Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
,
1.Ontstaan en loop van het geding
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A], als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heer [B], vereffenaar en voormalig bestuurder van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C], mevrouw [D] en mevrouw [E].
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.Gronden
Artikel 2:19, vierde lid, van het BW bepaalt, dat indien een rechtspersoon op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, hij alsdan ophoudt te bestaan. In het vijfde lid van dat artikel is bepaald, dat de rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van hem uitgaan, moet aan zijn naam worden toegevoegd: in liquidatie.
De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn (artikel 2:23b, lid 9 BW).
Belanghebbende maakte ten tijde van haar besluit tot ontbinding aanspraak op baten, zijnde de naar haar mening ten onrechte nagevorderde vennootschapsbelasting, alsmede de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente. Zij beschikte over de rechtsmiddelen om die beweerde aanspraak in rechte te laten toetsen en wenst daarvan gebruik te maken. De vereffening van haar vermogen duurt derhalve nog voort (vgl. HR 7 december 1994, nr. 29.477, ECLI:NL:HR:1994:AA2993, BNB 1995/172). Het beroep is ontvankelijk.
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraken van de Rechtbank; en
- verklaarthet beroep ongegrond.