Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar vernietigd, bepaald dat de Heffingsambtenaar binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar neemt onder verbeurte van een dwangsom van € 100 voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000, het beroep tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking niet-ontvankelijk verklaard, de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 118 en bepaald dat de Heffingsambtenaar het griffierecht ten bedrage van € 42 aan belanghebbende moet vergoeden.
2.Feiten
Beslistermijn
(Hof: bedoeld zal zijn 2012)is het (…) ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld, zodat vastgesteld kan worden dat deze beschikking formele rechtskracht heeft.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Heffingsambtenaar concludeert, naar het Hof verstaat, primair tot onbevoegdverklaring van het Hof, subsidiair tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de dwangsombeschikking van 14 maart 2013.
4.Gronden
4.1.3. Met betrekking tot de rechtsgang bij besluiten die zijn genomen ingevolge de belastingwet, zijn bijzondere voorschriften gegeven in de afdelingen 2 tot en met 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Deze voorschriften brengen mee dat beroep slechts openstaat in bepaalde, in artikel 26, lid 1, AWR omschreven gevallen, en dat dit beroep, evenals een daarop eventueel volgend hoger beroep en beroep in cassatie, wordt behandeld door de belastingrechter met inachtneming van de procedurevoorschriften uit de AWR.
4.1.4. Gelet op het samenstel van de in artikel 4:19 Awb vervatte regels en de hiervoor in 4.1.2 beschreven strekking daarvan, moet in gevallen waarin het besluit waarop de gevraagde dwangsom betrekking heeft (hierna: het onderliggende besluit) wordt genomen ingevolge de belastingwet en beroep daartegen openstaat bij de belastingrechter, ook het beroep inzake de dwangsombeschikking bij die rechter worden ingesteld. Hetzelfde heeft te gelden voor het beroep wegens het niet tijdig nemen van een beschikking inzake een dwangsom (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 februari 2013, nr. 20113419/1/A3, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0722, AB 2013/81). De mogelijkheid om met betrekking tot een dwangsombeschikking beroep bij de belastingrechter in te stellen vloeit in deze gevallen voort uit de beroepsmogelijkheid met betrekking tot het onderliggende op de belastingwet gebaseerde besluit, in samenhang met het bepaalde in artikel 4:19 Awb. Hieraan staat niet in de weg dat de dwangsombeschikking zelf niet behoort tot de in artikel 26 AWR omschreven gevallen waarin beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld.
4.1.5. Het ligt in de rede dat de hiervoor in 4.1.4 omschreven bevoegdheid van de belastingrechter met betrekking tot een dwangsombeschikking evenzeer bestaat in gevallen waarin over het onderliggende besluit geen geschil (meer) bestaat. Een andere opvatting zou leiden tot het onwenselijke resultaat dat het antwoord op de vraag welke rechter bevoegd is met betrekking tot de dwangsombeschikking, afhangt van de min of meer toevallige omstandigheid of (nog) geprocedeerd wordt over het onderliggende besluit.:”
31 december 2011. Deze termijn kan in de gevallen genoemd in de leden 2, 3 en 4 van artikel 7:10, van de Awb, worden opgeschort, verdaagd of verder worden uitgesteld, doch daarvan dient op grond van lid 5 van dat artikel schriftelijk mededeling te worden gedaan aan belanghebbende. Vaststaat dat de Heffingsambtenaar niet uiterlijk op 31 december 2011 een dergelijke mededeling aan belanghebbende heeft gedaan, zodat de uitspraak op bezwaar niet tijdig is gedaan.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2012 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking van 14 maart 2013 gegrond;
- stelt de dwangsom ex artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.260;
- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 118 vergoedt;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 365,25.