Omstreeks 11:15 uur zagen observanten dat de verdachte samen met medeverdachten [MN] en [RJ] met de eerder genoemde Mitsubishi Spacestar arriveerde en dat de verdachte vervolgens de hotelkamer van [PT] inging.
(iii)
Het telefoonnummer [nummer eindigend op 5497] is getapt onder RC-nummer 09/1608.96.Zoals hiervoor al is overwogen, is de gebruiker van dit telefoonnummer dezelfde persoon als de gebruiker van telefoonnummer [nummer eindigend op 8030]: de verdachte. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat ook met het telefoonnummer [nummer eindigend op 5497] sms-contact werd onderhouden met het telefoonnummer [Italiaans nummer] van [PT] en dat dit contact opnieuw in de Italiaanse taal plaatsvond. De communicatie over het verblijf van [PT] in het hotel Van der Valk te Vught vanaf 21 februari 2011 en een te plannen ontmoeting aldaar vond (zoals al eerder overwogen) gedeeltelijk plaats via het telefoonnummer [nummer eindigend op 5497].
Daarmee is duidelijk geworden dat de verdachte ook de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer eindigend op 5497], en de aan hem toegeschreven contacten onderhield.
(iv)
Het telefoonnummer [nummer eindigend op 2710] is getapt onder RC-nummer 10/1946.19.De verdachte kan via een combinatie van een observatie, daarover afgevangen sms-berichten en raadpleging van RDW-gegevens ook worden gekoppeld aan het telefoonnummer [nummer eindigend op 2710].
Dit telefoonnummer was verbonden aan de simkaart met IMSI-nummer [nr.], die op zijn beurt weer was verbonden met een telefoon die voorzien was van het IMEI-nummer [nr.]. De gebruiker van deze telefoon - en dus naar mag worden aangenomen ook van het telefoonnummer [nummer eindigend op 2710] - heeft sms-contact gehad met het telefoonnummer [nummer eindigend op 2544] van medeverdachte [RJ]; over en weer werden er sms-berichten verzonden.
Op 23 en 24 februari 2011 vond de volgende sms-wisseling plaats.
Beller
Datum
Tijdstip
Gebelde
Inhoud
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
23-02-11
17:18 uur
IMEI [nr.]
Waar morgen 10.15 vest doe maar 10 uur vlieg
IMEI [nr.]
23-02-11
17:20 uur
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
Was 10.15 boven wil je veranderen naar vlieg
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
23-02-11
17:28 uur
IMEI [nr.]
Met magi ook afgesproken 10 uur vlieg
IMEI [nr.]
23-02-11
17:28 uur
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
Ok
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
23-02-11
18:35 uur
IMEI [nr.]
Heb jij morgen vroeg auto
IMEI [nr.]
23-02-11
18:36 uur
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
Ja ik haal je op 9.15 ok
[RJ]
([nummer eindigend op 2544])
23-02-11
18:36 uur
IMEI [nr.]
Ja ok prima
IMEI [nr.]
23-02-11
09:13 uur
[Italiaans nummer]
Ben er
Bij de berichten van 23 februari 2011 werd de zendmast [adres] te Waalwijk aangestraald, nabij de woning van verdachte; bij het bericht van 24 februari 2011 werd de zendmast [adres] aangestraald, nabij de woning van [RJ].
Het hof overweegt dat een van de bijnamen van [AJ] “Magi” dan wel “Maggi” is, dat met “Vest” medeverdachte [AB] wordt bedoeld en dat “vlieg” staat voor het nabij het vliegveld gelegen hotel Novotel, gelegen aan de Anthony Fokkerweg 101 te Eindhoven.
Leden van het observatieteam hebben deze ontmoeting bij het Novotel waargenomen. Zij zagen immers dat op 24 februari 2011, omstreeks 09:59 uur een Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken], met daarin twee personen het parkeerterrein van het Novotel, gevestigd aan de Anthony Fokkerweg 101 te Eindhoven, kwam opgereden, dat de verdachte de bestuurder van die Volkwagen was en dat de verdachte kort daarna samen met medeverdachte [RJ] aan een tafel in het restaurant van het Novotel ging zitten. Zij zagen vervolgens ook dat medeverdachten [AJ] en [AB] afzonderlijk van elkaar bij het Novotel aankwamen en zij zich aansloten bij de verdachte en medeverdachte [RJ].
Bij raadpleging van RDW-gegevens bleek dat de Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken], op naam stond van [vader van GM], geboren op [geboortedatum]. Uit onderzoek bleek dat hij de vader van de verdachte is.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer eindigend op 2710] en de aan hem toegeschreven contacten onderhield.
(v)
Het telefoonnummer [nummer eindigend op 9915] is getapt onder RC-nummer 10/1946.15.Dit telefoonnummer kan eveneens aan de verdachte worden gekoppeld. In de woning van de verdachte werd namelijk een gsm (merk Nokia, type 1280, voorzien van het IMEI-nummer [nr.]) aangetroffen, waarin de simkaart van dit telefoonnummer zat. Bij het uitlezen van de gsm bleek dat onder contacten ene “Piz” met telefoonnummer [Italiaans nummer] was opgeslagen.De telefonische contacten met telefoonnummer [nummer eindigend op 9915] - geregistreerd onder Rc-nummer 10/1946.15 - zijn getapt. De uitkomst ervan is dat vanaf 6 april 2011 onder meer de volgende in- en uitgaande sms-contacten hebben plaatsgevonden met de zogenoemde “Piz”.
Datum
Tijdstip
In- of uitgaand
Inhoud
6 april 2011
17:43 uur
Uitgaand
Ciao fra (Tolk: Hallo broer)
6 april 2011
18:38 uur
Inkomend
FRA IERI DOGANA CONTROL ME E TEL. MA TUTTO OK (Tolk: Broer gisteren douanecontrole van mij en de telefoon. Maar alles ok)
12 april 2011
15:54 uur
Inkomend
FRA TU HA NOVITA (Tolk: Broer Jij hebt nieuws)
12 april 2011
15:56 uur
Uitgaand
No denta ritorno domani (Tolk: Nee Tand komt morgen terug)
13 april 2011
20:12 uur
Inkomend
Arrivato dente? (Tolk: Tand gearriveerd?)
13 april 2011
20:26 uur
Uitgaand
No merda (Tolk: Nee shit)
14 april 2011
20:14 uur
Inkomend
Fra io venuto 2 volte per parlare per work. Sempre dire 2 settimane e start. Tu chiedi quando pensa sicuro work? (Tolk: Broer ik gekomen 2 maal om te praten over werk. Steeds zeggen 2 weken en start. Vraag jij wanneer hij denkt dat het werk zeker is?
15 april 2011
20:26 uur
Inkomend
FRA GENTE PARLA DI WORK MA NON CORRECTO. 5 MESI 10 ATTENDERE. 10 SEMPRE CORRETTO QUANDO PARLA. MIA GENTE SEMPRE CHIEDERE (Tolk: Broer de mensen praten over werk maar niet juist. 5 maanden ik wachten. Ik altijd correct wanneer hij praat. Mijn mensen altijd vragen.)
18 april 2011
13:02 uur
Inkomend
FRA GENTE PARLA DI WORK MA NON CORRECTO. 5 MESI 10 ATTENDERE. 10 SEMPRE CORRETTO QUANDO PARLA. MIA GENTE SEMPRE CHIEDERE (Tolk: Broer de mensen praten over werk maar niet juist. 5 maanden ik wachten. Ik altijd correct wanneer hij praat. Mijn mensen altijd vragen.)
18 april 2011
13:10 uur
Inkomend
Fra cosa dire gente? (Tolk: Broer wat zeggen de mensen)
18 april 2011
14:52 uur
Uitgaand
Appr 10 giorni (Tolk: Ongeveer 10 dagen)
19 april 2011
14:49 uur
Uitgaand
Ma appunta tu vieni e prova due qualita beks (Tolk: Maar… appunta jij komt en probeert/test 2 kwaliteiten beks)
25 april 2011
21:04 uur
Inkomend
Fra quando deve venire per prova (Tolk: Broer wanneer moet hij komen voor de test?)
26 april 2011
20:12 uur
Inkomend
Si sempre 10? (Tolk: Ja nog altijd/steeds 10?)
26 april 2011
20:20 uur
Uitgaand
Si sempre (Tolk: Ja altijd)
Deze sms-contacten volgen daags na de laatste ontmoeting die de verdachte met [PT] heeft gehad. Immers, niet alleen bij de observatie van 22 februari 2011, maar ook bij die van 4 op 5 april 2011 is waargenomen dat [GM] en [PT] elkaar bij het Van der Valk hotel in Vught hebben ontmoet.
Aan deze ontmoetingen zijn onder meer de hierna weergegeven sms-berichten voorafgegaan. In deze en andere sms-berichten wordt gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik dat gelet op de inhoud betrekking lijkt te hebben op de handel in verdovende middelen.
Datum
Tijdstip
Vanaf telefoonnummer
Naar telefoonnummer
Inhoud
19 februari 2011
11:47 uur
[Italiaans nummer]
[nummer eindigend op 8030] (Rc-nummer 10/1946.07 verdachte [GM])
Lune sera arrived. Poi dire city ok martedi vole parla con gente (Tolk: Maandagavond kom ik aan. Hierna zeg ik stad. Oke dinsdag wil ik spreken met mensen)
25 maart 2011
11:08 uur
[Italiaans nummer]
[nummer eindigend op 1690] (Rc-nummer 10/1946/12 verdachte [GM])
No. 20 day prima jon manda 50 jaket. Ma merce no good. (Tolk: Nee. 20 dagen van tevoren John stuurt 50 jaket. Maar spul niet goed).
25 maart 2011
11:39 uur
[nummer eindigend op 1690] (Rc-nummer 10/1946/12 verdachte [GM])
[nummer eindigend op 7287]
Piz heeft plaat gehad maar alles niet goed
30 maart 2011
22:05 uur
[Italiaans nummer]
[nummer eindigend op 8030], (Rc-nummer 10/1946.07 verdachte [GM])
FRA VENERDI A TU PAESE A ORE 11.0 MATTINA (Tolk: Broer vrijdag in jouw land om 11 uur ’s morgens)
30 maart 2011
23:04 uur
[nummer eindigend op 8030], (Rc-nummer 10/1946.07 verdachte [GM])
[Italiaans nummer]
Vieni lune o marte (Ja kom maar maandag of dinsdag)
30 maart 2011
23:05 uur
[Italiaans nummer]
[nummer eindigend op 8030], (Rc-nummer 10/1946.07 verdachte [GM])
Ok. Lune a ora 12 mattina viene. Ok (Oké. Maandag om 12 uur ’s morgens kom. Oké.)
Nu de gebruiker van telefoonnummer [nummer eindigend op 9915] in een sms-bericht naar een ander “Piz” noemde en de in de bij verdachte aangetroffen telefoon genoemde “Piz” op 14 april 2011 aan hem per sms heeft laten weten dat hij twee keer is gekomen om te praten over werk, concludeert het hof - op grond van de inhoud van de SMS-berichten en de observaties van 22 februari en 4/5 april 2011 - dat [PT] de persoon is die “Piz” wordt genoemd, en dat verdachte de gebruiker is van nummer [nummer eindigend op 9915], alsmede de aan hem toegeschreven contacten onderhield.
(vi)
Ten aanzien van het telefoonnummer [nummer eindigend op 5547] is door middel van een IMSI-catcher vastgesteld dat de gebruiker ervan zich onder meer heeft opgehouden bij [adres] te Waalwijk en [adres] te ’s-Hertogenbosch. De verdachte woonde indertijd aan [adres] te Waalwijk en verrichtte geregeld werkzaamheden op [adres] te ’s-Hertogenbosch. Behoudens contra-indicaties, die uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk zijn geworden, is dat voldoende naar het oordeel van het hof om vast te stellen dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer, waartoe het hof in het bijzonder het volgende overweegt.
Het telefoonnummer [nummer eindigend op 5547] was verbonden aan de simkaart van het IMSI-nummer [nr.]. Dit IMSI-nummer is op 2 mei 2011 gesignaleerd op de Zuid-Wilemsvaart te ’s-Hertogenbosch (in de tijdspanne van 16:38 uur tot en met 17:01 uur) en op [adres] te Waalwijk (in de tijdspanne van 18:12 uur tot en met 19:22 uur).
Leden van het observatieteam hebben op 2 mei 2011 waargenomen dat de verdachte omstreeks 16:42 uur aanwezig was op [adres] te ’s-Hertogenbosch (ter hoogte van [adres]), dat hij omstreeks 16:46 uur een telefoon tegen zijn oor hield en dat hij vervolgens wegliep. Zij zagen voorts dat de verdachte omstreeks 17:53 uur bij zijn woning aan [adres] 1 te Waalwijk werd afgezet door medeverdachte [SL] en dat de verdachte daar omstreeks 18:22 uur werd opgehaald door medeverdachte [MN].
(vii)
Een soortgelijke bewijsredenering geldt ten aanzien van het telefoonnummer [nummer eindigend op 0226].
De resultaten van een IMSI-catcher waren ook hier - op grond van dezelfde scan en observaties als ten aanzien van nummer [nummer eindigend op 5547] - dat de gebruiker zich had opgehouden bij [adres] te Waalwijk en [adres] te ’s-Hertogenbosch, respectievelijk dus de plaats waar de verdachte woonde en de plaats waar hij werkzaamheden verrichte.
Blijkbaar liep verdachte met meerdere telefoons tegelijk op zak, die hij gebruikte, en waarmee hij de aan hem toegeschreven contacten onderhield
(viii)
Ook de identiteitsvaststelling van de telefoonnummers [nummer eindigend op 7040], [nummer eindigend op 7287] en [nummer eindigend op 3168] heeft mede aan de hand van de resultaten van een IMSI-catcher plaatsgevonden. De verdachte bleek de enige persoon te zijn die op de geregistreerde plaatsen aanwezig was ten tijde van de inzet van de IMSI-catcher.
Met betrekking tot de telefoonnummers [nummer eindigend op 7040] en [nummer eindigend op 7287] betrof het een scan en observatie d.d. 16 maart 2011, waarbij verdachte is waargenomen in Vlijmen, Heusden en Waalwijk.
Met betrekking tot telefoonnummer [nummer eindigend op 3168] betrof het een scan en observatie d.d. 21 april 2011, waarbij de verdachte is waargenomen in Waalwijk en ’s-Hertogenbosch.
Daar komt bij dat met het telefoonnummer [nummer eindigend op 3168] ook meerdere gesprekken door de verdachte zijn gevoerd onder de naam “Hans Arbouw” en dat verbalisanten de stem van de gebruiker hebben herkend als die van de verdachte.Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om aan deze stemherkenning te twijfelen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] - degenen die de stem van de verdachte hadden herkend - ten overstaan van het hof onder ede als getuige bij die stemherkenning zijn gebleven. [verbalisant 1] bleek de sterkste herinnering aan de stemherkenning te hebben. Zij verklaarde zich te herinneren dat de stem van de gebruiker in de gesprekken waarin de verdachte zich wel als zichzelf kenbaar maakte, exact dezelfde was als de stem van degene die zich als Hans Arbo/Arbouw bekend maakte. Dat de verbalisanten geen speciale opleiding hebben gevolgd voor het herkennen van stemmen, maakt niet dat geen bewijswaarde kan worden toegedicht aan hun stemherkenningen - zeker niet wanneer die stemherkenning steun vindt in ander bewijsmateriaal, zoals in dit geval de resultaten van de IMSI-catcher. Het hof wijst voorts op het feit dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte een aantal malen hebben gehoord.
(ix)
Opmerking verdient nog dat de verdachte en medeverdachten gedurende dit onderzoek gebruik maakten van zogenaamde “werktelefoons”. Zij wisselden met enige regelmaat van telefoon, in die zin dat zij tegelijk en/of achtereenvolgens meerdere telefoons gebruikten. Wat niet aannemelijk is geworden echter, is dat de verdachte en medeverdachten ook onderling van telefoonnummers hebben gewisseld. Dat maakt dat het ervoor mag worden gehouden dat, indien eenmaal is vastgesteld dat een verdachte een bepaald telefoonnummer heeft gebruikt, hij dat telefoonnummer gedurende de gehele periode heeft gebruikt.
H.2.1.6 - De telefoonnummers in relatie tot incident 6
Het hof stelt vast dat het in relatie tot de in de zaak met parketnummer 01/889150-10 onder 6 ten laste gelegde criminele organisatie naast taps van de reeds besproken telefoonnummers, ook taps van het telefoonnummer [nummer eindigend op 1690] voor het bewijs heeft gebruikt. Ook dit telefoonnummer kan aan de verdachte worden gekoppeld. In de woning van de verdachte is namelijk een telefoon van het merk Nokia, type 6233, aangetroffen met daarin een simkaart van dit telefoonnummer.
Met dit telefoonnummer is op 11 februari 2011 een telefoongesprek gevoerd met een [P]. In dit gesprek vraagt [P] aan de gebruiker van het telefoonnummer [nummer eindigend op 1690] hoe het met die kleine zoon is en met [VY]. Vervolgens wordt er een gepraat over [VY] en [naam zoon verdachte GM] en over drie dochters van de gebruiker van [nummer eindigend op 1690].In de door verdachte op 24 mei 2011 bij de politie afgelegde verklaring heeft hij onder meer - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard:
“Ik heb drie dochters bij mijn ex vrouw. Ze zijn 16,17 en 20 jaar en ik heb een zoontje van 7 maanden bij mijn huidige vrouw. Ik ben getrouwd met [VY] . Ze is van Russische afkomst. We voeden ons zoontje [naam zoon verdachte GM] tweetalig op”.
Deze omstandigheden tezamen genomen zijn naar het oordeel van het hof voldoende om vast te stellen dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer.
H.2.1.7 - SlotsomResumerend houdt het oordeel van het hof in dat de verdachte de gebruiker is geweest van de aan hem toegeschreven telefoonnummers [nummer eindigend op 2501], [nummer eindigend op 3641], [nummer eindigend op 4661], [nummer eindigend op 1796], [nummer eindigend op 7705], [nummer eindigend op 1824], [nummer eindigend op 8030], [nummer eindigend op 5497], [nummer eindigend op 2710], [nummer eindigend op 9915], [nummer eindigend op 5547], [nummer eindigend op 0226], [nummer eindigend op 7040], [nummer eindigend op 7287], [nummer eindigend op 3168] en [nummer eindigend op 1690].
Voor zover het verweer van de raadsman zich keert tegen het vaststellen van de overige aan de verdachte toegeschreven telefoonnummers, overweegt het hof dat het daarin geen onregelmatigheden heeft aangetroffen, maar dat het verweer geen verdere bespreking behoeft, nu de communicatie met die telefoonnummers niet voor het bewijs jegens verdachte is gebezigd.
H.2.2 - Alternatief scenario van de verdediging
Met betrekking tot de sms-berichten heeft de raadsman aangevoerd dat bij de duiding daarvan behoedzaamheid moet worden betracht. Volgens de raadsman ontbreekt een voldoende basis voor de vaststelling dat de sms-berichten over verdovende middelen gaan.
Het hof kan de raadsman hierin niet volgen. De sms-berichten die hiervoor in het kader van de toeschrijving van de telefoonnummers aan de orde kwamen en die in de bewijsmiddelen naar voren komen, hebben onmiskenbaar betrekking op de handel in verdovende middelen. In de sms-berichten werd versluierde taal gebruikt, zoals “nat”, “pap”, “jacks”, “beks”, “caramel”, “pla” en “werk”. Niet alleen de context van die sms-berichten, maar ook diverse observaties en inbeslagnames stellen buiten twijfel dat het gaat om verdovende middelen.
Opmerking verdient in dit verband nog dat de verklaring die de verdachte heeft gegeven - zijn contact met [PT] zou gaan over het verhandelen van rubberproducten (een verklaring die het hof reeds in overweging (v) onder H.2.1.2 als ongeloofwaardig terzijde heeft gesteld) - naar het oordeel van het hof niet met de inhoud van de sms-berichten valt te rijmen.
H.2.3 - Alternatief scenario van de verdediging specifiek ten aanzien van incident 5
De raadsman heeft aangevoerd dat de verzegeling van de container niet is veiliggesteld, zodat niet meer kan worden geverifieerd of de container open is geweest of dicht is gebleven. Volgens de raadsman kan niet worden uitgesloten dat de verdovende middelen door derden in de container zijn geplaatst dan wel dat de dozen zoals die uit de vrachtwagen zijn gehaald geen verdovende middelen bevatten.
Ook dit onderdeel van het verweer kan niet slagen. Het hof overweegt daartoe dat de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] op ambtseed c.q. ambtsbelofte het volgende bij proces-verbaal hebben gerelateerd.
“Op dinsdag 03 mei 2011 waren wij, verbalisanten, aanwezig op het terrein van het Korps Landelijke Politiediensten te Breda. […] Wij zagen op het terrein een vrachtwagen staan voorzien van het kenteken [kenteken], met daaraan een oplegger voorzien van het kenteken [kenteken]. […] Wij zagen dat de deuren van de container gesloten waren. Wij zagen dat de deuren van de container verzegeld waren. Wij zagen dat de deuren van de container door de verzegeling niet geopend konden zijn. […]
Omstreeks 16:55 uur heb ik, [verbalisant 5], tegen de bestuurder van de vrachtwagen, zijnde Sander Elstrodt, gezegd dat hij de verzegeling moest verbreken en de deuren van de container moest openen. […]
Omstreeks 17:00 uur zagen wij, verbalisanten, dat de bestuurder […] de verzegeling middels
kniptang verbrak. Wij zagen dat hij de verzegeling weghaalde en de deuren van de container opende.
Wij zagen dat de container vol stond met kartonnen dozen. Ik, [verbalisant 3], heb de deuren van de container weer gesloten in afwachting op een hondengeleider met een hond, getraind voor het opsporen van verdovende middelen. Ik, [verbalisant 3], ben constant bij de container gebleven en zag dat er niemand in de
container is geweest. […]
Omstreeks 17:30 uur zagen wij, verbalisanten, dat een hondengeleider van het korps Rotterdam - Rijnmond zijn hond liet zoeken naar de mogelijke aanwezigheid van verdovende middelen. Wij, verbalisanten, zagen dat de hond tegen de zijkant van de container sprong en hoorden dat de hond aan het blaffen was. Ik, [verbalisant 3], hoorde dat de hondengeleider bevestigend reageerde dat er
verdovende middelen aanwezig waren in de container.
Ik, [verbalisant 3], heb beide deuren van de container weer geopend. Wij, verbalisanten, zagen dat de hondengeleider van het korps Rotterdam - Rijnmond zijn hond naar de geopende deuren begeleidde en zijn hond liet zoeken naar de mogelijke aanwezigheid van verdovende middelen. Wij, verbalisanten, hoorden dat de hond wederom begon te blaffen. Ik, [verbalisant 3], hoorde dat de hondengeleider wederom bevestigend reageerde dat er verdovende middelen aanwezig waren in de container. […]
Omstreeks 17:40 uur heb ik, [verbalisant 3], de deuren van de container weer afgesloten. Wij, verbalisanten, zijn constant bij de container gebleven en zagen dat er niemand in de container is geweest. […]
Omstreeks 18:20 uur zijn wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 3], met de vrachtwagen, oplegger en container naar bergingsbedrijf[naam bedrijf] te Gilze gereden, alwaar wij, verbalisanten, op […] omstreeks 18:45 uur aankwamen. Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 3], zijn constant bij de container gebleven en zagen dat er niemand in de container is geweest.
In de loods van bergingsbedrijf heb ik, [verbalisant 3], samen met verschillende collega's van de politie Midden en West Brabant, de kartonnen dozen uit de container gehaald en troffen wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 3], in totaal 3.040 kilo Hasj aan.
Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 3], merken op dat er, tussen het verbreken van de verzegeling en het aantreffen van de Hasj, geen enkele mogelijkheid is geweest om onopgemerkt in de omgeving van de container te komen dan wel onopgemerkt goederen in of uit de container te halen. Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 3], merken op dat er niemand in de container is geweest.”
Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen. Nu de verbalisanten erop hebben toegezien dat niemand na het verbreken van de verzegeling en het openen van de deuren van de container, onopgemerkt goederen in dan wel uit de container heeft kunnen halen, moeten de door de raadsman geopperde mogelijkheden naar het oordeel van het hof als niet aannemelijk terzijde worden geschoven.
Ook anderszins is niet van onregelmatigheden met betrekking tot de verzegeling gebleken.
H.2.4 - Voorwaardelijk verzoek specifiek ten aanzien van incident 5
Met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om de persoon als getuige te horen die in deze zaak zogenaamde kluisverklaringen heeft afgelegd, overweegt het hof dat het de noodzaak daarvan niet inziet. De kluisverklaringen heeft het hof niet voor het bewijs gebruikt (de rechtbank had dat overigens ook niet gedaan); ook overigens acht het hof het horen van de persoon die deze verklaringen heeft afgelegd, niet noodzakelijk voor enige door het hof in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Bijgevolg wordt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen verworpen.
H.2.5 - Ambtshalve overweging ten aanzien van incidenten 4.2 en 4.3
Ten aanzien van incident 4.3, te weten feit 5 op de tenlastelegging met parketnummer 01/889150-10 overweegt het hof nog als volgt. Uit de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelen volgt dat er naast een zogenoemd dummy transport daadwerkelijk een transport van een grote hoeveelheid softdrugs heeft plaatsgevonden. Zo heeft [AJ] op
2 november 2010 een sms-bericht ontvangen, inhoudende dat “dum” morgen wel weggaat. Later die dag hebben verdachte en [SL] elkaar sms-berichten toegezonden, inhoudende dat “we” vrijdag gaan en niet op donderdag omdat dan “dum” aankomt. In de sms-berichten ten aanzien van incident 4.3 wordt - naast 1 of 2 plaatjes - veelvuldig gesproken over 140.
Het hof acht om de navolgende reden bewezen dat met dit getal gedoeld wordt op 140 kilogram hennep. In een sms-bericht d.d. 3 november 2010 van [AJ] aan een onbekende persoon “Ray” wordt gesproken over ‘nat’. In een sms-bericht d.d. 20 november 2010 (incident 4.2) sms’t [AJ] aan medeverdachte [SL]: “Gewoon afspreken om nat aan te pakken kan naar onze eigen droog locatie.” Gelet op de context waarin deze sms-berichten zijn verzonden, kan worden geconcludeerd dat “nat” voor natte hennep staat. Voorts heeft het transport, dat volgens de documenten van lading in Luton (Engeland) aankwam op 8 november 2010, op dezelfde wijze plaatsgevonden als de latere transporten van incident 4.2 en 4.1. Zo zijn de goederen in alle drie de incidenten namens de afzender Signia B.V. te Rotterdam door het vervoersbedrijf [naam bedrijf] vervoerd naar Engeland met als bestemming [naam bedrijf Engeland] en zijn de CMR’s zijn steeds op identieke wijze opgemaakt. Ten aanzien van de transporten van incidenten 4.1 en 4.2 is door de politie na (gedeeltelijke) inbeslagname vastgesteld dat het om hennep ging.
Ten overvloede overweegt het hof dat het om dezelfde redenen bewezen acht dat het getal 190 in de sms-berichten van incident 4.2, te weten het gedeelte dat niet in beslag werd genomen, staat voor een hoeveelheid van circa 190 kilogram hennep die alsnog naar Engeland is vervoerd.
H.2.6 - Overwegingen ten aanzien van incident 6
Met betrekking tot de tenlastegelegde organisatie overweegt het hof, dat onvoldoende is komen vast te staan dat die organisatie het oogmerk had tot het plegen van valsheid in geschrifte en tot het plegen van gewoontewitwassen. Dit is anders voor wat betreft het oogmerk tot het plegen van de ten laste gelegde Opiumwetdelicten en het witwassen. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de ten aanzien van hen bewezen verklaarde feiten, blijkt naar het oordeel van het hof, dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de verdachte, [SL], [AF], [AJ], [RJ], [JK] en [ME] gericht op het plegen van Opiumwet-misdrijven, zoals grootschalige export en/of import van hennep en hasjiesj, alsmede het witwassen.
Uit het geheel van bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Er is sprake geweest van intensief en veelvuldig sms-verkeer tussen onder anderen [AJ] enerzijds en de verdachte, [AF], [SL], [RJ], [JK] en [ME] anderzijds. Zij communiceerden met [AJ] over benodigde voorbeelden, over aanstaande en onderschepte drugstransporten, de te ontvangen gelden en de overdracht daarvan. Ook de verdachte en [SL], de verdachte en [RJ], de verdachte en [AF] en [SL] en [AF] onderhielden onderling contact via sms-berichten. [ME] onderhield met [AJ] en de verdachte sms-contact over het ophalen van de gelden voor betaling van transporten. Ditzelfde geldt voor [JK], die in een transport naar Italië ook de rol van voorrijder van het transport op zich heeft genomen en daarbij sms-contacten had met [SL] en de verdachte.
[ME] onderhield met [AJ] eveneens sms-contact over het verzamelen van hennep ten behoeve van de export naar Italië.
Een bijzonder aspect van genoemd samenwerkingsverband is, dat de telefoonnummers waarmee deze sms-berichten werden verstuurd niet of nauwelijks voor andere doeleinden zijn gebruikt dan het onderling versturen van sms-berichten. In vrijwel alle gevallen ging het daarbij om prepaid telefoonnummers, waardoor de identiteit van de gebruiker niet eenvoudig is vast te stellen.
Daarnaast maakten de genoemde personen slechts over een beperkte periode van enkele weken gebruik van een telefoon en telefoonnummer en wisselden zij regelmatig van nummer en telefoon. Met deze telefoons werden sms-berichten in versluierd taalgebruik ontvangen/verzonden over hoeveelheden hasjiesj en hennep, over prijzen en betalingen alsmede over het afspreken van ontmoetingen. Het versluierd taalgebruik blijkt onder meer uit het hanteren van bijnamen van medeverdachten en afnemers van drugs, bijnamen van de locaties waar men zou samenkomen en aparte benamingen voor de betreffende drugs zoals tak en pl. Het hof concludeert gelet op deze werkwijze, dat de leden van het samenwerkingsverband beseften dat zij zich bezig hielden met strafbare activiteiten en dat de politie deze activiteiten onderzocht dan wel zou kunnen onderzoeken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat men in wisselende samenstellingen bij elkaar kwam in openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld een hotel in Vught. Bij laatstgenoemd hotel vonden ook ontmoetingen plaats met de Italiaanse afnemer van drugs.
Dat de organisatie naast het oogmerk tot het plegen van Opiumwetdelicten ook het oogmerk had op witwassen volgt onder meer uit de bewijsmiddelenoverzichten betreffende de incidenten 1 en 2 en het bewijsmiddelenoverzicht feit 4 in de zaak van [ME]. Hieruit volgt dat de gelden die verdiend werden met de verkoop van de hennep en hasjiesj afzonderlijk werden opgehaald door [JK] en [ME] en vervolgens werden afgedragen aan [AJ].
Het patroon was telkens hetzelfde: men reed, bij voorkeur met een passagier, naar Turijn, overnachtte in een hotel, via sms-berichten werd men gedirigeerd naar de plek waar het geld zou worden overgedragen om vervolgens terug te rijden naar Nederland en het geld af te geven aan [AJ].
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelenoverzichten het volgende over de betrokkenheid van de verschillende verdachten/veroordeelden:
- De verdachte onderhoudt contacten met Italiaanse en Engelse afnemers, waarbij hij in sms-berichten de Italiaanse respectievelijk de Engelse taal gebruikt. Hij onderhandelt met de afnemers over de hoeveelheden en prijzen, overlegt over de datum van transport, fungeert als tussenpersoon tussen [JK] en [ME] en de Italiaanse afnemer met betrekking tot het ophalen van de gelden en informeert medeverdachten over de aankomst van ladingen. Hij organiseert met medeverdachten een transport van hasjiesj uit Pakistan en is ook medefinancier van dit transport. Hij onderhoudt contacten met zijn medeverdachten over het verloop van transport alsmede met een medewerker in de haven van Antwerpen.
- [SL] werkt nauw samen met [AJ], de verdachte, [AF] en [JK]. Hij verzamelt de hoeveelheden hasjiesj en hennep, verplaatst die naar opslaglocaties, overlegt over het regelen van een chauffeur en voorrijder en de datum waarop het transport kan plaatsvinden en is betrokken bij het laden en daadwerkelijk vertrekken van een deel van de transporten. Ook heeft [SL] tijdens de transporten met betrekking tot de incidenten 1 en 2 contact met [JK] over het ophalen van geld en voor wat betreft incident 1 over het niet kunnen bereiken van de chauffeur. [SL] verzamelt hoeveelheden hennep ten behoeve van transport naar Engeland, houdt de medeverdachten op de hoogte van de vorderingen hierin en deelt verkregen informatie over hoeveelheden per afnemer met medeverdachten. [SL] is actief betrokken bij het reageren op onderscheppingen van delen van een transport.
- [AF] is betrokken bij de transporten naar Italië. Hij regelt een chauffeur voor de transporten en stuurt deze in overleg met [SL] aan. Tijdens het transport onderhoudt hij contacten met de medeverdachten en hij wordt betrokken bij het niet kunnen bereiken van de chauffeur. De loods aan de Dinkelstraat die door de organisatie als opslagplaats voor de hennep werd gebruikt is door tussenkomst van [AF] verkregen. Hij heeft als tussenpersoon bemiddeld bij de verhuur van deze loods. Ook stond de vrachtwagen waarmee de transporten hebben plaatsgevonden op naam van zijn Beheer B.V.
- [RJ] heeft sms-contacten met [AJ] en de verdachte over het transport uit Pakistan. Hij wordt meerdere malen door het observatieteam waargenomen tijdens ontmoetingen met medeverdachten. Hij is ook aanwezig tijdens ontmoetingen met de Italiaanse afnemer.
- [JK] is betrokken bij de Italië-transporten. Ter gelegenheid van incident 1 rijdt hij voor het transport uit om controle door autoriteiten op de weg te signaleren, Tijdens het transport onderhoudt hij contact met [SL] en [AJ]. Hij haalt vervolgens het geld ter (rest)betaling van dit transport op en geeft het af bij [AJ]. Voor wat betreft incident 2 haalt hij wederom geld op ter betaling van een transport en geeft dit af aan [AJ]. Ook hierbij onderhoudt hij sms-contacten met medeverdachte [SL].
- [ME] haalt twee keer gelden op in Italië ter betaling van transporten hennep en/of hasjiesj. Hij onderhoudt hierbij sms-contact met [AJ] en de verdachte. Ook verzamelt [VE]hennep ten behoeve van de uitvoer naar Italië, waarbij hij sms-contact heeft met [AJ].
- Wijlen [AJ] vervulde een sturende rol en was vrijwel steeds degene die belangrijke beslissingen nam. Andere verdachten raadpleegden hem vooraf en achteraf.
Het totaal aan strafbare gedragingen van de individuele verdachten geeft een behoorlijke mate van onderlinge verwevenheid en bestendigheid te zien tussen de genoemde personen bij het plegen van de Opiumwetdelicten en het witwassen. Hiermee wordt in voldoende mate voldaan aan de voorwaarden van een zekere duurzaamheid en structuur om het totaal van handelen te kunnen kwalificeren als handelen binnen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven. Ook zijn verdachten zich van het bestaan van deze samenhang bewust geweest, gelet op hun feitelijk handelen en de onderlinge afstemming ervan.
Ten aanzien van de periode waarin verdachten hebben deelgenomen aan de criminele organisatie overweegt het hof het volgende. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte reeds vanaf 26 maart 2009 enige rol heeft gespeeld in de organisatie. Gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen dient de bewezen te verklaren periode te worden beperkt tot de periode van september 2010 tot en met 24 mei 2011.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
de zaak met parketnummer 01/889150-10
Het onder 1, 3 en 5 bewezen verklaarde bestaat telkens enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,enmedeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezen verklaarde bestaat telkens enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd,enmedeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde bestaat enerzijds uit een misdrijf dat is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar is gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet; en anderzijds uit twee misdrijven die zijn voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar zijn gesteld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,
en
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde is voor wat betreft onderdeel (A) als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet; en voor wat betreft onderdeel (B) voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
de zaak met parketnummer 01/889115-11
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, en is strafbaar gesteld in artikel 11, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de zaak met parketnummer 01/889150-10 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde drugstransporten, het in de zaak met parketnummer 01/889115-11 ten laste gelegde drugstransport en de in de zaak met parketnummer 01/889150-10 onder 6 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie.
De rechtbank heeft dezelfde feiten bewezen verklaard en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De advocaten-generaal hebben zich achter deze beslissing van de rechtbank geschaard.
De raadsman heeft, in uiterst subsidiaire zin, een strafmaatverweer gevoerd. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor hennepzaken onlangs naar beneden zijn bijgesteld. Hij heeft voorts gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Het hof overweegt omtrent de op te leggen straf als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het bewezen verklaarde handelen van de verdachte staat in verband met de internationale handel in softdrugs, welke handel de internationale rechtsorde verstoort en bovendien allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt, zoals het ontduiken van belastingen, terwijl wetenschappelijk is aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft.
De in- dan wel uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs wordt bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en datzelfde geldt voor het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van zo’n grote hoeveelheid softdrugs. De verwijzing van de raadsman naar de bijstelling van de landelijke oriëntatiepunten, die op het telen van hennep zien, gaat voorbij aan het feit dat die oriëntatiepunten niet zijn geschreven voor het op grote schaal, in een crimineel samenwerkingsverband, verhandelen van softdrugs, waarvan in dit geval sprake is. Dat is een categorie van een geheel andere orde. Dat blijkt ook uit het feit dat het op een dergelijk samenwerkingsverband toegesneden artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet een strafbedreiging kent van acht jaar gevangenisstraf. Dat betekent in dit verband dat volgens de samenloopregeling, de hier aan de orde zijnde feiten worden bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en 8 maanden.
Dat is ook niet opmerkelijk. De handel in en uitvoer van softdrugs is in de regel lucratief; niet valt in te zien dat dit anders is geweest bij de bewezen verklaarde drugstransporten. Zeer grote hoeveelheden werden verhandeld (naar Italië werden respectievelijk 191,8 kg hasjiesj, 120 kg hennep en 25 platen hasjiesj uitgevoerd; naar Engeland werd respectievelijk 254,1 kg hennep, 75 kg hennep, 190 kg hennep en 140 kg hennep uitgevoerd; en vanuit Pakistan werd 3.040 kg hasjiesj ingevoerd). Kennelijk stond bij de verdachte en zijn mededaders financieel gewin voorop. Zij hebben zich niet bekommerd over de maatschappelijke gevolgen van de handel. De drugsgelden werden witgewassen; een vervlechting van uit misdrijf verkregen geld met legaal geld die de integriteit van het financiële en economische verkeer raakt. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf die een vrijheidsbeneming van een behoorlijke duur met zich brengt.
Dat klemt te meer in het geval van de verdachte. Het hof beschouwt de verdachte als een belangrijke en onmisbare schakel in de destijds door [AJ] geleide organisatie: de verdachte onderhield persoonlijk de contacten met de buitenlandse afnemers van hennep/hasjiesj en investeerde ook zelf in de invoer van hasjiesj uit Pakistan. Zijn rol beperkte zich derhalve niet, zoals dat bij sommige medeverdachten wel het geval was, tot louter uitvoerende werkzaamheden. De verdachte heeft bovendien niet laten blijken het laakbare van zijn handelen in te zien. Integendeel: hij is elke betrokkenheid blijven ontkennen en heeft zo iedere verantwoordelijkheid van zich afgeschoven.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaten-generaal gevorderde gevangenisstraf passend is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dat niet anders. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, is geen omstandigheid waarvan een strafmitigerende werking uitgaat: recidive zou veeleer als een strafverhogende omstandigheid hebben gegolden. De persoonlijke belangen die de verdachte bij een lagere gevangenisstraf heeft, wegen naar het oordeel van het hof niet op tegen de ernst van de gepleegde misdrijven. Het hof zal de verdachte dan ook veroordelen tot de door de rechtbank opgelegde en door de advocaten-generaal gevorderde straf: een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte was door het hof geschorst tot heden. Het hof overweegt ambtshalve dat het geen aanleiding ziet om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen dan wel nader te schorsen.
Beslissing ten aanzien van het beslag
Het hof kan zich verenigen met de beslissingen ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, zoals die door de rechtbank zijn genomen. Noch door de advocaten-generaal, noch door de verdediging zijn tegen deze beslissing bezwaren aangevoerd. Het hof neemt die beslissingen over op de wijze zoals in het dictum van dit arrest is vermeld.
De desbetreffende voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn met behulp waarvan de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 27, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.