In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2005. De aanslag, gedateerd op 7 november 2008, verleende een gecombineerde heffingskorting op basis van artikel 8.9 van de Wet IB 2001. Echter, na verrekening van het negatieve inkomen van de echtgenoot van belanghebbende over het jaar 2008 met zijn inkomen over 2005, bleek dat de voorwaarden voor de heffingskorting niet meer voldaan waren. De Inspecteur heeft daarop een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de eerder verleende heffingskorting op nihil is vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht heeft gehandeld en dat de navorderingsaanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd. Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er een vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten, maar het Hof heeft deze argumenten verworpen. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.