ECLI:NL:GHSHE:2014:405

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
HD 200.102.899_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid toekenning bonus onderworpen aan goed werkgeverschap (7:611 BW)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], die in dienst was bij BIC Netherlands B.V. en aanspraak maakt op een persoonlijke bonus en een exceptioneel premium over het jaar 2009. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, maar de bonus en de onkostenvergoeding afgewezen. BIC betwistte de toekenning van de bonus en het premium, stellende dat deze onderworpen zijn aan een discretionaire bevoegdheid van de werkgever, die niet aan [appellante] was toegekend vanwege haar disfunctioneren. Het hof oordeelt dat de beslissing van BIC om de bonus te weigeren niet in overeenstemming is met de norm van goed werkgeverschap zoals neergelegd in artikel 7:611 BW. Het hof stelt vast dat [appellante] in de beoordeling over 2009 een score van 2,5 heeft behaald, wat in beginsel recht geeft op een bonus. Het hof concludeert dat het verschil van inzicht over de werkplek van [appellante] niet voldoende is om de bonus te weigeren. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en kent [appellante] de gevorderde bedragen toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.102.899/01
arrest van 18 februari 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.H.N.C. van Beek te Breda,
tegen
BIC Netherlands B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.F. Gomes te Bergen op Zoom,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 januari 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Bergen op Zoom gewezen vonnis van 26 oktober 2011 tussen principaal appellante – [appellante] – als eiseres en principaal geïntimeerde – BIC – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 643544 CV EXPL 11-841)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties en een vermindering van eis;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met een productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte in principaal/incidenteel hoger beroep van BIC;
- de antwoordakte in principaal/incidenteel hoger beroep van [appellante];
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
- [appellante], geboren op [geboortedatum] 1954, is op 19 maart 1979 bij BIC in dienst getreden, waar zij laatstelijk werkzaam was in de functie van afdelingsmanager Customer Services tegen een salaris van € 3.822,63 bruto per maand, exclusief 9% vakantietoeslag.
- Over de jaren 1999 tot en met 2008 heeft BIC aan [appellante] een persoonlijke bonus uitgekeerd, te weten:
een bedrag van € 3.904,00 bruto over 1999;
een bedrag van € 3.904,00 bruto over 2000;
een bedrag van € 2.500,00 bruto over 2001;
een bedrag van € 2.966,43 bruto over 2002;
een bedrag van € 2.631,20 bruto over 2003;
een bedrag van € 2.493,20 bruto over 2004;
een bedrag van € 2.883,00 bruto over 2005;
een bedrag van € 2.797,00 bruto over 2006;
een bedrag van € 3.273,00 bruto over 2007;
een bedrag van € 3.515,00 bruto over 2008.
- In september 2009 is tussen partijen een diepgaand verschil van mening ontstaan over de wijze waarop [appellante] haar werkzaamheden dient uit te voeren, met name over de plaats van waaruit dat dient te geschieden.
- Bij brief van 27 november 2009 heeft BIC [appellante] een laatste formele waarschuwing gegeven met betrekking tot de weigering van [appellante] om haar werkplek te verplaatsen naar de afdeling tussen haar medewerkers.
- BIC heeft [appellante] bij brief van 6 januari 2010 voor 14 dagen op non-actief gesteld, waarna [appellante] op 25 januari 2010 haar werkzaamheden weer heeft hervat.
- Op 25 januari 2010 heeft mevrouw [medewerker van BIC] van BIC een functioneringsgesprek en bespreking met [appellante] gehouden, waarna BIC [appellante] opnieuw op non-actief heeft gesteld en heeft aangekondigd dat een ontslagvergunning voor [appellante] zal worden verzocht bij het UWV WERKbedrijf.
- Op het intranet van BIC hebben op 17 februari 2010 ter zake van het exceptioneel premium, voor zover thans relevant, de volgende berichten gestaan:
“(…) In addition, we want all BIC employees to benefit from our strong performance which is why we have also decided to distribute an exceptional premium to all BIC employees and factory workers who are not eligible for the stock option or share grant plans.
The exception premium will be paid in march 2010 to employees present in the company on 31-DEC-2008 and still present at the date of payment. The amount of the premium will be communicated in early March. (…).”
“(…) The premium will be paid in MAR 2010. (…).”
- Op 11 maart 2010 heeft het UWV WERKbedrijf haar toestemming aan BIC onthouden om de arbeidsovereenkomst met [appellante] op te zeggen.
- BIC heeft bij verzoekschrift van 8 juni 2010 de kantonrechter te Bergen op Zoom verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellante] te ontbinden.
- Bij beschikking van 27 juli 2010 met zaak/rolnummer 605272 AZ VERZ 10-165 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2010, onder toekenning van een ontbindingsvergoeding aan [appellante] ten bedrage van € 110.000,- bruto, met compensatie van de proceskosten.
- In deze beschikking is heeft de kantonrechter - voor zover thans van belang - overwogen:
“(…)
3.5. (…)
In het kader van haar nieuwe “policy” acht Bic het gewenst dat leidinggevenden als [appellante] hun werkzaamheden grotendeels gaan verrichten temidden van degenen aan wie zij leiding gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft mw. [medewerker van BIC] de nieuwe bedrijfsfilosofie op duidelijke wijze naar [appellante] toe verwoord. [appellante] heeft zich blijkbaar niet kunnen (of willen) aanpassen aan deze nieuwe manier van werken en zij heeft in elk geval voor een deel willen volharden in haar oude manier van werken. [appellante] heeft zich in de visie van de kantonrechter onvoldoende flexibel getoond. (…).
3.6. (…)
in het kader van deze procedure niet is aangetoond dat [appellante] echt vakinhoudelijk heeft gedisfunctioneerd.(…) [appellante] [heeft] onvoldoende oog gehad voor het doel dat haar werkgeefster met de wijzigingen heeft willen nastreven.
3.7. (…)
Bic heeft, gelet op de ook gedurende de laatste jaren aan [appellante] toegekende bonussen, weinig tot niets op het functioneren van [appellante] aan te merken gehad. (…) Een flexibele opstelling had van [appellante], zeker als leidinggevende, wel mogen worden verwacht. Met betrekking tot dit laatste treft [appellante] toch wel enig verwijt. Uitgaande van het voorgaande en rekening houdend met de aan [appellante] toegekende bonussen acht de kantonrechter een vergoeding van € 110.000,- bruto redelijk en billijk. (…).
(…).”
- De toegewezen ontbindingsvergoeding is in december 2010 door BIC aan [appellante] voldaan. Tevens is de eindafrekening ter zake van de vakantie-uren en opstaande vakantiedagen voldaan.
- Over het jaar 2009 heeft BIC geen persoonlijke bonus aan [appellante] uitgekeerd, noch het exceptioneel premium voldaan.
4.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 48,40 netto in verband met gemaakte onkosten in het kader van haar werkzaamheden (reis naar Brussel), een bedrag van € 3.086,68 vanwege een persoonlijke bonus over het jaar 2009 alsmede een bedrag van € 1000,- bruto vanwege een zogenoemde exceptioneel premium. Daarnaast vorderde zij de wettelijke verhoging over de persoonlijke bonus en het exceptioneel premium, de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen en betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
BIC heeft deze vorderingen bestreden en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De gemaakte onkosten zijn onvoldoende aangetoond, terwijl BIC bovendien een (hoger) vorderingsrecht op [appellante] heeft vanwege telefoonkosten gemaakt in privé. Voorts komt [appellante] geen bonus en geen exceptioneel premium toe, omdat de toekenning daarvan een discretionaire bevoegdheid is van BIC, waarbij BIC heeft besloten deze extra uitkeringen vanwege disfunctioneren niet aan [appellante] toe te kennen.
4.4.
De kantonrechter heeft de door [appellante] gevorderde exceptioneel premium toegewezen evenals een gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten. De tevens gevorderde onkostenvergoeding en de bonus over 2009 heeft hij afgewezen.
Verder heeft hij [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
4.5.
[appellante] komt met drie grieven op tegen de afwijzing van de bonus over 2009 en de veroordeling in de proceskosten, terwijl BIC het oordeel tot toewijzing van de exceptioneel premium (en de op grond daarvan toegewezen buitengerechtelijke incassokosten) met één grief bestrijdt. [appellante] heeft zich in alinea 2 van de memorie van grieven in principaal appel neergelegd bij de afwijzing van de gevorderde onkosten en de afwijzing van het meerdere van € 150,- van de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het exceptioneel pretium.
4.6.1.
In beroep heeft [appellante] onder verwijzing naar een e-mailbericht van 21 juni 2002 van [X.] en een brief aan haar van 3 juli 2002 aangegeven dat er binnen de onderneming van BIC een bonusregeling gold. Voorts heeft zij onder verwijzing naar de “Regulations of the BIC bonus program for managers (applicable from 1 jan 2009)” gesteld dat een dergelijke regeling ook voor het jaar 2009 gold. In het licht van deze bonusregeling stelt [appellante] dat zij op grond van de daarin geformuleerde uitgangspunten aanspraak kan maken op een bedrag van € 2.760,- bruto aan bonus over 2009. Dienovereenkomstig heeft zij haar vordering in hoger beroep verminderd. Deze berekening van de bonus is als zodanig door BIC niet bestreden, zodat het hof van deze berekening zal uitgaan.
[appellante] heeft ter toelichting op de grieven 1 en 2 verder nog aangegeven dat er (in tegenstelling tot wat de kantonrechter had aangenomen) derhalve wel een schriftelijke overeenkomst bestaat met betrekking tot het al dan niet toekennen van een bonus en voorts dat BIC op ondeugdelijke gronden de bonus over 2009 aan [appellante] heeft geweigerd. Ondeugdelijk, omdat er geen beslissing aan ten grondslag ligt van de CEO van BIC als bedoeld in artikel 9 van het bonusreglement, maar ook omdat de aangegeven reden (“onvoldoende coöperatieve houding van [appellante]”) niet juist is. [appellante] heeft vakinhoudelijk niet gedisfunctioneerd, terwijl zij bovendien in haar beoordeling over 2009 een score heeft gehad van 2,5, die in beginsel aanspraak geeft op een daarop afgestemde bonus. Daarbij heeft [appellante] verwezen naar het binnen BIC gehanteerde bonusschema over het jaar 2009 voor de Benelux (productie 12 MvG).
4.6.2.
Het hof zal de kwestie over de bevoegdheid met betrekking tot de beslissing om aan [appellante] geen bonus over 2009 toe te kennen laten rusten. Immers zelfs als de beslissing destijds niet is genomen op het niveau van de daartoe bevoegde functionaris volgens artikel 9 van het bonusreglement (en daar ziet het op basis van de door BIC overgelegde brief van de hand van [Y.] van 27 november 2012 vooralsnog wel naar uit), dan leidt dat er nog niet toe dat hieruit volgt dat BIC gehouden is de betreffende bonus dadelijk uit te keren. Voor de beoordeling van de vordering zal het hof daarom – veronderstellenderwijs aannemend dat de betreffende beslissing uiteindelijk is overgenomen althans is bekrachtigd door een daartoe bevoegde persoon – de beslissing als zodanig beoordelen.
4.6.3.
Uit de artikelen 2, 3 en 4 van voornoemd bonusreglement valt het volgende af te leiden. De bonus bestaat uit een tweetal los van elkaar staande elementen te weten een collectief element (“Company Bonus”) en een persoonlijk element (“Personal Bonus”) en is gekoppeld aan het salaris van betrokkene (artikel 3). Het persoonlijke element is gebaseerd op criteria die elk jaar worden vastgesteld door het managementteam (artikel 2 tweede bolletje). Het persoonlijk element wordt jaarlijks beoordeeld op basis van een gestandaardiseerd “Year End Personal Evaluation” , waarin de voor betrokkene persoonlijk geldende doelen zijn neergelegd en beoordeeld (zie hiertoe voorwaarde 2 in artikel 4). De beoordeling leidt uiteindelijk tot een zogeheten “Personal Rating” met daaraan gekoppeld een cijfer variërend van 1 tot en met 4. Het getal 1 drukt daarbij de laagste score uit terwijl het getal 4 de hoogste score vormt. Hoe hoger iemand in salaris is ingeschaald (‘level’), hoe groter de invloed van de ‘personal rating’. Voor 2009 is daartoe op 11 maart 2009 een bonusschema uitgevaardigd zoals blijkt uit productie 12 bij memorie van grieven. Daaruit valt af te leiden dat bij persoonlijk presteren op het niveau 1 geen aanspraak bestaat op een bonus.
4.6.4.
Naar het oordeel van het hof volgt uit dit systeem van beoordelen met het oog op toekenning van een (mogelijke) bonus dat daarbij expliciet het persoonlijk presteren en gedrag van de betrokken werknemer wordt getoetst en tevens dat bij een mindere prestatie daaraan financiële gevolgen zijn verbonden voor de hoogte van een bonus (of zelfs leidend tot weigering). Uit het op [appellante] betrekking hebbend ‘performance review’ als overgelegd bij conclusie van antwoord, valt af te leiden dat zij op een aantal onderdelen niet heeft voldaan aan de haar gestelde doelen. Omdat zij die in de meeste gevallen zelfs niet heeft gehaald leidt dat tot een ‘personal rating’ van 2.5. Een dergelijke uitkomst leidt in beginsel niettemin tot een aanspraak op een bonus, als ook door BIC erkend.
BIC weigert echter uitbetaling van enige vorm van bonus op de grond dat [appellante] stelselmatig heeft geweigerd om overeenkomstig de bedrijfsfilosofie van BIC haar werkplek te verplaatsen naar daar waar ook haar staf werkzaam is. Een dergelijke houding strookt volgens BIC niet met de rol en functie van “capacity manager”. Daarmee heeft [appellante] haar persoonlijk belang gesteld boven dat van BIC. Dit alles heeft geleid tot een zodanig verstoorde verstandhouding tussen [appellante] en BIC dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden. Deze argumenten vormen de basis voor de beslissing de bonus over 2009 te weigeren volgens de door BIC in geding gebrachte brief van [Y.] van 27 november 2012. BIC beroept zich daarbij op artikel 9 van de betreffende bonusregeling (‘General Provisions’), welk artikel (voor zover hier van belang) aldus luidt:
“Although the amount of the actual bonus payment for each participant will generally be determined according to the procedures described herein, the payment and amount of any incentive payment remain solely at the discretion of the Chief Executive Officer”
4.6.5.
Naar het oordeel van het hof gaat het hierbij weliswaar om een discretionaire bevoegdheid (van de hoogste baas in de onderneming), doch dat laat onverlet dat het gebruik van deze bevoegdheid dient te worden getoetst aan de norm als neergelegd in artikel 7:611 BW, te weten het goed werkgeverschap. In dat licht bezien kan het volgende worden vastgesteld. In de persoonlijke beoordeling in het kader van de bonusregeling zijn ook een aantal toets-elementen opgenomen, die betrekking hebben op de werkhouding van het betrokken personeelslid in het algemeen. Verwezen wordt daarbij naar de in het performance review genoemde ‘Overall Summery’. Ondanks de daarbij geconstateerde tekortkomingen levert dit bij [appellante] over 2009 niettemin een totaalscore op van 2.5. In dit genuanceerde systeem van beoordelen is derhalve verdisconteerd dat een werknemer minder presteert dan van hem/haar verwacht kan worden, waarbij slechts bij volstrekt onvoldoende presteren helemaal geen aanspraak bestaat op enige bonus. Wanneer desondanks door BIC gebruik gemaakt wordt van de hiervoor genoemde discretionaire bevoegdheid om een bonus te weigeren dienen er daarom naar het oordeel van het hof bijkomende omstandigheden te worden aangevoerd, die maken dat die beslissing tot weigering van de bonus niet in strijd is met de norm van goed werkgeverschap. Op de keper beschouwd kan niet worden gezegd dat [appellante] zich heeft misdragen, hoogstens dat een verschil van inzicht over de wijze waarop het team/de afdeling waar [appellante] werkzaam was diende te worden aangestuurd en dan met name waar de werkplek van [appellante] zich volgens BIC diende te bevinden, uiteindelijk heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. Dat dit verschil van inzicht over de plaats van waaruit het team diende te worden aangestuurd (want meer is het niet) heeft geleid tot een duidelijk minder presteren van [appellante] als zodanig is niet gebleken, wel dat de discussie daarover uiteindelijk door BIC is beslecht met een opdracht op 27 november 2009 tot verplaatsing van haar werkplek aan welke opdracht [appellante] niet geheel heeft willen voldoen.
Buiten beschouwing kan en moet blijven dat dit verschil van inzicht uiteindelijk heeft geleid tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in 2010 (overigens op verzoek van BIC).
Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof niet redelijk om de bonus over 2009, waarop [appellante] in beginsel volgens het daartoe geldende en relatief genuanceerde systeem van bonustoekenning aanspraak kan maken, aan haar te onthouden. De mogelijke onvrede van BIC over de afloop van de discussie over het verschil van inzicht over de wijze waarop [appellante] het beste haar functie kon uitoefenen is onvoldoende om met een beroep op artikel 9 van de regeling haar deze bonus over 2009 te weigeren. De grieven 1 en 2 slagen daarom.
4.6.6.
In eerste aanleg heeft [appellante] tevens betaling gevorderd van de wettelijke verhoging over dit bedrag. Bij dagvaarding in beroep vordert zij een integrale toewijzing van haar vorderingen uit eerste aanleg, terwijl zij bij memorie van grieven nog slechts de wettelijke rente vordert. Het hof beschouwt dit laatste als een kennelijke verschrijving, zodat ook nog de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging over de bonus aan de orde dient te komen. Zie in vergelijkende zin ook Hoge Raad 24 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:151).
4.6.7.
De aanspraak op de bonus vloeit voort uit het hiervoor reeds eerder genoemde bonusreglement en maakt daarmee integraal onderdeel uit van de beloningsstructuur van BIC voor managers. Bonusbetaling diende plaats te vinden in maart 2010. Nu deze achterwege is gebleven kan [appellante] aanspraak maken op betaling van de wettelijke verhoging hierover. Voor een door BIC bepleite matiging ziet het hof geen aanleiding, nu BIC zich geheel ten onrechte erop heeft beroepen dat [appellante] geen aanspraak kan maken op deze bonus. [appellante] kan eveneens aanspraak maken op betaling van de wettelijke rente vanaf 1 april 2010.
4.7.1.
Het hof zal vervolgens de grief in het incidenteel beroep behandelen. Ter toelichting op deze grief heeft BIC gesteld dat (ook) het toekennen van deze exceptioneel premium is onderworpen aan het bepaalde in artikel 9 van het bonusreglement, waarbij BIC onder verwijzing naar een brief van 27 november 2012 heeft betoogd dat het daartoe bevoegde management deze beslissing heeft genomen.
4.7.2.
Voornoemd bonusreglement (Regulations of the BIC bonus program for managers) waarop BIC zich (kennelijk) beroept, is in de procedure overgelegd als productie 10 bij memorie van grieven in het principaal appel. Bij lezing van het reglement concludeert het hof dat dit reglement (en dus ook artikel 9) in het geheel niet van toepassing is op het soort extra beloning als bedoeld met een exceptioneel premium. Zo is in voornoemd reglement in de artikelen 2 en 3 nauwkeurig omschreven wat de samenstelling van de bonus is (collectieve component én een persoonlijke component) alsmede de wijze van berekening van die bonus, die verder sterk gekoppeld is aan het persoonlijk presteren van een manager, terwijl de exceptioneel premium in geen geval als zodanig is aan te merken. Immers hoewel deze door BIC wordt geduid als een “Company Bonus” als bedoeld in voornoemd reglement, kan niet worden gezegd dat deze is gebaseerd op “the achievement of different Corporate objectives of the territory”, zodat enige relatie met bedoeld reglement ontbreekt. Althans dat is niet gesteld noch gebleken. Het is veeleer een douceurtje vanwege de tevredenheid van de leiding over de prestaties van BIC als onderneming als geheel. Verder merkt het hof op dat de mededeling van de zijde van BIC op 17 februari 2010 is gedaan zonder enig voorbehoud en voorts dat de toekenning een algemeen karakter kent. De toekenning ziet immers op al het personeel dat in maart 2010 dienst is en is niet beperkt tot de groep managers (waarvoor de hiervoor genoemde specifieke bonusregeling geldt). Het onthouden van de exceptioneel premium is daarom niet te rechtvaardigen met een beroep op dit reglement
De grief faalt daarom, waarbij als gevolg daarvan ook de toewijzing van een gedeelte van de buitengerechtelijke incassokosten in stand dient te blijven.
4.8.
De derde grief in principaal hoger beroep is erop gericht de veroordeling van [appellante] in de proceskosten aan te vechten. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de toewijzing van de bonus over 2009 en de exceptioneel premium is BIC aan te merken als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat zij zal worden veroordeeld in de proceskosten van de beide instanties gevallen aan de zijde van [appellante]. De grief slaagt.
4.9.
Omwille van de doelmatigheid zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen, althans voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de veroordelingen opnieuw formuleren.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en doet opnieuw recht:
veroordeelt BIC tot betaling aan [appellante] van de volgende bedragen:
a. een bedrag van € 1.000,- bruto aan exceptioneel pretium te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid;
b. een bedrag van € 2.760,- bruto wegens persoonlijke bonus over 2009, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over dit totaalbedrag vanaf 1 april 2010;
c. een bedrag van € 150,- wegens buitengerechtelijke incassokosten;
d. de proceskosten van [appellante] in eerste aanleg gesteld op € 99,14 aan dagvaardingskosten, € 142,- aan griffierecht en € 250,- aan salaris gemachtigde en voor het hoger beroep op € 98,97 aan dagvaardingskosten, € 291,- aan griffierechten en € 948,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, I.B.N. Keizer en J.H.C. Schouten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2014.