ECLI:NL:GHSHE:2015:1485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
HD200.149.296_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging in plan projectontwikkeling en de gevolgen voor koop-/aannemingsovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ontwikkeling B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de vorderingen van de geïntimeerden grotendeels heeft toegewezen. De zaak betreft de wijziging van een stedenbouwkundig- en landschapsplan voor het project 'Villapark de [appellante]'. De appellante heeft plannen om het oorspronkelijke ontwerp te wijzigen, wat gevolgen heeft voor de koop-/aannemingsovereenkomsten die met de geïntimeerden zijn gesloten. De geïntimeerden stellen dat deze wijzigingen in strijd zijn met de gemaakte afspraken en eisen dat de oorspronkelijke plannen worden nageleefd. Het hof oordeelt dat de wijziging van het plan niet substantieel is en dat de appellante gerechtigd is om de wijzigingen door te voeren, mits deze niet verder afwijken dan in de door haar overgelegde tekeningen is weergegeven. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de onderdelen van het dictum betreft die betrekking hebben op de vorderingen van de geïntimeerden, maar bevestigt de dwangsom die aan de appellante is opgelegd voor het sluiten van nieuwe koop-/aannemingsovereenkomsten die verder afwijken van de goedgekeurde plannen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.149.296/01
arrest van 21 april 2015
in de zaak van
[Ontwikkeling] Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als “[appellante]”
advocaat: mr. N. Kooistra te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
4.
[geïntimeerde 4],
5.
[geïntimeerde 5],
6.
[geïntimeerde 6],allen wonende te [woonplaats]
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden],
advocaat: mr. L.L.C. Habets te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg onder zaaknummer C/03/179325/HA ZA 13-148 gewezen vonnis van 19 februari 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 8 juli 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 september 2014;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met productie, tevens houdende subsidiaire wijziging van eis;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • twee bij pleidooi door [appellante] en met instemming van [geïntimeerden] overgelegde tekeningen, door de voorzitter van het hof gemerkt als A 13/3/15 en B 13/3/15.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
Bij de comparitie na aanbrengen hebben partijen geen minnelijke regeling bereikt.
7.2.1.
Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank in het bestreden vonnis van 19 februari 2014 onder 2.1 tot en met 2.8 zijn geen grieven gericht en deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist. Deze feiten vormen ook voor het hof het uitgangspunt. Daarnaast acht het hof nog andere feiten van belang.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.2.2.
[appellante] is door [bedrijf] Projectontwikkeling Zuid B.V., Vado Properties Maastricht B.V. en Project Research & Management B.V. opgericht om het project “Villapark de [appellante]” in [plaats] (hierna: “het Park”) te realiseren. De heer [directeur van Ontwikkeling B.V.] (hierna: “[directeur van Ontwikkeling B.V.]”) is directeur van [appellante].
7.2.3.
[appellante] heeft dit stedenbouwkundig- en landschapsplan in 2005 in samenwerking met de gemeente [plaats] ontwikkeld (hierna: “het plan”). Het plan bestaat uit de verkoopfases 1, 2 en 3. De ontwikkeling van verkoopfase 1 werd het eerst gestart. De ontwikkeling van verkoopfase 2 was ten tijde van dit hoger beroep in gang gezet. De ontwikkeling van verkoopfase 3 is nog niet gestart.
7.2.4.
Oorspronkelijk bestond het plan uit 56 villa’s, 12 landhuizen, twee appartementencomplexen met in totaal 28 appartementen en 16 vrij te bouwen kavels. In 2011 is het plan aangepast, in die zin dat de 12 landhuizen en de twee appartementencomplexen zijn komen te vervallen.
7.2.5.
[geïntimeerden] hebben met [appellante] koop-/aannemingsovereenkomsten gesloten op respectievelijk 31 augustus 2010 ([geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]), 11 december 2009 ([geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4]) en 14 maart 2011 ([geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 6]) met betrekking tot de bouwkavels waarop [appellante] de huidige woningen van [geïntimeerden] heeft gebouwd. De kavels waarop de woningen zijn gebouwd vallen alle drie binnen verkoopfase 1 van het project het Park.
7.2.6.
Het Park grenst aan natuurgebied de Brunssummerheide. In de voorafgaande aan het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomsten door (of vanwege) [appellante] aan [geïntimeerden] ter beschikking gestelde verkoopbrochure voor het Park (prod. 8 [geïntimeerden]) is onder meer vermeld:
“Van de bestaande flora zijn zoveel mogelijk bomen, groen en heide gehandhaafd. Sterker nog: het groen wordt zelfs uitgebreid met nieuwe aanplantingen om de bijzondere kwaliteiten van het heidegebied nog meer te benadrukken. Om die reden bestaat het plan vooral uit vrijstaande woningen zodat de natuur overal tussendoor kan groeien en bloeien. Meer dan 50% van het oppervlak van de [appellante] blijft openbaar groen en landschap. Een unieke aanpak.
(…)
Het bestuur van een nog op te richten Vereniging van Eigenaren (VVE zijnde een coöperatieve vereniging) zal een extern groenbedrijf contracteren voor het onderhoud van de groenvoorzieningen van het gemeenschappelijke park tussen de woningen. De bewoners zelf hebben dus geen omkijken naar het natuuronderhoud.(…)
Om de overgang vloeiend te laten verlopen, wordt in de verkoopprijs van de woningen een budget opgenomen ten behoeve van het parkbeheer en –onderhoud.”
7.2.7.
In de voorafgaand aan of bij gelegenheid van het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomsten aan [geïntimeerden] ter beschikking gestelde Algemene kopersinformatie (prod. 3 [geïntimeerden]; overgelegd vanaf p. 12) is onder meer vermeld:

Het landschap is en blijft in stand gehouden en mag niet worden gebruikt voor individuele doeleinden; u bent samen met alle andere bewoners van het park inclusief de eigenaren van de vrije bouwkavels eigenaar van het gehele heide- en boslandschap. De instandhouding en onderhoud van dit prachtige heide-landschap wordt geregeld via een coöperatieve vereniging van alle eigenaren. (…) Zo heeft u geen omkijken naar het landschap en kunt u vanuit uw eigen patiotuin genieten van het feit dat dit concept en regeling een beste voorwaarde is voor een blijvende kwaliteit van uw direct omgeving! Immers u bent eigenaar en niet de gemeente [plaats].
Tot slot
(…) moeten wij een voorbehoud maken ten aanzien van wijzigingen voortvloeiende uit de eisen van de overheid, nutsbedrijven (…)
Het ontwikkelen van een kwalitatieve villawijk zoals de [appellante] is een voortdurend proces, waarbij, naarmate dit proces vordert, een steeds verdere verfijning en bijstelling van het ontwerp plaatsvindt. (…) Uitdrukkelijk wijzen wij u erop dat de tekeningen, voor zover niet behorend bij een bestemming- ofuitwerkingsplan, geen juridische werking hebben.
Op de Algemene kopersinformatie volgt (vanaf p. 18) een stuk getiteld “
Beschrijving coöperatieve vereniging landschap- en natuurbeheer villapark de [appellante]”, waarin onder meer is vermeld:

Overdracht
Per (verkoop)fase van het plan. (…) Deze overdracht per fase wordt ook voor de volgende 2-3 (verkoop)fasen van het plan uitgevoerd. Wijzigingen in het plan en landschap zijn in volgende fasen mogelijk en strikt aan de ontwikkelaar voorbehouden.
7.2.8.
In de koop-/aannemingsovereenkomsten, waarin [appellante] als “de ondernemer” en [geïntimeerden] als “de verkrijger” zijn aangeduid, is onder meer bepaald:
Inrichting en onderhoud openbaar gebied
Artikel 31
1.Inleiding
De verkrijger wordt eigenaar van een woning in Villapark de [appellante], van plandeel Heide (fase 1). Naast het eigendom van de toekomstige woning en de grond van de eigen woning wordt de verkrijger ook (indirect) mede-eigenaar van het gehele landschap door middel van het lidmaatschap van een specifiek daarvoor op te richten coöperatie. (…) De vereniging wordt eigenaar van alle gemeenschappelijk groen (het landschap) van het Villapark de [appellante].
(…)
Het beheer en onderhoud van het landschap gebeurt echter niet door gemeente [plaats] maar door de vereniging, waarvan de enige leden de bewoners in het park zijn. De kosten van het beheer en onderhoud worden als zodanig gelijkmatig verdeeld over alle woningeigenaren van het Villapark, zie hierna onder 6. De ondernemer zal tijdelijk totdat het gehele plan is verkocht en gerealiseerd is, lid en tevens bestuurder zijn.
(…)
3.Oprichting en bestuur
De ondernemer zal de vereniging voor haar rekening oprichten en de kopers van woningen en vrije kavels worden automatisch lid van deze vereniging bij de akte van levering. De koop van hun woning is rechtstreeks gekoppeld met het verplicht lidmaatschap van de vereniging en als zodanig het (indirect als lid) mede-eigenaar worden van het landschap. ”
(…)
4.Overdracht
Per (verkoop)fase van het plan. Op moment dat alle infrastructuur en gemeenschappelijke groenaanleg is uitgevoerd wordt de betreffende fase overgedragen (eerst aan de gemeente voor wat betreft de rijwegen en openbare verlichting) en voor wat betreft het gemeenschappelijk groen aan de vereniging. Deze overdracht per fase wordt ook voor de volgende 2-3 (verkoop)fasen van het plan uitgevoerd. Wijzigingen in het plan en landschap zijn in volgende fasen mogelijk en strikt aan de ondernemer voorbehouden. Aan de plantekening voor de opvolgende verkoopfasen kunnen door de leden van de eerdere fase(n) geen rechten worden ontleend.
De overdracht geschiedt voor een bedrag van EURO 1,-.
(…)
6. Kosten/Bijdrage(ver)plicht(ing)
(…) De ondernemer zal voor de eerste 5 jaren alle beheer- en onderhoudskosten dragen vanaf de oplevering eerste (verkoop)fase van het plan. (…) De kosten voor dit onderhoud na ommekomst van die vijfjaarsperiode zijn thans (globaal) begroot op zo’n EURO 25,- (prijspeil 2009) per maand per woning. (…)
Verkoopbrochure, artist-impression(s) en verkooptekeningen
Artikel 32
De in de verkoopbrochure en verkooptekeningen opgenomen situatietekening en overige plattegrondtekeningen en artist-impression(s), inzake openbaar gebied, zijn slechts indicatief. Aan deze documenten kunnen geen rechten worden ontleend. (…)
De verkrijger verklaart uitdrukkelijk ermee bekend te zijn dat de verkoopbrochure géén contractstuk is en enkel en alleen dient voor de globale beeldvorming van de woning(en) en er voorts eventuele wijzigingen/afwijkingen/aanpassingen hebben plaatsgevonden, welke zijn verwerkt in de verkooptekeningen en de technische omschrijving.
Uitsluitend de door verkrijger ondertekende contractstukken, als genoemd in de bescheidenlijst, zijn dan ook bepalend en maatgevend. (…)”
7.2.9.
De leveringsaktes van respectievelijk 27 december 2010 ([geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]), 11 maart 2011([geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4]) en 24 mei 2011 ([geïntimeerde 5] en [geïntimeerde 6]) bevatten in artikel 10 een regeling met betrekking tot de coöperatieve vereniging. Hierin is, voor zover thans relevant, bepaald:
“Koper is bekend met het feit dat ten behoeve van het beheer, exploitatie, onderhoud en inrichting van het landschappelijk park gelegen rondom de kavels/woningen en appartementen van Villapark “De [appellante]” een coöperatieve vereniging zal worden opgericht genaamd: Coöperatieve Vereniging Villapark “De [appellante]” te [plaats]. Deze coöperatie zal de gronden voor genoemd landschappelijk park – in fasen – in eigendom verwerven van verkoper.
In verband met het vorenstaande verklaart koper, zijn rechtsverkrijgende(n) onder algemene titel dan wel bijzondere titel en/of hun gebruiker(s) bekend te zijn met het feit dat:
a.
hij zich verbindt lid te worden van voornoemde coöperatieve vereniging in verband met het feit dat voornoemde coöperatieve vereniging de eigendom zal verwerven van de gronden voor genoemd landschappelijk park. Bedoelde coöperatieve vereniging heeft ten doel het beheer, exploitatie alsmede onderhoud en inrichting, herstel of vernieuwing van voornoemd landschappelijk park. (…)”
7.2.10.
Aan de akte van levering is een “
Document van waarmerking”gehecht, waarin de verkrijger verklaart een afschrift te hebben ontvangen van een aantal stukken en verklaart met die stukken akkoord te gaan. Tot die stukken (in totaal 12) behoren de “
Algemene kopersinformatie plandeel heide” (hof: r.o. 7.2.7). Bij nr 9 op die lijst staat vermeld “
De bladzijdes 1 tot en met 11 van de Algemene kopersinformatie gelden ter informatie en maken geen onderdeel uit van de contractstukken;”. Als nr. 11 op die lijst is vermeld een “
Tekening plangebied d.d. 06-04-2009”. Dit is de tekening die door [geïntimeerden] als prod. 1 bij mva in het geding is gebracht.
7.2.11.
Bij brief van 11 oktober 2012 is door [appellante] aan [geïntimeerden] een schriftelijke toelichting gegeven op planwijzigingen die [appellante] in gang heeft gezet en waarover [geïntimeerden] op 3 oktober 2012 reeds mondeling zijn geïnformeerd. Tot deze planwijziging is door [appellante] besloten in verband met het feit dat in vijf jaar tijd pas 6 huizen/kavels zijn verkocht, terwijl verwacht werd dat in die tijd circa 80 eenheden zouden zijn verkocht. [appellante] schrijft met betrekking tot de aanpassingen:

Teneinde zoveel mogelijk potentiële kopers te interesseren voor de locatie [appellante] is besloten het accent dat tot op heden lag op projectwoningen te midden van een gemeenschappelijk groenlandschap minder zwaar aan te zetten. Meer dan in de oude situatie het geval was, worden kopers voortaan in de gelegenheid gesteld een (grotere) eigen kavel te verwerven, hetzij voor zelfbouw hetzij voor een projectwoning. In het kader van de grotere mate van verkaveling willen wij ook de bestaande kopers van woningen in de gelegenheid stellen om kosteloos een grotere kavel in eigendom te verwerven. Zie ook de situatieschets opgenomen in de bijlage. Net als in het oude plan zal alle grond in het plangebied die niet verkaveld wordt en niet als openbaar gebied (openbare weg) aan de gemeente gaat worden overgedragen in de nog op te richten coöperatieve vereniging worden ondergebracht, waarvan alle kopers (verplicht) deel uitmaken. Doordat er meer grond verkaveld gaat worden, zal er naar verwachting straks minder grond in de coöperatieve vereniging worden ondergebracht, hetgeen onder meer als consequentie zal hebben dat er minder vrij te betreden gebied zal ontstaan, maar bijvoorbeeld ook dat de toekomstige onderhoudskosten lager zullen worden.
(…)
In ons gesprek op woensdagavond is de vraag naar voren gekomen of het doorvoeren van planinhoudelijke aanpassingen zomaar zonder uw instemming kan. Het antwoord hierop is naar onze mening ja, immers in de met u gesloten koopovereenkomst zijn geen afspraken gemaakt over de omvang van de kavels die uitgegeven gaan worden en de omvang van het gezamenlijk groengebied. U heeft op dit moment geen eigenaarsrechten buiten die van de op uw naam staande kavel. De coöperatieve vereniging die straks over het gezamenlijk groen gaat is nog niet opgericht en deze vereniging beschikt derhalve eveneens niet over eigendomsrechten.
7.2.12.
Namens [geïntimeerden] is hierop gereageerd bij brieven van 30 november 2012 respectievelijk 24 december 2012. Zij hebben zich daarin op het standpunt gesteld dat de voormelde aanpassingen niet zonder toestemming van de reeds aanwezige eigenaren mogen plaatsvinden. In de koopovereenkomst en leveringsakte zijn op dit punt duidelijke en concrete afspraken gemaakt en [geïntimeerden] verlangen dat deze worden nagekomen. Zij wensen dat de bestaande situatie gehandhaafd blijft.
7.2.13.
Bij brieven van 11 december 2012 respectievelijk 8 januari 2013 heeft [appellante] gereageerd met de mededeling dat zij in de brieven van [geïntimeerden] geen argumenten heeft gevonden waarom de plannen niet zouden moeten en mogen worden aangepast.
7.3.1.
[geïntimeerden] hebben daarop [appellante] gedagvaard. Zij vorderden in eerste aanleg:

dat het de rechtbank behage, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
te verklaren voor recht dat gedaagde(hof: [appellante])
door over te gaan tot planinhoudelijke aanpassingen m.b.t. verkoopfase 1 zoals hiervoor beschreven, de met eisers(hof: [geïntimeerden])
gemaakte afspraken niet nakomt en derhalve is gehouden de daardoor geleden en nog te lijden schade aan [geïntimeerden] te vergoeden;
2.
gedaagde te veroordelen tot nakoming van de koop-/aannemingsovereenkomsten met eisers en gedaagde derhalve te verplichten om geen planinhoudelijke wijzigingen door te voeren voor verkoopfase 1, zulks op straffe van een dwangsom van € 500.000,- per overtreding, met een maximum van € 5.000.000,-;
3.
gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
7.3.2.
Aan hun vorderingen legden [geïntimeerden], kort gezegd, ten grondslag dat [appellante], indien zij de door haar voorgenomen wijziging zou doorvoeren, daarmee in strijd met de voor haar uit de koop-/aannemingsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen zou handelen.
7.3.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
7.3.4.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast, die op 3 september 2013 is gehouden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Bij het bestreden vonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Het dictum luidt:

5.1. verklaart voor recht dat [appellante] Ontwikkeling B.V. door over te gaan tot de litigieuze planinhoudelijke aanpassingen met betrekking tot verkoopfase 1 de met [geïntimeerden] gemaakte afspraken (toerekenbaar) niet nakomt en derhalve gehouden is de daardoor geleden en nog te lijden schade aan [geïntimeerden] te vergoeden,
5.2.
veroordeelt [appellante] Ontwikkeling B.V. tot nakoming van de koop-/aannemings-overeenkomsten met [geïntimeerden], zulks met uitsluiting van de door haar voorgestelde planinhoudelijke wijzigingen voor verkoopfase 1,
5.3.
veroordeelt [appellante] Ontwikkeling B.V. om aan [geïntimeerden] een dwangsom te betalen van € 500.000,00 voor iedere keer dat zij een koop/aannemingsovereenkomst sluit met een nieuwe koper overeenkomstig de door [appellante] Ontwikkeling B.V. voorgestelde planinhoudelijke wijzigingen, tot een maximum van € 5.000.000,00,
5.4.
veroordeelt [appellante] Ontwikkeling B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 1.281,82,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
7.4.1.
[appellante] heeft tijdig tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Zij vordert vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden], veroordeling van [geïntimeerden] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerden] heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling door [appellante] tot aan de dag van restitutie, veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, eventuele beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na arrest en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van het arrest.
7.4.2.
[appellante] heeft zes grieven tegen het bestreden vonnis gericht. Met grief 1 heeft zij betoogd dat de rechtbank meer heeft toegewezen dan gevorderd. Met grief 2 wordt aangevoerd dat de rechtbank iets anders heeft toegewezen dan gevorderd. Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [appellante] voorgenomen wijziging van dien aard is en dusdanig substantieel is dat het een (eenzijdige) wijziging van de koop-/aannemingsovereenkomsten inhoudt. Dit vormt naar het oordeel van het hof de kern van het hoger beroep.
Grief 4 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat partijen enkele maanden hebben onderhandeld over de specifieke opzet en ontwikkeling van het Park.
Grief 5 is gericht tegen de verwerping van het beroep van [appellante] op artikel 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden) en op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Met grief 6 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar verweer tegen de gevorderde dwangsom niet heeft behandeld en niet heeft gehonoreerd.
7.4.3.
[geïntimeerden] hebben de grieven bij memorie van antwoord bestreden en daarbij tevens hun eis subsidiair gewijzigd, aldus dat hun vordering subsidiair luidt overeenkomstig hetgeen de rechtbank in het dictum onder 5.1, 5.2 en 5.3 (r.o. 7.3.4) heeft toegewezen.
7.4.4.
Bij pleidooi heeft [appellante] zich tegen deze subsidiaire eiswijziging verzet. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de eiswijziging in strijd is met een goede procesorde, omdat partijen tot dan toe alleen geprocedeerd hadden over de eerste verkoopfase. Zou de eiswijziging worden toegestaan, dan zou [appellante] niet slechts één maar feitelijk zelfs twee instanties missen, aldus [appellante].
7.4.5.
Het hof volgt [appellante] daarin niet. Ingevolge artikel 130 Rv is een eiswijziging ook in hoger beroep toegestaan. Daaraan is inherent dat omtrent die gewijzigde eis niet in twee maar in één feitelijke instantie kan worden gedebatteerd. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, mist zij niet twee instanties. [geïntimeerden] hebben immers bij hun eerste processtuk in hoger beroep hun vordering (subsidiair) gewijzigd. [appellante] heeft vervolgens (bij pleidooi) de gelegenheid gehad op de gewijzigde eis in te gaan. Ten slotte kan niet worden gezegd dat de eiswijziging zodanig ingrijpend is dat deze op inhoudelijke gronden in strijd met een goede procesorde zou moeten worden geacht.
Of de gewijzigde vordering ook toewijsbaar is, is iets anders en komt hierna aan de orde.
Toewijzing van iets anders en/of meer dan gevorderd? Grieven 1 en 2.
7.5.1.
[appellante] heeft in de toelichting op grief 1 aangevoerd dat de rechtbank de opgelegde dwangsom niet heeft beperkt tot verkoopfase 1, terwijl de vorderingen wel enkel op verkoopfase 1 zagen. Aldus heeft de rechtbank volgens [appellante] meer toegewezen dan gevorderd. In het kader van grief 2 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank door in de verklaring voor recht het woord “
toerekenbaar” toe te voegen, iets anders heeft toegewezen dan gevorderd. Datzelfde geldt volgens [appellante] nu de rechtbank de dwangsom heeft verbonden aan “
het sluiten van koop-/aannemingsovereenkomsten” in plaats van aan het gevorderde “
het doorvoeren van planinhoudeljke wijzigingen”. Het gevolg daarvan is dat indien [appellante] op basis van één planinhoudelijke wijziging drie koop-/aannemingsovereenkomsten sluit, zij niet één keer maar drie keer een dwangsom verbeurt, aldus [appellante].
Zoals hiervoor aan de orde kwam hebben [geïntimeerden] in reactie op deze grieven hun vorderingen subsidiair gewijzigd.
7.5.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Door de toevoeging van het woord “
toerekenbaar” in de verklaring voor recht, heeft de rechtbank niet meer toegewezen dan gevorderd. Uit de door [geïntimeerden] bij inleidende dagvaarding aangevoerde grondslag blijkt – ook voor [appellante] voldoende kenbaar – dat zij stellen dat [appellante], indien zij de door haar voorgenomen planwijzigingen doorvoert, wanprestatie pleegt. Ook de in de gevorderde verklaring voor recht opgenomen schadeplichtigheid impliceert toerekenbaarheid. De rechtbank heeft op dit punt niet meer toegewezen dan gevorderd. In zoverre slaagt de tweede grief niet.
7.5.3.
Voor wat betreft de overige, met deze twee grieven aangevoerde bezwaren geldt dat die naar het oordeel van het hof terecht zijn voorgedragen. Door de dwangsom niet te beperken tot (wijzigingen in) verkoopfase 1 en door de dwangsom te verbinden aan het sluiten van (individuele) koop-/aannemingsovereenkomsten in plaats van aan planinhoudelijke wijzigingen heeft de rechtbank meer toegewezen dan gevorderd. Daarmee is echter nog niet gezegd dat dit tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt. De toewijsbaarheid van de gewijzigde eis van [geïntimeerden] moet immers ook worden beoordeeld en die eis luidt overeenkomstig de hier bestreden beslissingen van de rechtbank. Het hof zal echter eerst grief 3 behandelen.
Is wijziging plan strijdig met hetgeen partijen overeenkwamen? Grief 3.
7.6.1.
[appellante] heeft het volgende betoogd. In verband met de verslechterde omstandigheden op de woningmarkt heeft [appellante] zich genoodzaakt gezien de aanvankelijk geplande 12 landhuizen en twee appartementencomplexen niet te realiseren. [geïntimeerden] hebben tegen die wijziging geen bezwaar gemaakt. De wijziging had echter niet het beoogde resultaat, want van de na die wijziging resterende 80 kavels zijn er sinds april 2009 slechts zes verkocht. In opdracht van [appellante] heeft BPM [BPM] Vastgoeddiensten (hierna ”BPM”) een analyse gemaakt van de huidige woningmarkt en de demografische ontwikkeling in [plaats]. BPM heeft vervolgens [appellante] geadviseerd om geen gezamenlijke grond uit te geven, maar perceelsuitgave van “eigen kavels”. [appellante] heeft dat advies gedeeltelijk overgenomen. Zij is, gelet op de belangen van [geïntimeerden] niet voornemens de gemeenschappelijke grond geheel te laten vervallen, maar wel om grotere kavels uit te geven, waardoor minder gemeenschappelijke grond resteert. Volgens haar handelt zij daardoor niet in strijd met de met [geïntimeerden] gesloten koop-/aannemingsovereenkomsten. In die overeenkomsten is immers niets opgenomen omtrent de grootte van de andere door [appellante] te verkopen kavels of de ligging en omvang van de door [appellante] aan de coöperatie over te dragen grond, aldus [appellante]. Aan de verkoopbrochure en de verkooptekeningen kunnen [geïntimeerden] volgens [appellante] geen rechten ontlenen. Dat is geregeld in artikel 32 van de koop-/aannemingsovereenkomsten. Ook in de verkoopbrochure zelf wordt daarop gewezen, aldus [appellante].
In hoger beroep heeft [appellante] voorts aangevoerd dat de door haar beoogde wijziging niet substantieel is en dat slechts 7 % minder gemeenschappelijke grond zal resteren. Bij pleidooi heeft [appellante] een tekening overgelegd met als datum 12 februari 2015 (door het hof gemerkt als B 13/3/15). Volgens [appellante] is de gemeente [plaats] al op ambtelijk niveau met dit plan akkoord gegaan. [appellante] wenst thans de op die tekening weergegeven wijziging door te voeren. Volgens haar heeft deze wijziging tot gevolg dat in verkoopfase 1 zelfs meer gemeenschappelijke grond zal resteren. Zij stelt dat de gemeenschappelijke grond een belangrijke rol blijft spelen in het project en minimaal 50 % van de oppervlakte van het Park zal blijven beslaan. De wijziging is noodzakelijk. Indien [appellante] moet vasthouden aan het oorspronkelijke plan, stevent zij af op een faillissement, hetgeen evenmin in het belang van [geïntimeerden] is, aldus [appellante].
7.6.2.
[geïntimeerden] hebben het volgende aangevoerd. [geïntimeerden] hebben bij het aangaan van de koop-/aannemingsovereenkomst bewust gekozen voor de door [appellante] toegezegde opzet en ontwikkeling van het gebied waar de kavels gesitueerd zijn. Die opzet betekent wonen in de natuur zonder (veel) tuinonderhoud. [geïntimeerden] wensen dat [appellante] zich houdt aan de gemaakte afspraken. Er is, aldus [geïntimeerden], sprake van wanprestatie zijdens [appellante] door toch wijzigingen aan te brengen in het concept zoals dat in de overeenkomst nader is uitgewerkt en welk concept nu juist voor [geïntimeerden] reden was om de koop-/aannemingsovereenkomst aan te gaan. Het voorgaande klemt te meer, nu [appellante] in artikel 31 sub 4 van de koop-/aannemingsovereenkomsten impliciet heeft aangegeven geen wijzigingen in het plan en landschap aan te brengen, aldus [geïntimeerden] In genoemd artikel is volgens hen opgenomen dat wijzigingen alleen nog in de verkoopfases 2 en 3 mogelijk zijn, maar niet meer in verkoopfase 1.
Een consequentie van de planinhoudelijke aanpassing door [appellante] is dat er meer grond verkaveld wordt en er derhalve minder grond in de coöperatieve vereniging wordt ondergebracht, waardoor er minder vrij (door [geïntimeerden]) te betreden grond zal ontstaan.
Bovendien hebben [geïntimeerden] naar hun zeggen al betaald voor de eerste vijf jaren onderhoud na oplevering van fase 1 en dus betaald voor onderhoud over een grotere gemeenschappelijke oppervlakte grond dan na de planinhoudelijke aanpassing het geval zal zijn.
Met de eerste wijziging waarbij is afgezien van de landhuizen en de appartementencomplexen zijn [geïntimeerden] pas later bekend geworden. Die wijzigingen zagen bovendien niet op verkoopfase 1 en hadden geen nadelig effect voor [geïntimeerden]
Hoewel aan de verkoopbrochure geen rechten kunnen worden ontleend, blijkt daaruit wel wat aan [geïntimeerden] is voorgehouden en wat [geïntimeerden] redelijkerwijs mochten verwachten van [appellante], aldus [geïntimeerden] Volgens hen mochten zij in ieder geval verwachten dat het concept voor een substantieel deel gehandhaafd zou blijven. De op de (bij de leveringsakte als bijlage 11 gevoegde) tekening van 6 april 2009 weergegeven oppervlakte en ligging van het gemeenschappelijk groen is volgens [geïntimeerden] bindend. Als [appellante] haar beoogde wijzigingen doorvoert blijft minder gemeenschappelijke grond over en bovendien zullen er in fase 1 minder wooneenheden worden ontwikkeld, waardoor er minder huishoudens in de VvE zullen participeren, aldus [geïntimeerden]
De wijziging die [appellante] thans stelt door te willen voeren en die is weergegeven op de door [appellante] bij pleidooi overgelegde tekening (hof: B 13/3/15) is in ieder geval niet in eerste aanleg aan de orde geweest. Het is evenmin dezelfde tekening als die recentelijk nog aan de gemeente is getoond en bovendien staat op de tekening een woning als projectwoning aangeduid, terwijl [geïntimeerden] informatie hebben dat die kavel als vrij perceel wordt uitgegeven en niet meer als projectwoning.
7.6.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Het gaat in deze zaak om de beoordeling van (de omvang van) de uit de koop-/aannemingsovereenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen. Daarbij komt de uitleg van die koop-/aannemingsovereenkomsten aan de orde.
Het hof stelt in dit verband het volgende voorop. Bij beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). De rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar worden niet alleen bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. Op grond daarvan moeten zij hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (zie onder meer Hoge Raad 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7024).
7.6.4.
Partijen zijn weliswaar in de koop-/aannemingsovereenkomsten overeengekomen dat aan de verkoopbrochures en –tekeningen geen rechten kunnen worden ontleend, maar dat enkele feit betekent niet dat de verwachtingen die [geïntimeerden] bij het aangaan van de koop-/aannemingsovereenkomsten hadden en die deels aan die verkoopbrochures waren ontleend, hoe dan ook niet als gerechtvaardigd zouden kunnen worden aangemerkt. Tussen partijen staat als niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat het plan voor het Park als uniek concept had - en ook als zodanig aan [geïntimeerden] voorafgaande aan het sluiten van de koop-aannemingsovereenkomsten is gepresenteerd - dat zo’n 50 % van de oppervlakte van het Park gemeenschappelijke grond zou zijn waarvoor de bewoners via een VvE verantwoordelijk zouden worden en wat onder meer tot gevolg zou hebben dat de bewoners weinig eigen tuinonderhoud zouden hebben en toch “in het groen” zouden wonen. Weliswaar is in de koop-/aannemingsovereenkomsten niets opgenomen omtrent de ligging en omvang van de gemeenschappelijke grond, maar dat is geen vrijbrief voor [appellante] om op dat punt substantiële wijzigingen aan te brengen. [appellante] lijkt daar overigens inmiddels ook zo over te denken, getuige haar pleitnotitie, randnummer 25.
7.6.5.
Dat het accent lag op bovengenoemd concept blijkt ook uit het feit dat in de koop-aannemingsovereenkomsten (in artikel 31) voorzien is in de inrichting en onderhoud van openbaar gebied en de oprichting van een VvE en dat aan de leveringsaktes bijlagen zijn gehecht, waaronder (onderdelen van) de verkoopbrochures en de door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord als productie 1 overgelegde tekening.
Anders dan [geïntimeerden] hebben aangevoerd kan laatstgenoemde tekening niet als “
bindend tussen partijen”worden aangemerkt, althans niet in die zin dat het [appellante] hoe dan ook niet zou zijn toegestaan om in enige mate van die tekening af te wijken. Daargelaten overigens dat op die tekening, die in zwart-wit is overgelegd, voor het hof de ligging en omvang van het gemeenschappelijke groen niet is te onderscheiden, blijft van belang dat partijen (in artikel 32 koop-/aannemingsovereenkomst) hebben afgesproken dat de tekeningen slechts indicatief zijn. Zoals hiervoor is overwogen laat dat echter onverlet dat die verkoopbrochures en –tekeningen een rol kunnen spelen bij verwachtingen die bij [geïntimeerden] zijn gewekt, bij de beantwoording van de vraag of die verwachtingen gerechtvaardigd zijn en bij de beantwoording van de vraag of [appellante] gerechtigd is van het plan af te wijken.
7.6.6.
Naar het oordeel van het hof mochten [geïntimeerden] verwachten dat het hiervoor besproken concept (relatief veel gemeenschappelijk groen, weinig eigen tuinonderhoud) niet in substantiële zin zou worden gewijzigd. Thans ligt ter beantwoording voor de vraag of [appellante] met een wijziging als door haar op de als B 13/3/15 gemerkte tekening van 12 februari 2015 is weergegeven, een substantiële wijziging in het concept/plan zou aanbrengen met als gevolg dat zij in strijd met haar uit de koop-/aannemingsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen zou handelen.
7.6.7.
Het hof beantwoordt die vraag ontkennend, waarbij het dit oordeel beperkt tot de in verkoopfase 1 voorgenomen wijzigingen. Het hof neemt hieronder de eerder genoemde tekeningen A 13/3/15 en B 13/3/15 op. Tekening A 13/3/15 heeft, naar [appellante] bij pleidooi onbestreden heeft gesteld, betrekking op het oorspronkelijke plan mét daarin verwerkt de wijzigingen waaromtrent tussen partijen geen debat bestaat (het laten vervallen van de landhuizen en de appartementencomplexen; r.o. 7.2.4, 7.6.1, 7.6.2). Tekening B 13/3/15 geeft de thans door [appellante] voorgenomen en volgens haar reeds door B&W van de gemeente [plaats] geaccordeerde wijzigingen weer.
7.6.8.
Op tekening B 13/3/15 is te zien dat, vergeleken met tekening A 13/3/15, de aanvankelijk als projectwoningen geplande nummers 52 tot en met 55 (nummers op tekening A 13/3/15) zouden worden vervangen door drie uit te geven vrije kavels (door het hof op tekening B 13/3/15 aangeduid als II,III en IV). Het hof begrijpt dat partijen met “projectwoning” doelen op een woning volgens het oorspronkelijke concept, dus een woning met een relatief kleine (patio)tuin met daaromheen gemeenschappelijke grond, en voorts, dat met “vrije kavels” wordt gedoeld op perceelsuitgifte van “eigen kavels”, zoals aanbevolen door BPM. Verder is te zien dat de aanvankelijk als projectwoningen geplande nummers 56 tot en met 67 (12 projectwoningen; nummers op tekening A 13/3/15) zouden worden vervangen door zes projectwoningen. Door de eerste voorgenomen wijziging zou de omvang van de gemeenschappelijke grond worden verminderd, door de tweede wijziging zou die omvang groter worden. Het hof leidt uit de tekeningen af dat geen sprake is van een substantiële vermindering van de omvang van de gemeenschappelijke grond in verkoopfase 1. Of dat er, zoals [appellante] heeft betoogd en door [geïntimeerden] is betwist, per saldo toe zou leiden dat de omvang van de gemeenschappelijke grond in verkoopfase 1 groter zou worden, kan in het midden blijven, nu de thans voorgenomen wijziging naar het oordeel van het hof geen substantiële wijziging inhoudt en [appellante] die wijziging kan doorvoeren zonder daardoor in strijd met haar uit de koop-/aannemingsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen te handelen. Daarbij tekent het hof wel aan dat de op tekening B 13/3/15 door het hof als I aangeduide projectwoning ook daadwerkelijk als projectwoning wordt gehandhaafd. Verder is [appellante] uiteraard gerechtigd om de thans, op tekening B 13/3/15 door het hof als II, III en IV aangeduide woningen uiteindelijk toch als projectwoningen te verkopen. Aldus zou immers in mindere mate van het oorspronkelijke concept worden afgeweken.
7.6.9.
Voor zover [geïntimeerden] zich op het standpunt stellen dat de thans door [appellante] voorgestane wijziging van het plan nog immer van dien aard en zodanig substantieel is, dat [appellante] daarmee in strijd handelt met hetgeen partijen overeenkwamen, is die stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat uiteindelijk mogelijk minder huishoudens in VvE verband verantwoordelijk zijn voor het gemeenschappelijk groen rechtvaardigt niet de conclusie dat de thans aan de orde zijnde wijziging toch als “substantieel” in de hiervoor bedoelde zin moet worden aangemerkt. Met enige wijziging mochten en moesten [geïntimeerden] immers rekening houden en voorts is onvoldoende duidelijk óf en zo ja dát de wijziging tot een ingrijpende verhoging van de in de toekomst te betalen bijdrage zou leiden. Daaraan doet niet af dat er inderdaad aanwijzingen zijn dat in de door [geïntimeerden] betaalde koopprijzen een bijdrage aan het onderhoud van de gemeenschappelijke grond is verdisconteerd (zie bijv. einde citaat in r.o. 7.2.6). Immers niet is gebleken van een zodanige wijziging in het percentage gemeenschappelijke grond dat dat tot gevolg heeft dat de wijziging zonder financiële compensatie in strijd zou zijn met de koop-/aannemingsovereenkomst. [geïntimeerden] hebben op dit punt geen concrete, eventueel voor bewijs vatbare stellingen aangedragen. Daarbij neemt het hof ten slotte in aanmerking dat ten aanzien van fase 1 hiervoor is overwogen dat geen sprake is van een substantiële wijziging van de omvang van de gemeenschappelijke grond, dat [appellante] zich met art. 31 lid 4 van de koop-/aannemingsovereenkomst uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden om in de volgende verkoopfases wijzigingen aan te brengen in het plan en landschap en dat [appellante] ook heeft gesteld dat de gemeenschappelijke grond een belangrijke rol blijft spelen in het project en minimaal 50 % van de oppervlakte van het Park zal blijven beslaan.
7.6.10.
Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis in zoverre niet in stand kan blijven en de derde grief in zoverre slaagt, dat de vorderingen van [geïntimeerden] zullen worden afgewezen voor zover zij inhouden dat [appellante] in het geheel niet van de op tekening A 13/3/15 weergegeven situatie mag afwijken. De vorderingen zijn echter – mits beperkt tot verkoopfase 1; zie hierna r.o. 7.6.11 – toewijsbaar voor zover [appellante] een andere dan de op tekening B 13/3/15 weergegeven wijziging zou willen doorvoeren, met dien verstande dat het [appellante] wel is toegestaan een van B 13/3/15 afwijkende wijziging te realiseren die
minderafwijkt van de situatie als op tekening A 13/3/15 is weergegeven dan de wijziging die op tekening B 13/3/15 is te zien. Als voorbeeld hiervan verwijst het hof hier naar de laatste twee zinnen van r.o. 7.6.8.
7.6.11.
Voor wat betreft de subsidiair gewijzigde vorderingen van [geïntimeerden] oordeelt het hof voorts als volgt.
In artikel 31 lid 4 van de koop-/aannemingsovereenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat wijzigingen in het plan en landschap in de volgende fases (hof: de verkoopfases 2 en 3) mogelijk zijn en strikt aan de ondernemer zijn voorbehouden. Voor [geïntimeerden] is dus duidelijk geweest dat zij met wijzigingen ten aanzien van deze latere fases rekening moesten houden. Ook dit houdt geen totale vrijbrief voor [appellante] in – het hof verwijst hier naar het uitgangspunt zoals overwogen in r.o. 7.6.3 – maar in deze procedure is niet aan de orde dat en zo ja welke wijzigingen [appellante] in de volgende verkoopfases wenst te realiseren. Op tekening B 13/3/15 is weliswaar een deel van in verkoopfase 2 voorgenomen wijzigingen te zien, maar onduidelijk is of en zo ja wat in het overige deel van verkoopfase 2 voor wijzigingen zijn beoogd en ook of die zodanig zijn dat zij, ondanks het bepaalde in artikel 31 lid 4 koop-/aannemingsovereenkomst, toch strijd met die overeenkomst zouden opleveren. De vorderingen van [geïntimeerden] zijn ook niet voor niets op verkoopfase 1 toegespitst en de uitbreiding naar de latere verkoopfases is enkel ingegeven door het door de rechtbank geformuleerde dictum en de daartegen gerichte grieven. Het stond [geïntimeerden] weliswaar vrij om dit te doen, maar zij hebben verder niet, althans onvoldoende onderbouwd dat in dit stadium aan [appellante] ook voor wat betreft de verkoopfases 2 en 3 beperkingen zouden moeten worden opgelegd.
De gewijzigde eis is wel toewijsbaar voor zover die betrekking heeft op het verbinden van de dwangsom aan het sluiten van koop-/aannemingsovereenkomsten die niet overeenkomstig tekening B 13/3/15 (of minder van tekening A 13/3/15 afwijkend) zijn, in plaats van aan “
een planinhoudelijke wijziging”. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] een gerechtvaardigd belang bij een prikkel voor [appellante] om geen één koop-/aannemingsovereenkomst te sluiten die met het voorgaande in strijd is.
Dat de gewijzigde eis ook toewijsbaar is voor wat betreft de toevoeging “
toerekenbaar” kwam hiervoor (r.o. 7.5.2) al aan de orde.
Naast de met een dwangsom versterkte veroordeling van [appellante] om binnen verkoopfase 1 niet verder van tekening A 13/3/15 af te wijken dan de wijziging zoals weergegeven op tekening B 13/3/15, hebben [geïntimeerden] geen belang bij de separate vordering tot nakoming (5.2 in het bestreden vonnis). Overigens hadden zij zo’n separate vordering evenmin opgenomen in hun inleidende dagvaarding en is deze vordering mogelijk slechts een onbedoeld gevolg van de formulering door de rechtbank van haar dictum en de door [geïntimeerden] daaraan gekoppelde subsidiaire wijziging van eis.
7.6.12.
Gelet op het voorgaande en nu [appellante] bij pleidooi te kennen heeft gegeven voornemens te zijn de op tekening B 13/3/15 weergegeven wijziging te realiseren en voorts bij monde van haar directeur, heeft medegedeeld ervan uit te gaan dat de gemeente [plaats] ook definitief dit plan zal accorderen, zal het hof de vorderingen van [geïntimeerden] in gewijzigde vorm toewijzen (r.o. 7.6.10 en 7.6.11) en behoeven de vierde en de vijfde grief geen bespreking meer.
De dwangsom. Grief 6.
7.7.1.
[appellante] heeft betoogd dat de door de rechtbank opgelegde dwangsom in geen verhouding staat met het belang van [geïntimeerden]
stellen dat de hoogte van de gevorderde dwangsom nodig is om de naleving en doelmatigheid van de rechterlijke beslissing te verzekeren.
7.7.2.
De grief kan niet slagen. [geïntimeerden] hebben terecht gewezen op de functie van de dwangsom. Het gaat om een adequate prikkel tot nakoming. Ook naar het oordeel van het hof is een dwangsom van € 500.000,-- in dit verband niet disproportioneel. Wel acht het hof termen aanwezig om het maximum van de te verbeuren dwangsommen te stellen op
€ 2.000.000,--. De zesde grief slaagt dus slechts ten dele.
Proceskosten
7.8.
Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] in eerste aanleg terecht hun vorderingen ingesteld en heeft de rechtbank die (afgezien van de hiervoor gememoreerde ruimere toewijzing dan was gevorderd) ook terecht toegewezen. In dat stadium was immers alleen duidelijk dat [appellante] een substantiële wijziging in het plan wilde aanbrengen. De thans op tekening B 13/3/15 weergegeven wijziging is in deze procedure pas bij pleidooi in hoger beroep door [appellante] gepresenteerd. Het hof ziet in een en ander aanleiding om de in eerste aanleg door de rechtbank ten laste van [appellante] uitgesproken en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde kostenveroordeling in stand te laten. Dat heeft ook tot gevolg dat de ongedaanmakingsvordering die [appellante] in hoger beroep instelde, wordt afgewezen.
Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep zal het hof de kosten daarvan compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Partijen zijn immers over en weer op punten in het ongelijk gesteld.
Slotsom
7.9.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd doch alleen voor zover het de onderdelen van het dictum 5.1 tot en met 5.3 betreft. Op die punten zal het hof een aangepaste verklaring voor recht en een met dwangsom versterkte veroordeling uitspreken.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en uitsluitend ten aanzien van de in dat vonnis onder 5.1, 5.2 en 5.3 gegeven oordelen,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellante], indien zij zou overgaan tot een wijziging van het plan in verkoopfase 1 die (in meer dan in ondergeschikte zin) verder afwijkt van de situatie als hiervoor op tekening A 13/3/15 is weergegeven dan de wijziging als hiervoor is weergegeven op tekening B 13/3/15, de met [geïntimeerden] gemaakte afspraken toerekenbaar niet nakomt en derhalve gehouden is de daardoor geleden en nog te lijden schade aan [geïntimeerden] te vergoeden;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerden] een dwangsom te betalen van € 500.000,-- voor iedere keer dat [appellante] in verkoopfase 1 een koop-/aannemingsovereenkomst sluit met een nieuwe koper die (in meer dan in ondergeschikte zin) verder afwijkt van de situatie als hiervoor op tekening A 13/3/15 is weergegeven dan de wijziging als hiervoor is weergegeven op tekening B 13/3/15, tot een maximum van € 2.000.000,--;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordeling onder dwangsom uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, P.P.M. Rousseau en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 april 2015.
griffier rolraadsheer