ECLI:NL:GHSHE:2014:4411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
13-01088
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunning en aanslag door de Heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende VOF tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de leges voor een omgevingsvergunning zijn vastgesteld. De Heffingsambtenaar van de gemeente Mill en St. Hubert had een aanslag leges opgelegd van € 22.364,48, welke na bezwaar was verlaagd tot € 21.050,83. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de leges vastgesteld op € 19.900,18. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de leges verder verlaagd wilde zien, terwijl de Heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

Tijdens de zitting op 12 september 2014 heeft het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Belanghebbende had een offerte overgelegd van een bouwbedrijf, waaruit een bouwsom van € 534.917,55 bleek. De Heffingsambtenaar had de leges berekend op basis van deze offerte, inclusief omzetbelasting. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de offerte terecht als uitgangspunt had genomen voor de berekening van de leges, en dat de leges inclusief omzetbelasting moesten worden vastgesteld.

Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd verminderd tot € 20.996, waarbij de leges opnieuw werden berekend op basis van de bouwkosten inclusief de relevante kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01088
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] VOF,
gevestigd te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Mill en St. Hubert,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 4 oktober 2013, nummer SHE 12/3866, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 17 augustus 2012 onder nummer [aanslagnummer] een aanslag Leges omgevingsvergunning (hierna: de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 22.364,48, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is verminderd tot € 21.050,83.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de door belanghebbende verschuldigde leges vastgesteld op € 19.900,18 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A], vergezeld van de gemachtigde, de heer [B], advocaat te [plaats 2],
alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C].
1.7.
Belanghebbende heeft vóór de zitting twee producties, genummerd 5 en 6, toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij. De Heffingsambtenaar heeft verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van de productie nummer 5.
1.8.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 20 juni 2012 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning (hierna: de vergunning) voor het oprichten van een bedrijfsruimte gelegen aan [a-straat] [x] en [xx] te [plaats 1]. In de aanvraag vermeldde belanghebbende als bouwsom een bedrag van € 450.000 exclusief omzetbelasting.
Voor het in behandeling nemen van de aanvraag worden leges geheven op grond van de Legesverordening van de gemeente Mill en Sint Hubert. De Heffingsambtenaar heeft op
17 augustus 2012 de vergunning verleend, waarbij hij de bouwkosten heeft geraamd op
€ 679.622,40 inclusief 19% omzetbelasting. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van de vergunning de onderhavige aanslag opgelegd, berekend als volgt:
Leges handelen in strijd met regels RO € 388,00
Leges Bouwactiviteiten € 21.246,46
Leges advies Welstandszorg
€ 730,00Totaal € 22.364,46.
2.2.
Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen bij brief van 26 augustus 2012, bij de gemeente afgegeven op 27 augustus 2012. Daarin stelt hij onder meer:
“(…) Uw afdeling bedrijfsvoering heeft een verkeerde berekening leges berekend.
Wanneer ik het gehele project uitbesteed aan [bedrijf 1], is de totale som
€ 534.917,55.
Dus leges handelen in strijd met regels RO € 388,00
Leges bouwactiviteit € 534.817,55 x 3% € 16.047,53
Leges welstand advies
€ 730,00Totaal € 17.165,53
Eigenlijk is dit veel te hoog wanneer ik zelf niet te beroerd ben om zelf de personen te bellen. Bedrijven gespecialiseerd in onderdelen van het werk. Enkele V.B.
Betonwerk fundering van [bedrijf 2] € 17.000,-
Infiltratiesysteem [bedrijf 3] (…) € 14.500,-
Verschil € 2.500 x 3% winst.
(…)
Extra winst voor [bedrijf 1]. Klinkers horen niet bij onroerend goed.
(…)”
2.3.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende een begroting van [bedrijf 1] voor het bouwen van een bedrijfshal gedateerd 20 augustus 2012 overgelegd, waarin de totale bouwkosten geraamd worden op € 534.917,55, exclusief omzetbelasting. In dit bedrag zijn begrepen de kosten voor een CAR-verzekering van € 1.509,65; bouwplaatskosten van
€ 15.096,45 en winst/risico-opslag van eveneens € 15.096,45 (alle bedragen telkens exclusief omzetbelasting).
2.4.
Op 7 september 2012 heeft belanghebbende een gewijzigde tekening ingediend. De gewijzigde tekening voorziet in een gewijzigd detail ter plaatse van de aansluiting van de brandwerende binnenwand met het dak. Het oorspronkelijke bouwplan onderging daarbij in bouwkundige zin een relatief kleine verandering van ondergeschikte aard. De Heffingsambtenaar heeft in verband daarmee een legesbedrag van € 169,50 in rekening gebracht. Dit legesbedrag maakt geen onderdeel van de onderhavige procedure.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft op 22 november 2012 bij uitspraak op bezwaar op grond van de onder 2.3 vermelde offerte de aanslag verlaagd, overwegende dat de in de offerte onderbouwde totale bouwsom van € 534.917,55 exclusief omzetbelasting (€ 636.551,88 inclusief 19% omzetbelasting) aannemelijk is. Hij heeft de aanslag als volgt nader vastgesteld:
Leges handelen in strijd met regels € 388,00
Leges Bouwactiviteiten € 19.932,83
Leges Welstandszorg
€ 730,00Totaal € 21.050,83.
Daarbij heeft de Heffingsambtenaar vermeld dat de leges berekend worden over de bouwkosten inclusief omzetbelasting; voor de eerste € 50.000 wordt een vast bedrag geheven van € 2.043 en over het restant van de bouwsom wordt 3,05% berekend.
2.6. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar gegrond verklaard en de bouwkosten nader vastgesteld op een bedrag van € 598.825,85 inclusief omzetbelasting, uitgaande van de offerte van 20 augustus 2012 (aangehaald onder 2.3). Daarbij heeft de Rechtbank de kosten voor de CAR-verzekering, de bouwplaatskosten en de winst/risico-opslag buiten beschouwing gelaten.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft de hoogte van de leges. Het tarief als zodanig is niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot nadere vaststelling van de leges uitgaande van de bouwsom van € 349.721 exclusief omzetbelasting, zoals vermeld op de aan het Hof op 5 september 2014 gefaxte productie nummer 5.
3.4.
De Heffingsambtenaar concludeert, naar het Hof verstaat, primair tot gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot nadere vaststelling van de leges uitgaande van de offerte van 20 augustus 2012 zoals overgelegd in de bezwaarfase, doch verminderd met het bedrag van € 1.509,65 inzake de CAR-verzekering; dat is derhalve uitgaande van een bouwsom van € 534.917,55 minus € 1.509,65 = € 533.407,90 exclusief omzetbelasting, of te wel € 634.755,40 inclusief 19% omzetbelasting.
Subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 2 van de Legesverordening van de gemeente Mill en St. Hubert, zoals vastgesteld voor het jaar 2012 (hierna: de Legesverordening), luidt, voor zover hier van belang:
”Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…);
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”
4.2.
De bij de Legesverordening behorende tarieventabel vermeldt onder Titel 2, Hoofdstuk 1, voor zover hier van belang:
“2.1.1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
2.1.1.1 (…)
2.1.1.2
bouwkosten:
de aannemingssom inclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, inclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
2.1.1.3 (…)”
4.3.
Uit de aangehaalde passages van de Legesverordening volgt, dat de bouwkosten, indien een aannemingssom ontbreekt, geobjectiveerd worden vastgesteld, kort gezegd, op basis van normbedragen NEN dan wel op hetgeen belanghebbende aan een derde in het economische verkeer zou moeten betalen.
Belanghebbende heeft bij de aanvraag van de vergunning noch bij zijn bezwaarschrift een aanneemsom overgelegd. Bij de aanvraag heeft belanghebbende aanvankelijk, naar hij ter zitting van het Hof heeft verklaard, de bouwsom gebaseerd op een schatting van diverse makelaars. In de bezwaarfase heeft hij een offerte overgelegd gedateerd 20 augustus 2012, welke offerte een bedrag aan bouwkosten vermeldt van € 534.917,55, exclusief omzetbelasting. Hoewel dit slechts een offerte is en nog geen aannemingssom, acht het Hof, met de Heffingsambtenaar, die de offerte heeft getoetst aan de NEN normbedragen, aannemelijk dat de offerte een goede raming c.q. prijs weergeeft, die ook aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk. Ook belanghebbende gaat daarvan uit, gelet op hetgeen hij vermeldt in zijn bezwaarschrift:
“Wanneer ik het gehele project uitbesteed aan [bedrijf 1], is de totale som
€ 534.917,55.”
Het Hof is derhalve van oordeel, dat de Heffingsambtenaar de offerte van 20 augustus 2012, zoals door belanghebbende overgelegd in de bezwaarfase, terecht tot uitgangspunt heeft genomen bij de nadere vaststelling van de aanslag. Aannemelijk is immers, dat deze, door een niet-gelieerde derde opgestelde, offerte voldoet aan de maatstaf zoals opgenomen in artikel 2.1.1.2 van de tarieventabel. Hetgeen belanghebbende in het bezwaarschrift stelt omtrent de mogelijkheden om het geoffreerde bedrag eventueel door onderhandelingen nog te verlagen, maakt dat oordeel niet anders. Die stelling is onvoldoende onderbouwd om daarmee rekening te houden bij de aanvraag.
4.4. Voor zover belanghebbende stelt dat de heffingsmaatstaf ten onrechte uitgaat van de bouwkosten inclusief omzetbelasting, faalt die stelling. De Legesverordening gaat, anders dan belanghebbende meent, uit van de bouwkosten inclusief de omzetbelasting. Daarbij is de fiscale positie van de aanvrager niet van belang. De Heffingsambtenaar heeft derhalve terecht de bouwkosten verhoogd met 19% omzetbelasting. Belanghebbendes beroep op de tekst van de Legesverordening zoals die gold in 2007 faalt, nu in deze procedure moet worden uitgegaan van de Legesverordening zoals die geldt voor het jaar 2012.
4.5.
Voor zover belanghebbende verwijst naar de offerte, die hij voor het eerst op
5 september 2014 aan het Hof heeft gefaxt en die - evenals de offerte die hij in de bezwaarfase heeft overgelegd - gedateerd is 20 augustus 2012, doch uitgaat van een substantieel lager bedrag (€ 349.721,50 exclusief omzetbelasting), kan het Hof daarop geen acht slaan, gelet op het late stadium waarin belanghebbende dat stuk heeft ingebracht. Daarbij komt nog, dat in de op 5 september 2014 ingebrachte offerte wezenlijke onderdelen van de bouw, zoals ramen, elektra, grondwerk, fundering, vloer enz., ontbreken, zodat niet aannemelijk is dat deze offerte op reële uitganspunten is gebaseerd.
4.6.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat hij bepaalde onderdelen van de bouw zelf, goedkoper, heeft uitgevoerd met eigen materialen en dat daarom de heffingsmaatstaaf verlaagd moet worden, kan die stelling hem evenmin baten, nu de Legesverordening uitgaat van de prijs, die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft. Met zelfwerkzaamheid wordt derhalve geen rekening gehouden.
4.7.
Onder de prijs die aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald wordt overigens naar het oordeel van het Hof verstaan de prijs inclusief de winst- en risico-opslag en inclusief de bouwplaatskosten. Een derde zal immers de laatstgenoemde kosten maken om het bouwwerk tot stand te brengen en zal in het economische verkeer die kosten doorberekenen aan zijn opdrachtgever. Hetzelfde heeft te gelden voor de winst- en risico-opslag. Ook die opslag zal een derde aan de opdrachtgever in het economische verkeer in rekening brengen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank derhalve ten onrechte de heffingsmaatstaf met deze twee laatstgenoemde posten verlaagd. Het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar slaagt daarom.
4.8. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof zijn grief betreffende de CAR-verzekering ingetrokken, zodat de heffingsmaatstaf met het bedrag van € 1.509,65 exclusief omzetbelasting wordt verlaagd.
4.9.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat hij achteraf bepaalde onderdelen van de bouw niet of anders dan in de offerte aangegeven gerealiseerd heeft, kan daarmee geen rekening worden gehouden nu de aanvraag voor de vergunning vooraf wordt ingediend op basis van ramingen en de Legesverordening geen nacalculatie kent. Gesteld noch gebleken is dat de Heffingsambtenaar een beleid voert afwijkend van de Legesverordening.
4.10. Belanghebbende is het voorts niet eens met de beslissing van de Rechtbank, dat de kosten van de ‘stelconplaten’, welke als vloer in het bouwwerk dienst doen, tot de bouwkosten behoren. Het Hof kan belanghebbende daarin niet volgen. De platen maken als ondergrond deel uit van het bouwwerk. De bouwkosten zijn daarom terecht mede berekend over de kosten van deze platen.
4.11.
Voor zover belanghebbende zich beroept op de beschikkingen afgegeven in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), kan het Hof belanghebbende niet volgen. De heffingsmaatstaf voor het heffen van de onderhavige leges wordt immers vastgesteld op basis van de Legesverordening en niet op basis van de vastgestelde waarde in het kader van de Wet WOZ.
4.12.
Het Hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat belanghebbendes hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld maakt dat oordeel niet anders.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigen en de aanslag verminderen, uitgaande van de bouwkosten van € 634.755,40 inclusief 19% omzetbelasting, te berekenen als volgt:
Leges handelen in strijd met regels € 388
Leges Bouwactiviteiten € 2.043
plus 3,05% x (€ 634.755,40 -/- € 50.000) = 3,05% x € 584.755,40 =
€ 17.835totaal € 19.878
Leges Welstandszorg
€ 730Totaal € 20.996.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het Hof is van oordeel, dat nu de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend wordt vernietigd op grond van het slagen van het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar, er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt (vgl. HR 15 april 2011, 10/00692, ECLI:NL:HR:2011:BP6600, BNB 2011/182).
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het incidentele hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Heffingsambtenaar;
  • vermindertde aanslag tot € 20.996.
Aldus gedaan op 23 oktober 2014 door J. Swinkels, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en S. Bosma, leden, en L.J.J. van Kruiningen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.