt dat de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tijdens de verlenging onverminderd zullen doorlopen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, L.Th.L.G. Pellis en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.