ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3447

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/889085-09
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organized drug trafficking and money laundering involving large quantities of cannabis

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in georganiseerd verband schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep en witwassen. De verdachte heeft herhaaldelijk grote hoeveelheden hasjiesj, circa 191,8 kilogram, buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie en daarin een wezenlijke rol vervuld. De rechtbank oordeelde dat de inzet van stelselmatige informatie-inwinning, zoals bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering, gerechtvaardigd was, ondanks de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De rechtbank vond dat er voldaan was aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, gezien de ernst van de misdrijven en het belang van de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, in afwijking van de eis van het Openbaar Ministerie, dat een gevangenisstraf van drie jaar had geëist. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin de verdediging en het Openbaar Ministerie hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/889085-09
Datum uitspraak: 07 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2011, 11 juni 2012, 13 december 2012, 17 januari 2013, 30 januari 2013,
4 februari 2013 en 21 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 augustus 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 13 december 2012 en 30 januari 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Renswoude en/of Helmond en/of elders in
Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf)
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hasjiesj (zijnde
hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet)
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet)
en/of
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
[artikel 3 Opiumwet]
[incident 1]
2.
hij in of omstreeks de maand oktober 2010 tot en met november 2010 (incident
1) en/of de maand september 2010 (incident 2) en/of de maand april 2010
(incident 3) te Eindhoven en/of elders in Nederland en/of Europa, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een grote hoeveelheid geld
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van
dat geld gebruik gemaakt
en/of
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld,
althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en), was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en), voorhanden had(den),
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat dat geld - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
(420bis/quater Wetboek van Strafrecht)
(incidenten 1, 2 en 3)
3.
(A)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
en/of het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden
hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit betrekking had op een
of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj,
(artikel 11a Opiumwet)
en
(B)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8]
en/of één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
-(gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte,
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 te
Eindhoven en/of Waalwijk en/of Helmond en/of Rotterdam en/of Renswoude en/of
elders in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8] en/of
één of meer andere personen,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
overtreding van artikel 3A en/of 3B en/of 3C van de Opiumwet en/of
(gewoonte)witwassen en/of valsheid in geschrifte,
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat met de inzet van het dwangmiddel ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (het stelselmatig inwinnen van informatie over een verdachte, verder te noemen WOD, het werken onder dekmantel) niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens haar ontbrak het niet aan andere reële mogelijkheden om tot voldoende bewijs te komen. Immers, niet gezegd kan worden dat het aftappen en observeren geen resultaat had, integendeel. De politie heeft de transporten naar Italië van a tot z kunnen volgen en heeft hierbij een duidelijk beeld van de organisatie gekregen. De meest intensieve inzet van informant [persoon 1] (opsporingsambtenaar A-3344) was in de periode maart 2011 tot en met eind mei 2011. Toen waren de Italië transporten allang geweest en waren de onderzoeksresultaten al bekend bij justitie. Gelet op het succes van de reguliere middelen (o.a. tappen en observeren) was er volstrekt geen aanleiding een zwaarder middel in te zetten. Het uitbreiden van de WOD-inzet was derhalve volstrekt onnodig. Daar komt bij dat de inzet van het middel in principe is bedoeld om bewijs te vergaren voor de handelingen van de verdachte zelf en deze resultaten waren inmiddels al geboekt. De verdediging heeft er voorts op gewezen dat het hier gaat om een verdenking van hennephandel en niet van moord, wapenhandel of harddrugs. De ernst van het op te lossen misdrijf is ook bepalend voor de inzet van dit dwangmiddel. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat bij het eerste bevel van juli 2010 er al geen reden was om dit bevel af te geven. Dit geldt zeker voor de later gegeven bevelen, met name die in januari 2011 en april 2011. Subsidiair stelt de verdediging dat verlenging van het bevel van juli 2010 niet nodig was.
Indien de rechtbank oordeelt dat de inzet van het WOD-traject wel geoorloofd is, meent de verdediging dat in de uitvoering van het traject vormen zijn verzuimd. Met name bij de wijze van verbalisering en de wijze waarop informant [persoon 1] en zijn team invulling hebben gegeven aan de gegeven opdracht is sprake van ernstig verzuim van vormen waardoor [verdachte] ernstig nadeel heeft geleden. [verdachte] zijn verklaringen ontlokt waarvan met de beste wil van de wereld niet kan worden vastgesteld of deze juist zijn of niet en waarbij [verdachte] een aanzienlijke betaling is gedaan.
De verdediging meent dat het Openbaar Ministerie door aldus te handelen op onherstelbare wijze vormen heeft verzuimd, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Bij de sanctionering hiervan dient rekening te worden gehouden met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt en eventueel ook met de ernst van de feiten. De verdediging meent dat er maar één consequentie in de rede ligt en dat is dat het Openbaar Ministerie in deze zaak niet-ontvankelijk wordt verklaard. Met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren hebben ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Als de rechtbank hierover een ander oordeel is toegedaan verzoekt de verdediging hiermee rekening te houden bij de strafmaat.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Bij repliek stelt het Openbaar Ministerie dat de verdediging miskent dat in het kader van dit gecompliceerde onderzoek het totale beeld pas gedurende het onderzoek is verkregen. Het onderzoek had betrekking op georganiseerde misdaad in internationaal verband die zich met ernstige vormen van criminaliteit bezighield. De conclusie dat het bewijs ijzersterk is, is pas enkele weken geleden getrokken. Eerder was er niet zo'n goed beeld. De resultaten van de minder verstrekkende opsporingsmethoden bestonden uit sms-berichten met steeds wisselende telefoons, waarbij vaak codetaal werd gebruikt. Onvoldoende resultaat om een totaalplaatje te krijgen en zonder nader onderzoek volstrekt onvoldoende om deze berichten te herleiden tot concrete strafbare, en in tijd plaatsbare, feiten. Laat staan om individuele personen te herkennen. Ook was niet te verwachten dat die berichten informatie over het verleden zouden opleveren over reeds verrichte transporten die voor de beoordeling van het CSV en de rol daarin van de verdachten evenzeer van belang waren. Daar kan aan worden toegevoegd dat het onderzoek is gestart in maart 2009 en het traject 126j een aanvang heeft genomen in augustus 2010. De inzet van het middel is om deze redenen wel degelijk proportioneel en subsidiair geweest.
De suggestie dat [verdachte] met de inzet van dit traject aan onverantwoorde risico's is blootgesteld is onjuist. Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is onvermijdelijk en is in het licht van de Dille-jurisprudentie gelegitimeerd. Uit niets blijkt dat [verdachte] disproportionele fysieke of psychische problemen heeft bekomen. Problemen die tot actief ingrijpen van de overheid nopen zijn niet gebleken. Van een onrechtmatige inzet is geen sprake. Met betrekking tot de wijze van verbalisering wordt de stelling dat deze gebrekkig en onvolledig is geweest niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De uitlatingen van [verdachte] passen prima in de onderzoeksbevindingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De inzet van het opsporingsmiddel stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126 j van het Wetboek van Strafvordering vereist een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie, gegeven in het belang van het onderzoek, in geval van verdenking van een misdrijf. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van B-14341, d.d. 16 juni 2011 was de doelstelling van de inzet van de informanten het verzamelen van gegevens welke kunnen leiden tot bewijsvergaring omtrent de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 7] bij de handel in, de import en export van verdovende middelen en/of witwassen van gelden verkregen uit criminele activiteiten en/of deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op zowel de ernst van de misdrijven en voorts het belang van de samenleving dat dergelijke misdrijven niet onbestraft blijven, alsmede het gegeven dat het onderzoek ten tijde van het bevel van 28 juli 2010 en de afgegeven bevelen tot verlenging van 25 oktober 2010, 23 januari 2011 en 23 april 2011 ernstig bemoeilijkt werd door onder andere het op versluierende wijze met elkaar communiceren, het voortdurend wisselen van telefoonnummers en het onderzoek derhalve weinig voortgang boekte sinds de start van het onderzoek in maart 2009, het toepassen van dit middel niet onrechtmatig is geweest. Er is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat met de inzet van stelselmatige informatie-inwinning is binnengedrongen in de persoonlijke levenssfeer van [verdachte] is onmiskenbaar, maar naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak gelet op het vorenstaande ook een gerechtvaardigd gegeven bij de inzet van deze opsporingsbevoegdheid, mede gelet op de bedoeling van de wetgever.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt onder meer het volgende opgemerkt over de wijze waarop een informant te werk kan gaan ingevolge het bepaalde in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering :
"Een opsporingsambtenaar kan dit doen door stelselmatig in de omgeving van verdachte te verkeren en aan activiteiten en gesprekken deel te nemen, waaraan ook de verdachte of personen uit de directe omgeving van verdachte deelnemen." (Kamerstukken II, 1996-1997, 25403, nr. 3, p. 34.)
"(D)e opsporingsambtenaar (heeft) uitdrukkelijk tot opdracht (...) om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren. Gelet op de stelselmatigheid waarmee dit kan gebeuren, kan deze bevoegdheid een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte."(Kamerstukken II, 1997-1997, 25403, nr. p. 35.)
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid ex artikel 126 j van het Wetboek van Strafvordering gerechtvaardigd was. Er is geen sprake geweest van schending van de beginselen proportionaliteit en subsidiariteit.
Omtrent de wijze van uitvoering van het bevel stelt de rechtbank vast dat het handelen van de informanten viel binnen de grenzen van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering. De stelling van de verdediging dat de wijze waarop invulling is gegeven aan de opdracht tot stelselmatige informatie-inwinning onjuiste verklaringen bij [verdachte] heeft ontlokt is niet gebleken. Integendeel, de rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] tegenover informant [persoon 1] op meerdere punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank is evenmin gebleken van een gebrekkige en onvolledige wijze van verbalisering. Informant [persoon 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen de dingen die hij van [verdachte] zelf heeft gehoord opgenomen heeft in zijn processen-verbaal. [verdachte] vertelde hem het merendeel uit eigen beweging. De uitwerking van de processen-verbaal vond plaats na (elke) inzet.
Ingevolge artikelen 152 en 153 van het Wetboek van Strafvordering maken de ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het proces-verbaal wordt persoonlijk opgemaakt op hun ambtseed, gedagtekend en ondertekend en zoveel mogelijk wordt uitdrukkelijk opgegeven de redenen van wetenschap. In deze zaak draait het om verklaringen die zijn afgelegd tijdens gesprekken met voornamelijk informant [persoon 1]. Met betrekking tot de verslaglegging van dergelijke verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt in de vorm van een samenvatting, al dan niet gecombineerd met een woordelijke uitwerking van de gedeelten die relevant zijn voor het opsporingsonderzoek. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook gebeurd. Door de verdediging is niet gesteld, noch onderbouwd dat de verslaglegging inhoudelijk niet klopt. Dat niet alles wat besproken is zou zijn opgenomen in de processen-verbaal doet hier niet aan af. Het betreft immers een samenvatting hetgeen, zoals hiervoor gesteld, voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank merkt voor het overige op dat er geen (wettelijke) verplichting bestaat tot nazorg. De door de verdediging gestelde gebreken in de nazorg behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat naast de gerechtvaardigde inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid ex artikel 126 j van het Wetboek van Strafvordering ook de wijze van uitvoering van de bevelen tot stelselmatige informatie inwinning geheel rechtmatig is geweest.
De officier van justitie is gelet op het voorgaande ontvankelijk in de vervolging van [verdachte].
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Feit 1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] in de periode van 12 oktober 2010 tot en met 18 november 2010 in Eindhoven, Renswoude, Waalwijk, Helmond en elders in Nederland in vereniging en in de uitoefening van beroep of bedrijf 191,8 kg hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rol van [verdachte] bij dit transport is het voorrijden om controles te ontdekken en het meenemen van de restbetaling uit Italië. Het Openbaar Ministerie wijst nog op de mogelijkheid van schakelbewijs ter voorkoming van een mogelijk bewijsgebrek.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging voert aan dat [verdachte] niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat hij geen wezenlijke bijdrage aan het transport heeft geleverd. [verdachte] moet daarom worden vrijgesproken van dit feit.
Het oordeel van de rechtbank.
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen als weergegeven in het "bewijsmiddelenoverzicht incident 1" stelt de rechtbank vast dat op 18 november 2010 een transport van Nederland naar Italië met 191,8 kg hasjiesj heeft plaatsgevonden. In het dossier bevinden zich vanaf oktober 2010 tot en met november 2010 sms-berichten met afspraken over leveren van de verdovende middelen, de aanbetaling van verdovende middelen, het regelen van een chauffeur en voorrijder, het laden van de verdovende middelen in de loods aan de [adres] te Eindhoven, het transport naar Italië, de betaling van het restbedrag en de terugreis en aanhouding van de chauffeur.
De rol van [verdachte] moet naar het oordeel van de rechtbank als volgt worden samengevat. [verdachte] rijdt op 17 november 2010 naar Turijn om een geldbedrag van
€ 26.000,00 op te halen ter (rest)betaling van een levering verdovende middelen. [verdachte] ontmoet de chauffeur van het transport voor vertrek in de loods aan de [adres] te Eindhoven. Hij bespreekt met de chauffeur de te rijden route naar Turijn en rijdt, volgens zijn eigen verklaring van 28 juni 2011, vooruit naar Turijn teneinde controles op de weg te signaleren. Onderweg ontmoeten [verdachte] en de chauffeur elkaar tweemaal. Ook hebben zij sms-contact over de situatie op de weg. Na aankomst in Turijn neemt [verdachte] het geld van [betrokkene 1] in ontvangst. Nadat het sms-contact met de chauffeur blijkt te zijn verloren, kijkt hij op de terugweg naar Nederland naar hem uit. Terug in Nederland geeft hij het geld van [betrokkene 1] aan een derde. Hij ontvangt voor deze werkzaamheden een vergoeding van € 2.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit een wezenlijke bijdrage van [verdachte] aan het transport. Zijn aandeel bestond zowel uit het begeleiden van het transport, als het ophalen van geld bij de afnemer van de verdovende middelen. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat [verdachte] bij elk onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het transport betrokken is. De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie meent dat een veroordeling voor dit feit dient te volgen gezien de rol van [verdachte] in de drie Italië incidenten. Hij is in alle drie de incidenten geld gaan ophalen in Italië, terwijl hij wist dat dit geld van een misdrijf afkomstig was. Het Openbaar Ministerie wijst nog op de mogelijkheid van schakelbewijs ter voorkoming van een mogelijk bewijsgebrek.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het witwassen met betrekking tot incident 3 niet kan worden bewezen, nu niet vaststaat dat [verdachte] in dit geval geld in Italië heeft opgehaald. Verder voert de verdediging aan dat indien bewezenverklaring volgt van feit 1 het nog maar de vraag is of een deel van de opbrengst van dit transport als een zelfstandig feit (witwassen) beschouwd kan worden. [verdachte] heeft het geld enkel voorhanden gehad en er zijn onvoldoende omstandigheden die op het voor witwassen vereiste verbergen of verhullen duiden. Ten aanzien van het bestanddeel gewoontewitwassen stelt de verdediging dat slechts twee keer geld is opgehaald. Er was geen sprake van een vaste structuur of patroon. Het is derhalve erg minimaal om te kunnen spreken van een gewoonte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het witwassen met betrekking tot incident 3. De rechtbank zal [verdachte] hiervoor vrijspreken. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat [verdachte] in april 2010 naar Italië is gereisd, maar er is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat deze reis betrekking heeft op het witwassen van geld. Het enkele telefoongesprek waarin [verdachte] aangeeft dat er veel politie bij de grens was en hij geluk heeft gehad kan niet tot dit bewijs dienen. Dit geldt evenmin voor het gegeven dat [verdachte] heeft bekend dat hij enkele maanden later wel twee keer geld in Italië heeft opgehaald. Uit het dossier blijkt dat het ophalen van geld niet uitsluitend een taak was van [verdachte]. Ook overigens heeft [verdachte] verklaard dat hij voor zijn reguliere werkzaamheden regelmatig in Italië verbleef.
De rechtbank acht het witwassen in vereniging met betrekking tot de incidenten 1 en 2 wel wettig en overtuigend bewezen. Uit het "bewijsmiddelenoverzicht incident 1" en het "bewijsmiddelenoverzicht incident 2" volgt dat [verdachte] het geld heeft opgehaald in Italië, hij dit geld onder zich heeft gehouden en heeft vervoerd naar Nederland en vervolgens heeft afgegeven. [verdachte] heeft daarmee het geld verworven, voorhanden gehad en overgedragen. Door aldus te handelen heeft hij de herkomst, de vervreemding en verplaatsing verborgen en/of verhuld. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging dat [verdachte] het geld enkel voorhanden heeft gehad. Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gewoontewitwassen, twee maal witwassen van een geldbedrag is onvoldoende om van een gewoonte te spreken. De rechtbank zal [verdachte] van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De organisatie was doende met de export van honderden kilo's verdovende middelen per keer. Verder werd er geld witgewassen. [verdachte] is de voorrijder en de geldophaler.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rol van [verdachte] binnen de organisatie klein is, zuiver uitvoerend en allesbehalve bepalend, een prototype loopjongen. In 2009 en na november 2010 heeft hij geen enkele rol in de organisatie gespeeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht respectievelijk artikel 11a van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een in zekere mate gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en men (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar men deel van uitmaakt. Daarbij geldt dat om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer die persoon tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de hiervoor bewezenverklaarde feiten en de daar aan ten grondslag liggende bewijsmiddelen alsmede uit de bewijsmiddelen zoals die blijken uit het "bewijsmiddelenoverzicht incident 6", volgt dat [med[medeverdachte 1]] [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 4] zich hebben bezig gehouden met grootschalige transporten van hennep en/of het witwassen van gelden. De rechtbank ontkomt er in dit verband niet aan ook de rol te duiden van de inmiddels overleden [medeverdachte 7] bij de beschrijving van de criminele organisatie. De rechtbank beschouwt [medeverdachte 7] als de leider van de organisatie. Uit het geheel van bewijsmiddelenoverzichten blijkt van intensief en veelvuldig sms-verkeer tussen onder andere [medeverdachte 7] enerzijds en [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] [medeverdachte 6], [verdachte] en [medeverdachte 4] anderzijds. Zij rapporteerden aan [medeverdachte 7] over de benodigde voorbeelden, over de transporten alsmede de onderschepte transporten, de (overdracht van) ontvangen gelden, zij bespraken met hem de prijzen en [medeverdachte 7] nam het over toen het traject met [medeverdachte 9] niet het gewenste resultaat bracht. Ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onderhielden onderling contact via sms-berichten. Verder blijkt dat [medeverdachte 5] sms-contacten onderhield met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]. [medeverdachte 4] onderhield met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] sms-contact over het ophalen van de gelden voor betaling van de transporten. Ditzelfde geldt voor [verdachte], die in een transport naar Italië ook de rol van voorrijder van het transport op zich heeft genomen en daarbij sms-contacten had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3].
De rechtbank stelt vast dat de telefoonnummers waarmee deze sms-berichten werden verstuurd niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan het onderling versturen van sms-berichten. In alle gevallen ging het daarbij om prepaid telefoonnummers, waardoor de identiteit van de gebruiker niet eenvoudigweg is vast te stellen. Daarnaast maakten zij slechts over een beperkte periode van enkele weken gebruik van een telefoon en telefoonnummer en wisselden zij regelmatig van nummer en telefoon. Met deze telefoons werden enkel sms-berichten in versluierd taalgebruik ontvangen/verzonden over hoeveelheden hasjiesj en hennep, over prijzen en betalingen alsmede over het afspreken van ontmoetingen. Uit de tientallen observatieverslagen vanaf juli 20092 volgt dat men in wisselende samenstellingen bij elkaar kwam in openbare gelegenheden zoals bijvoorbeeld een hotel in Vught. Bij laatstgenoemd hotel vonden ook ontmoetingen plaats met de Italiaanse afnemer. Voornoemde werkwijze wordt door [verdachte] ook bevestigd tegenover informant [persoon 1].
Dat de organisatie naast het oogmerk tot het plegen van Opiumwetdelicten ook het oogmerk had op witwassen volgt onder meer uit de bewijsmiddelenoverzichten betreffende de incidenten 1 en 2 en het bewijsmiddelenoverzicht feit 4 van [medeverdachte 4]. Hieruit volgt dat de gelden die verdiend werden met de verkoop van de hennep en hasjiesj afzonderlijk werden opgehaald door [verdachte] en [medeverdachte 4] en afgedragen aan [medeverdachte 7]. Het patroon was telkens hetzelfde: men reed, bij voorkeur met een passagier, naar Turijn, overnachtte in een hotel, via sms-berichten werd men gedirigeerd naar de plek waar het geld zo worden overgedragen om vervolgens terug te rijden naar Nederland en het geld af te geven aan [medeverdachte 7].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelenoverzichten het volgende over de betrokkenheid van de verschillende verdachten.
- [medeverdachte 3] onderhoudt contacten met Italiaanse en Engelse afnemers. Hij onderhandelt met de afnemers over de hoeveelheden en prijzen, overlegt over de datum van transport en fungeert als tussenpersoon tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] en de Italiaanse afnemer met betrekking tot het ophalen van de gelden en informeert medeverdachten over de aankomst van ladingen. Hij organiseert met medeverdachten een transport van hasjiesj uit Pakistan en is ook medefinancier van dit transport. Hij onderhoudt contacten met zijn medeverdachten over het verloop van transport alsmede met een medewerker in de haven van Antwerpen.
- [medeverdachte 1] werkt nauw samen met [medeverdachte 7], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [verdachte]. Hij verzamelt de hoeveelheden hasjiesj en hennep, verplaatst die naar opslaglocaties, overlegt over het regelen van een chauffeur en voorrijder en de datum waarop het transport kan plaatsvinden en is betrokken bij het laden en daadwerkelijk vertrekken van een deel van de transporten. Ook heeft [medeverdachte 1] tijdens de transporten onder incidenten 1 en 2 contact met [verdachte] over het ophalen van geld en onder incident 1 over het niet kunnen bereiken van de chauffeur. [medeverdachte 1] verzamelt hoeveelheden hennep ten behoeve van transport naar Engeland, houdt de medeverdachten op de hoogte van de vorderingen hierin en deelt verkregen informatie over hoeveelheden per afnemer met medeverdachten. [medeverdachte 1] is actief betrokken bij het reageren op onderscheppingen van delen van een transport.
- [medeverdachte 2] is betrokken bij de transporten naar Italië. Hij regelt een chauffeur voor de transporten en stuurt deze in overleg met [medeverdachte 1] aan. Tijdens het transport onderhoudt hij contacten met de medeverdachten en hij wordt betrokken bij het niet kunnen bereiken van de chauffeur. De loods aan de [adres], welke door de organisatie als opslagplaats voor de hennep werd gebruikt, is door tussenkomst van [medeverdachte 2] verkregen. Hij heeft als tussenpersoon bemiddeld bij de verhuur van deze loods. Ook stond de vrachtwagen waarmee de transporten hebben plaatsgevonden op naam van zijn [bedrijf 1] Tevens had hij een hennepkwekerij in Veenendaal.
- [medeverdachte 6] heeft sms contacten met [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] over het transport uit Pakistan. Hij is meerdere malen door het observatieteam waargenomen tijdens ontmoetingen met medeverdachten. Hij is ook aanwezig tijdens ontmoetingen met de Italiaanse afnemer.
- [medeverdachte 5] heeft sms-contacten met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] over het transport uit Pakistan. Ook is hij aanwezig in Werkendam ten tijde van de binnenkomst van de container uit Pakistan. Hij is ook betrokken bij de Engeland transporten onder de schuilnaam van [naam]. In die hoedanigheid heeft [medeverdachte 5] een opslagplaats voor verdovende middelen in Rotterdam en het vervoer van de transporten geregeld.
- [verdachte] is betrokken bij de Italië transporten. Onder incident 1 heeft hij voor het transport uitgereden om controle door autoriteiten op de weg te signaleren, Tijdens het transport onderhield hij contact met [med[medeverdachte 1]] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7]. Hij heeft vervolgens het geld ter (rest) betaling van dit transport opgehaald en afgegeven bij [medeverdachte 7]. Onder incident 2 heeft hij wederom geld opgehaald ter betaling van een transport en dit afgegeven aan [medeverdachte 7]. Ook hierbij heeft hij sms-contacten onderhouden met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Volgens zijn eigen verklaringen tegenover informant [persoon 1] heeft hij ook vele malen geld ter betaling van henneptransporten opgehaald in Engeland.
- [medeverdachte 4] heeft twee keer gelden opgehaald in Italië ter betaling van transporten hennep en/of hasjiesj. Hij onderhield hierbij sms-contact met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3]. Daarnaast heeft hij in zijn woning een hennepdrogerij waarin ongeveer tien kilogram hennep lag te drogen.
Het totaal aan strafbare gedragingen van de individuele verdachten geeft een behoorlijke mate van onderlinge verwevenheid en bestendigheid te zien tussen de genoemde personen bij het plegen van de Opiumwetdelicten en het witwassen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daardoor in voldoende mate voldaan aan de voorwaarden om het totaal van handelen te kunnen kwalificeren als handelen binnen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meer in het bijzonder de invoer en uitvoer, verkopen en afleveren van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj en het witwassen van de daaruit verkregen gelden. Ook zijn verdachten zich van het bestaan van deze samenhang bewust geweest, gelet op hun feitelijk handelen en de onderlinge afstemming ervan.
De periode waarin verdachten hebben deelgenomen aan de criminele organisatie is per verdachte verschillend, maar ligt voor alle verdachten in de bewezenverklaarde periode. Voor zover de deelname beperkter is dan de bewezenverklaarde periode, zal de rechtbank daarmee rekening houden bij de strafmaat.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de maanden oktober 2010 tot en met november 2010 in Nederland en/of Italië,
tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf
opzettelijk
een grote hoeveelheid hasjiesj (circa 191,8 kilogram), zijnde
hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1
lid 5 van de Opiumwet
en
heeft verkocht en vervoerd,
2.
in de maand oktober 2010 tot en met november 2010 (incident 1)
en de maand september 2010 (incident 2) in Nederland en Europa,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
telkens een hoeveelheid geld
verworven en voorhanden gehad en overgedragen
en
de herkomst, de vervreemding en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld
terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten, dat dat geld - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf
3.
(A)
in de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdac[medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 7]
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
en/of het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk verkopen
en/of afleveren en/of vervoeren van grote hoeveelheden
hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking had op een
of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj,
en
(B)
in de periode van 26 maart 2009 tot en met 24 mei 2011 in Nederland en/of Europa
heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie bestond uit een (duurzaam) samenwerkingsverband van twee of
meer personen, te weten
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] en
- [medeverdachte 7]
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
te weten
-(gewoonte)witwassen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De eis van de officier van justitie is bovenmatig gelet op het aandeel van verdachte, zijn proceshouding en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte].
De rechtbank heeft daarbij voorts in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich gedurende een langere periode, in georganiseerd verband, bij herhaling schuldig gemaakt aan handel in hennep. Daarbij ging het om grote hoeveelheden.
[verdachte] heeft geen oog gehad voor de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Hem ging het alleen maar om het geld dat met de drugshandel kon worden verdiend.
Binnen de criminele organisatie vervulde [verdachte] een wezenlijke rol.
[verdachte] reed eenmaal voor toen er hasjiesj naar Italië werd getransporteerd en haalde meermalen het geld dat gemoeid was met de verkoop van hasjiesj of hennep op in Turijn.
[verdachte] heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Het voor de drugshandel bestemde geld heeft verdachte meermalen samen met een ander in Italië opgehaald en zo aan het zicht van justitie ontrokken. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De rechtbank houdt verder rekening met de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat [verdachte] in 2011 nog activiteiten voor de criminele organisatie heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 5, 10, 27, 47, 56, 57, 140, 420bis,
Opiumwet art. 3, 11, 11a.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid van het middel
en
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod
(in voortgezette handeling gepleegd met incident 1 van feit 2)
T.a.v. feit 2:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
(v.w.b. incident 1 in voortgezette handeling gepleegd met feit 1)
T.a.v. feit 3 primair:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3, artikel 11 lid 4 en artikel 11 lid 5
van de Opiumwet.
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.M. de Klerk, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P van Etteger-Lubbers en dhr. G.G. Dirks, griffiers,
en is uitgesproken op 7 maart 2013.
1 Inspecteur van politie en als begeleider, werkzaam bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Specialistische Recherche Toepassingen, Unit Werken Onder Dekmantel.
2 Zie proces-verbaal van observeren van 9 juli 2009 (nagekomen stukken).