In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2014 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Belanghebbende was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 118 niet was betaald. Voor de deadline had belanghebbende echter een Inkomensverklaring ingediend, die door het Hof werd gezien als een verzoek om vermindering of kwijtschelding van het griffierecht. Het Hof oordeelde dat de inhoud van dit verzoek aanleiding gaf om te beoordelen of belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was geweest, in lijn met een arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep, omdat de financiële omstandigheden van belanghebbende mogelijk tot de conclusie konden leiden dat hij niet in verzuim was. Het verzet werd gegrond verklaard, en het Hof besloot dat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond, moest worden hervat. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat belanghebbende geen kosten had aangetoond die voor vergoeding in aanmerking kwamen.