ECLI:NL:GHSHE:2014:5413

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
14-00083 tot en met 14-00088
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake immateriële schadevergoeding door de Inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank de Minister van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende. De Rechtbank had op 15 november 2013 geoordeeld dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur geen belang had bij het hoger beroep. De uitspraak van de Rechtbank blijft daarmee in stand. Het Hof heeft tevens bepaald dat er griffierecht van € 493 moet worden geheven voor het hoger beroep van de Inspecteur en heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 32,47. De uitspraak is gedaan op 19 december 2014 en is openbaar gemaakt. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00083 tot en met 14/00088
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de nadere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 november 2013, kenmerk AWB 09/2868 tot en met 09/2872 isv, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie),
hierna: de Minister,
betreffende het hierna te vermelden verzoek tot vergoeding van immateriële schade.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op 19 december 2012 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan in de zaken met kenmerken AWB 09/2868 tot en met 09/2872. In die uitspraak heeft de Rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het door belanghebbende in de voornoemde procedures gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1.2.
Op 15 november 2013 heeft de Rechtbank de voornoemde nadere uitspraak (hierna: de uitspraak van de Rechtbank) gedaan. Zij heeft het verzoek van belanghebbende toegewezen en de Minister veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.000, en de Minister veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 59.
1.3.
De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord. De Minister heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, het incidentele hoger beroep niet beantwoord.
1.5.
Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 9 juli 2014. De gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur zijn aldaar verschenen en gehoord. De Minister is, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Belanghebbende heeft tijdens dit onderzoek het incidentele hoger beroep ingetrokken.
1.6.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.

2.Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
De Rechtbank heeft de Inspecteur niet veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade. De Inspecteur heeft derhalve geen belang bij zijn hoger beroep. Het hoger beroep van de Inspecteur is derhalve niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het griffierecht
2.2.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 493.
Ten aanzien van de proceskosten
2.3.
Aangezien het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.4.
Daarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het betreft immers gelijktijdig door de Inspecteur ingestelde hoger beroepen, op vergelijkbare gronden berustend, tegen nagenoeg identieke uitspraken van de Rechtbank op vergelijkbare verzoeken van 15 belanghebbenden, waarin de werkzaamheden in het kader van het (verweer tegen het) hoger beroep in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
2.5.
Het Hof stelt de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 487 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 487. In de onderhavige zaak komt dit neer op een vergoeding van € 487:15 = € 32,47.

3.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk;
-
bepaaltdat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 493;
-
veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 32,47.
Aldus gedaan op 19 december 2014 door P.C. van der Vegt, voorzitter, J.W.J. Huige en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.