In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank de Minister van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende. De Rechtbank had op 15 november 2013 geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur geen belang had bij het hoger beroep. De uitspraak van de Rechtbank blijft daarmee in stand. Het Hof heeft tevens bepaald dat er griffierecht van € 493 moet worden geheven voor het hoger beroep van de Inspecteur en heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 32,47. De uitspraak is gedaan op 19 december 2014 en is openbaar gemaakt. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.