Uitspraak
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gevestigd te Rotterdam
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
4.Beslissing
28 maart 2014.
Hoge Raad
Op 28 maart 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in de zaak van de vereniging VEB NCVB tegen de openbare maatschap Deloitte Accountants en andere gedaagden. De zaak betreft de vraag of een rechtspersoon, zoals bedoeld in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, de verjaring kan stuiten van rechtsvorderingen van personen wier belangen hij behartigt. De Hoge Raad heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De VEB had namens (voormalige) aandeelhouders van Koninklijke Ahold N.V. een aanmaning gestuurd naar Deloitte c.s. om de verjaring van hun vorderingen te stuiten. De Hoge Raad oordeelde dat de regeling van artikel 3:305a BW beoogt een effectieve rechtsbescherming te bieden aan personen wiens belangen door een rechtspersoon worden behartigd. De Hoge Raad benadrukte dat de collectieve actie niet kan strekken tot schadevergoeding in geld, maar dat de rechtspersoon wel bevoegd is om de verjaring van vorderingen te stuiten door middel van een aanmaning of mededeling zoals bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW. Dit biedt de mogelijkheid voor belangenorganisaties om rechtsvorderingen te initiëren en tegelijkertijd de verjaring te stuiten, wat van belang is voor de bescherming van de belangen van de betrokken personen. De beslissing van de Hoge Raad is van groot belang voor de rechtspraktijk, omdat het de mogelijkheden van collectieve acties en de rol van belangenorganisaties verduidelijkt.