ECLI:NL:GHSHE:2015:1359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
HD200.162.481_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak: Executiegeschil over ontruiming en schorsing van een ontbindingsvonnis

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [appellante], en de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL, hierna Woonbedrijf. De huurovereenkomst tussen partijen werd ontbonden door de kantonrechter te Eindhoven op 24 oktober 2013, vanwege herhaalde huurachterstand. De huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand. Na de ontbinding heeft de huurder de huurachterstand betaald en is er een laatste kansovereenkomst gesloten op 17 december 2013, die de huurder de mogelijkheid bood om onder strikte voorwaarden in de woning te blijven. Echter, de huurder heeft zich niet aan deze voorwaarden gehouden, wat leidde tot een nieuwe vordering van Woonbedrijf tot ontruiming.

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de huurder afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de executie van het vonnis misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De huurder heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bevestigt dat de huurder niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de laatste kansovereenkomst en dat de ontruiming rechtmatig is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de huurder in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.162.481/01
arrest van 14 april 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: R.A.U. Juchter van Bergen Quast te ‘s-Gravenhage,
tegen
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonbedrijf,
advocaat: mr. C.G. Bunge te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 december 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 1 december 2014, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Woonbedrijf als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/01/286356 / KG ZA 14-721)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de memorie van antwoord met tien producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten is geen grief aangevoerd, zodat het hof deze feiten tot uitgangspunt van zijn oordeel zal nemen, zo nodig aangevuld met andere feiten.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- Tussen partijen bestond sedert 6 november 2012 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning, staande en gelegen aan [het adres] te [woonplaats].
- Vanwege herhaalde huurachterstand heeft de kantonrechter te Eindhoven bij vonnis van 24 oktober 2013, kort weergegeven, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellante] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van onder andere de onbetaalde huurachterstand. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
- Het vonnis is op 18 november 2013 aan [appellante] betekend.
- Op enig moment na de betekening heeft [appellante] de huurachterstand betaald. Bij brief van 9 december 2013 heeft Stichting Woonbedrijf [appellante] medegedeeld dat zij bereid is om met haar in gesprek te gaan over het aangaan van een zogenaamde laatste kanscontract onder bepaalde voorwaarden waardoor [appellante] de aangezegde ontruiming kon voorkomen.
- Op 17 december 2013 heeft Stichting Woonbedrijf [appellante] gelet op haar uitzonderlijke situatie een laatste kansovereenkomst aangeboden. Met deze laatste kans overeenkomst heeft [appellante] ondanks het vonnis van 24 oktober 2013 de mogelijkheid gekregen om voorlopig in de woning te blijven wonen onder zeer strikte en zorgvuldig door Stichting Woonbedrijf opgestelde voorwaarden. In de overeenkomst heeft Stichting Woonbedrijf neergelegd dat [appellante] zich volledig aan alle voorwaarden moet houden en dat anders de ontruiming alsnog doorgaat en dat Stichting Woonbedrijf geen uitstel of coulance meer zal geven als [appellante] zich niet houdt aan de voorwaarden. Stichting Woonbedrijf behield zich uitdrukkelijk het recht voor om het vonnis tot ontruiming alsnog ten uitvoer te leggen.
- In de voorwaarden is – voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
‘Voor alle partijen is duidelijk dat vooralsnog GEEN nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten noch stilzwijgend tot stand kan en zal komen:
(…).
Voor het in gebruik hebben van de woning betaalt u maandelijks een bedrag die gelijk is aan de voorheen geldende totale huurprijs. U ontvangt van ons ook nota’s waarop staat “huur”, maar dit betreft juridisch gezien een vergoeding voor het voortgezet gebruik van uw woning. Uw huurovereenkomst is en blijft immers ontbonden.
Dit bedrag betaalt u volledig en voor de 1e van iedere maand. Gebeurt dit niet, dat gaat de ontruiming alsnog door. Jaarlijks wordt de vergoeding aangepast met het percentage dat ook van toepassing was geweest als er wel nog een huurovereenkomst zou zijn.
Betaalt een andere persoon voor u dit bedrag, dan moet dit bedrag ook op de 1ste van iedere maand bij Woonbedrijf binnen zijn. Gebeurt dit niet, dan gaat de ontruiming alsnog door.
U sluit een betalingsregeling af voor de huurachterstand. (Zie bijlage). Deze achterstand betaalt u ook op de 1ste van de maand.
U aanvaardt alle hulp, in het bijzonder van: Lumens in de buurt om de problematiek op te lossen waardoor de achterstand is ontstaan. Deze instantie bepaalt wanneer de hulpverlening kan stoppen. U geeft toestemming voor overleg tussen Woonbedrijf en de hulpverlenende instantie.
Bent u niet bereid om hulp te aanvaarden, verleent u geen toestemming tot overleg of breekt u zelf de hulp voortijdig af, dan gaat de ontruiming alsnog door.
(…).
Voor de overige verplichtingen van partijen jegens elkaar wordt verwezen naar de inhoud van de ontbonden huurovereenkomst. Op deze overeenkomst worden tevens de Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte van 1 november 2004 van toepassing verklaard, welke als bijlage bij deze overeenkomst zijn toegevoegd. (…).
Deze overeenkomst is een jaar geldig, te rekenen vanaf de datum van het vonnis tot (...).
Na een periode van 12 maanden zal door Woonbedrijf worden besloten of onder de op dat moment nader te bepalen voorwaarden, een nieuwe huurovereenkomst met u zal worden gesloten. U wordt een paar weken voor de einddatum uitgenodigd voor een gesprek met een medewerker van Woonbedrijf;
Als u binnen dit jaar op welke wijze dan ook één of meerdere afspraken en voorwaarden niet nakomt, eindigt deze overeenkomst direct zonder nadere sommatie. In dat geval geven wij de deurwaarder onmiddellijk opdracht een nieuwe datum voor ontruiming te bepalen en uw woning te ontruimen;
U verklaart bij deze uitdrukkelijk en onherroepelijk dat u akkoord gaat dat wij in dat geval alsnog het genoemde vonnis onmiddellijk ten uitvoer zullen doen leggen.’
- Als producties 5, 8 en 9 heeft Stichting Woonbedrijf diverse betalingsherinneringen en sommaties overgelegd in verband met betalingsachterstanden van [appellante] vanaf februari 2014.
- Als productie 10 heeft Stichting Woonbedrijf een overzicht overgelegd waaruit naar voren komt dat de door [appellante] in de periode 1-1-2014 tot en met 1-11-2014 betaalde huurtermijnen telkens werden gestorneerd. Per 1 november 2014 bedroeg de betalingsachterstand € 685,-.
- In een gesprek van 13 oktober 2014 heeft Stichting Woonbedrijf [appellante] medegedeeld dat zij [appellante] gelet op opnieuw ontstane betalingsachterstanden geen nieuwe huurovereenkomst zal aanbieden en dat de ontruiming zal worden aangezegd.
- Bij exploot van 5 november 2014 is [appellante] door Stichting Woonbedrijf aangezegd dat de woning op 13 november 2014 door de deurwaarder zal worden ontruimd.
In afwachting van de uitspraak in kort geding in eerste aanleg heeft Stichting Woonbedrijf besloten de ontruiming van de woning op te schorten.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellante] in eerste aanleg in kort geding, kort gezegd, gevorderd Woonbedrijf te verbieden het tussen partijen gewezen vonnis van 24 oktober 2013 ten uitvoer te leggen dan wel Woonbedrijf te veroordelen de tenuitvoerlegging van het vonnis met minimaal één maand na de betekening van het vonnis op te schorten, althans totdat de hulpverlening van [appellante] passende woonruimte voor haar heeft gevonden, met veroordeling van Woonbedrijf in de proceskosten en de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante], kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat zij aan het vonnis van 24 oktober 2013 en aan de met Woonbedrijf afgesloten overeenkomst van 17 december 2013 heeft voldaan en dat Woonbedrijf nu, meer dan een jaar na de datum van voornoemd vonnis, geen recht en belang heeft om alsnog tot ontruiming over te gaan. Subsidiair heeft zij aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de ontruiming zal leiden tot een medische noodtoestand aan haar zijde, nu het gelet op haar psychische toestand van groot belang is dat zij kan blijven wonen in de voor haar stabiele en vertrouwde omgeving.
3.2.3.
Woonbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat executie van het vonnis van 24 oktober 2013 misbruik van bevoegdheid aan de zijde van Woonbedrijf oplevert en dat bijzondere omstandigheden die maken dat [appellante] een langere ontruimingstermijn gegund zou moeten worden niet zijn aangevoerd.
3.4.1.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. [appellante] heeft voorts geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Woonbedrijf en veroordeling van Woonbedrijf in de proceskosten van beide instanties en de nakosten. Het hof begrijpt dat hier sprake is van een vergissing en dat [appellante] bedoeld heeft te concluderen tot alsnog toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg.
3.5.1.
Het hof stelt allereerst vast dat waar het hier gaat om een vordering tot verbieden c.q. schorsen van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis de spoedeisendheid daarvan gezien haar aard als voldoende vaststaand kan worden aangenomen. Woonbedrijf betwist het bestaan van het spoedeisend belang van [appellante] bij de gevraagde voorziening ook niet.
3.5.2.
Het hof stelt voorts het navolgende voorop.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575, NJ 1984/145) volgt dat in een executiegeschil zoals het onderhavige de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.5.3.
Het hof zal de eerste twee grieven van [appellante] gezamenlijk behandelen. In deze grieven stelt [appellante] dat tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 oktober 2013 misbruik van bevoegdheid aan de zijde van Woonbedrijf oplevert. [appellante] voert in dat kader aan dat, zo begrijpt het hof, een gedwongen ontruiming een noodtoestand voor haar tot gevolg zou hebben, aangezien de depressies waaraan zij lijdt zullen verergeren als zij haar woning en haar vertrouwde omgeving zou moeten verlaten en zij daarnaast geen vervangende woonruimte heeft. Voorts voert zij aan dat het vonnis van 24 oktober 2013 meer dan een jaar geleden is uitgesproken.
Woonbedrijf betwist gemotiveerd dat de door [appellante] genoemde omstandigheden misbruik van bevoegdheid aan de zijde van Woonbedrijf opleveren, indien zij overgaat tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 oktober 2013.
3.5.4.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De vraag die in de eerste plaats beantwoord dient te worden, is of [appellante] nieuwe omstandigheden aanvoert die na afweging van de belangen kunnen meebrengen dat het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand alsnog dient te prevaleren boven het belang van Woonbedrijf om niet langer te hoeven wachten op hetgeen haar toekomt.
Hetgeen [appellante] aanvoert met betrekking tot haar psychische problematiek en haar huisvestingsproblematiek levert, wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof geen nieuwe omstandigheden op in de hiervoor onder r.o. 3.5.2 bedoelde zin. Het betreft immers – zo leidt het hof af uit de processtukken in eerste aanleg – omstandigheden die ook al ten tijde van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 24 oktober 2013 door [appellante] zijn aangevoerd en die door de kantonrechter bij de door hem gemaakte belangenafweging zijn meegenomen. Van nieuwe omstandigheden is dus geen sprake en voor een nieuwe afweging van reeds eerder gewogen belangen is in het kader van dit executiegeschil geen plaats.
3.5.5.
Naar het oordeel van het hof leidt de omstandigheid dat Woonbedrijf het vonnis van 24 oktober 2013 meer dan een jaar nadat dit vonnis is uitgesproken, ten uitvoer wil leggen evenmin tot misbruik van bevoegdheid. Niet kan worden gezegd dat Woonbedrijf door het sluiten van de laatste kans overeenkomst van 17 december 2013 met [appellante] bij [appellante] het vertrouwen heeft gewekt dat tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 oktober 2013 niet meer aan de orde was en dat Woonbedrijf daardoor geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. In deze laatste kans overeenkomst is uitdrukkelijk vermeld dat Woonbedrijf geen nieuwe huurovereenkomst met [appellante] heeft willen sluiten. Zij heeft met het sluiten van de laatste kans overeenkomst [appellante] ondanks het vonnis van 24 oktober 2013 de mogelijkheid gegeven om voor een jaar onder zeer strikte voorwaarden in de woning te blijven wonen. In de laatste kans overeenkomst is voorts uitdrukkelijk opgenomen dat deze overeenkomst direct eindigt en dat alsnog opdracht zal worden gegeven aan de deurwaarder voor ontruiming van de woning, indien [appellante] op welke wijze dan ook één of meerdere van de voorwaarden - waaronder het betalen van de vergoeding voor het gebruik van de woning vóór de eerste van iedere maand - niet nakomt. Op basis van de door Woonbedrijf in eerste aanleg overgelegde stukken is voldoende gebleken dat [appellante] na het sluiten van de laatste kans overeenkomst stelselmatig te laat is geweest met het betalen van de gebruiksvergoeding, zodat zij niet heeft voldaan aan (een van de voorwaarden van) de laatste kans overeenkomst en dat daarmee deze overeenkomst is geëindigd, althans de ontruiming van de woning ter uitvoering van het vonnis van 24 oktober 2013 zal plaatsvinden. [appellante] betwist in hoger beroep ook niet dat zij na het aangaan van de laatste kans overeenkomst stelselmatig te laat heeft betaald.
3.5.6.
[appellante] stelt nog dat de stelselmatig te laat verrichte betalingen van onvoldoende gewicht zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Deze stelling kan haar evenmin baten. [appellante] verliest uit het oog dat de huurovereenkomst tussen partijen reeds
isontbonden, te weten bij het vonnis van 24 oktober 2013. Van dit vonnis is [appellante] niet in hoger beroep gekomen, zodat dit vonnis inmiddels tussen partijen gezag van gewijsde heeft. Voorts is van belang dat in de laatste kans overeenkomst (zoals hierboven al is overwogen) uitdrukkelijk staat vermeld dat met deze overeenkomst niet is beoogd een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen tot stand te brengen. Ten slotte oordeelt het hof, voor wat betreft de in het kader van de laatste kans overeenkomst afgesproken voorwaarden, dat de stelselmatig te laat verrichte huurbetalingen niet als slechts een geringe overtreding van die voorwaarden kunnen worden aangemerkt.
3.5.7.
Het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellante] niet (alsnog) voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. De eerste twee grieven falen dan ook.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de derde grief, die inhoudt dat de voorzieningenrechter [appellante] ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten, eveneens faalt.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal dus worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van dit hoger beroep en begroot deze aan de zijde van Woonbedrijf op € 704,- voor vast recht en € 894,- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M.A. Wabeke en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 april 2015.
griffier rolraadsheer