In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2014 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer HV 200.140.979/01. De zaak betreft een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad over de mogelijkheid om de termijn van een schuldsaneringsregeling te verlengen, wanneer de aanvankelijk bepaalde termijn, zoals vastgelegd in artikel 349a van de Faillissementswet, al is verstreken op het moment van beoordeling. De vraag is tevens gericht op de verplichtingen van de schuldenaar in de periode na het verstrijken van de termijn en vóór de definitieve beslissing van de rechter.
De procedure begon met een tussenarrest op 27 februari 2014, waarin het hof zijn voornemen aankondigde om de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen. De advocaat van de appellante, mr. F.J.M. Drykoningen, heeft in een brief van 28 februari 2014 aangegeven dat de appellante instemt met het voornemen van het hof. De bewindvoerder heeft geen reactie gegeven. Het hof heeft besloten om de verdere beslissing aan te houden totdat de Hoge Raad op de gestelde vragen heeft geantwoord.
De rechtsvragen die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd zijn: of verlenging van de termijn mogelijk is indien de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling reeds is beëindigd, en wat dit betekent voor de verplichtingen van de schuldenaar in de periode tussen het verstrijken van de termijn en de definitieve rechterlijke beslissing. Het hof heeft de griffier opgedragen om een afschrift van het arrest en het tussenarrest aan de Hoge Raad te zenden, en heeft een termijn van vier weken gesteld voor de appellante en de bewindvoerder om te reageren op de beslissing van de Hoge Raad.